ECLI:NL:OGEAA:2023:329

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
AUA202203681
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over pensioen van gewezen Statenlid van Aruba

In deze zaak heeft appellant, een gewezen lid van de Staten van Aruba, beroep ingesteld tegen de beslissing van de directeuren van het Departamento di Recurso Humano en de Directie Financiën, die zijn pensioen met ingang van 1 februari 2021 stopzetten. Dit besluit was gebaseerd op de constatering dat het inkomen van appellant uit 's Landskas hoger was dan het hem toegekende pensioen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard door de verweerders. Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

De procedure begon met een brief van verweerders op 5 maart 2021, waarin zij appellant informeerden over de stopzetting van zijn pensioen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de bestreden beslissing van 13 september 2022 verklaarde dit bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 15 maart 2023 heeft appellant zijn gronden aangevuld, maar het gerecht oordeelde dat deze aanvulling strijdig was met de goede procesorde, omdat deze te laat was ingediend.

Het gerecht heeft vervolgens overwogen dat de brief van 5 maart 2021 geen rechtsgevolg had en dus geen beschikking in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) was. De rechter oordeelde dat de bezwaren van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard. De uitspraak van 26 april 2023 verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden beslissing en verklaarde het bezwaar van appellant tegen de brief van 5 maart 2021 niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellant.

Uitspraak

Uitspraak van 26 april 2023
Lar nr. AUA202203681

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. M.H.J. Kock,
gericht tegen:
1.de directeur van Departamento di Recurso Humano,
2.de directeur van de Directie Financiën,
zetelend te Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 5 maart 2021 hebben verweerders appellant te kennen gegeven als hierna onder 2.3 vermeld.
Daartegen heeft appellant op 6 en 14 april 2021 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 13 september 2022 (de bestreden beslissing) hebben verweerders het bezwaar van appellant – zo begrijpt het gerecht – ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 24 oktober 2022 beroep ingesteld bij het gerecht.
Verweerders hebben op 14 december 2022 een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 maart 2023, waar appellant, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
de feiten
1.1
Bij landsbesluit van 23 oktober 2009 is aan appellant met ingang van 22 april 2009 een pensioen als gewezen lid der Staten van Aruba en duurtetoeslag op grond van de Pensioenverordening leden der Staten toegekend.
1.2
Bij brief van 5 maart 2021 hebben verweerders aan appellant bericht dat zijn pensioen met ingang van 1 februari 2021 wordt stopgezet, aangezien het inkomen dat appellant uit Landskas geniet meer bedraagt dan het pensioen. Ook is appellant daarbij in de gelegenheid gesteld om het tegendeel te bewijzen.
1.3
Op 6 en 14 april 2021 heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt.
1.4
Bij advies van 18 oktober 2021 heeft het Departamento di Recurso Humano (DRH) de minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur geadviseerd om het aan appellant toegekende pensioen met ingang van 1 maart 2009 te wijzigen naar nihil, en om het door appellant te veel genoten pensioen terug te vorderen.
1.5
Bij landsbesluit van 4 november 2021 is conform het advies van het DRH besloten.
1.6
Hiertegen heeft appellant op 15 december 2021 bezwaar gemaakt.
1.7
Bij de bestreden beslissing is op het bezwaar van appellant (zie 1.3) besloten.
de beoordeling
2.1
Appellant heeft op 10 maart 2023, de vrijdag voor de behandeling van de zaak ter zitting op woensdag 15 maart 2023, een “akte aanvulling gronden” ingediend. Daarbij heeft appellant de eerder in het beroepschrift aangevoerde gronden aanzienlijk aangevuld. Gelet op het tijdstip waarop de gronden zijn aangevuld, was het voor verweerders en het gerecht redelijkerwijs niet mogelijk bij een normale voortgang van de procedure ter zitting of anderszins hierop adequaat te reageren. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat en waarom moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij deze gronden eerder naar voren had gebracht. Daarom zal het gerecht deze gronden wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling van het beroep betrekken.
2.2
Ambtshalve overweegt het gerecht verder als volgt.
2.3
Bij voormelde brief van verweerders van 5 maart 2021 hebben verweerders aan appellant onder meer als volgt te kennen gegeven:
“Op grond van de Pensioenverordening leder der Staten (AB 1991 no 123) is aan u met ingang van 2 december 2008 een pensioen en een daarbij behorende duurtetoeslag toegekend.
(…)
U was sedert de inwerkingtreding van de Lvgpahn reeds in vaste dienst van het Land aangesteld en geniet momenteel een maandelijks bruto-inkomen ten bedrage van Afl. 10.439,38 (schaal 15 plus 25% autotoelage en telefoontoelage). Rekening houdend met artikel 22, eerste lid juncto artikel 8, tweede lid, onderdeel c van de Lvgpahn dienen voornoemde inkomsten in mindering te worden gebracht op het toegekende pensioen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid van de Lvgpahn heeft u als gerechtigde de rechtsplicht om de minister van Algemene Zaken onverwijld (in uw geval reeds in 2011) schriftelijk in kennis te stellen van de door u genoten inkomsten uit ’s Landskas. Bij constatering van het niet-naleven van de uit het voornoemde artikel voortvloeiende verplichtingen, geeft de ambtenaar – belast met de leiding van de met de uitbetaling van de uitkeringen – daarvan onverwijld schriftelijk kennis aan de betrokkene en stelt hem gedurende dertig dagen in de gelegenheid het tegendeel van de constatering te bewijzen. Indien de betrokkenen daarvan geen gebruikt maakt, of de bedoelde ambtenaar het tegenbewijs onjuist of onvoldoende oordeelt, stelt hij de betrokkene onverwijld schriftelijk in kennis van het ex nunc ververvallen van de rechten en aanspraken die de betrokkene ontleende of zou kunnen gaan ontlenen aan deze landsverordening, met ingang van de datum van de kennisgeving.
Gelet op het vorenstaande wordt u middels dit schrijven bericht dat uw (politiek) pensioen onmiddellijk, doch met ingang van 1 februari 2021, wordt stopgezet daar uw inkomsten die u direct uit ’s Landskas geniet meer bedragen dan het aan u toegekende pensioen.
Voorts wordt u – conform artikel 20, tweede lid van de Lvgpahn – in de gelegenheid gesteld om binnen dertig dagen het tegendeel van de constatering te bewijzen.”
2.4
Daargelaten de vraag of verweerders bevoegd zijn om ter zake te beschikken, is het gerecht van oordeel dat voormelde brief van 5 maart 2021, gelet op de bewoordingen daarvan, niet op enig rechtsgevolg is gericht en aldus geen beschikking in de zin van de Lar behelst. Bij deze brief wordt appellant slechts geïnformeerd dat vanwege de constatering dat de uit de Landsverordening voorziening gewezen politieke ambtsdragers en hun nabestaanden (Lvgpan) voorvloeiende verplichtingen niet zijn nageleefd, de pensioenbetalingen feitelijk zullen worden stopgezet. Anders dan appellant betoogt, behelst de brief, gegeven de bewoordingen daarvan, geen beslissing over het aan appellant toe te kennen pensioenbedrag noch een over de terugvordering van het te veel ontvangen pensioen. Daarover heeft de Gouverneur bovendien bij landsbesluit van 4 november 2021 beslist (zie 1.5), tegen welke beslissing appellant rechtsmiddelen heeft aangewend (zie 1.6). Voor zover verweerders in de brief van 5 maart 2021 – ten onrechte – een bezwaarclausule hebben opgenomen, maakt dit het voorgaande niet anders.
Onder deze omstandigheden hebben verweerders de bezwaren van appellant van 6 en 14 april 2021 ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard, zodat het beroep van appellant in zoverre gegrond is. Gelet hierop, ziet het gerecht voorts aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.5
Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van 13 september 2022;
- verklaart het door appellant tegen de brief van 5 maart 2021 gemaakte bezwaar nietontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.