ECLI:NL:OGEAA:2023:337

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
AUA202301526
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Venezolaanse verblijvende in Aruba na afloop van haar verblijfsvergunning

Op 14 juni 2023 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de uitzetting van een Venezolaanse vrouw, verzoekster, die sinds 2019 in Aruba verblijft. De Minister van Justitie en Sociale Zaken had op 29 maart 2023 een bevel tot uitzetting gegeven, omdat verzoekster zonder geldige verblijfsvergunning in Aruba verbleef. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening om in Aruba te mogen blijven totdat haar bezwaar was behandeld.

De rechter overwoog dat verzoekster in 1998 een verklaring had gekregen op basis van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), maar dat deze verklaring niet meer van toepassing was, omdat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden. De rechter concludeerde dat verzoekster sinds 24 mei 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, en dat de Minister bevoegd was om haar uit te zetten op grond van artikel 15 van de Ltu.

Verzoekster voerde aan dat er zicht was op legalisering van haar verblijf, maar de rechter oordeelde dat dit niet voldoende was om het uitzettingsbevel te weerleggen. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was om de uitzetting te schorsen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 14 juni 2023
Lar nr. AUA202301526

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

DE UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Illes,
gericht tegen:

de Minister van Justitie en Sociale Zaken,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 29 maart 2023 (de bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Daartegen heeft verzoekster op 12 april 2023 bezwaar gemaakt.
Op 21 april 2023 heeft verzoekster het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 24 mei 2023. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
Het wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, zijn met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde belast de migratieambtenaren en de politieambtenaren, alsmede de daartoe bij landsbesluit aangewezen ambtenaren.
De feiten
3.1
Verzoekster, geboren te Venezuela op [geboortedatum] 1974 en van Venezolaanse nationaliteit, is Aruba op 11 mei 2019 als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 12 dagen.
3.2
Bij beschikking van 28 augustus 2020 heeft minister van Integratie afwijzend beslist op de aanvraag van verzoekster ter verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
3.3
Bij beschikking van 4 maart 2021 heeft de minister van Integratie afwijzend beslist op de aanvraag van verzoekster ter verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf, met als verblijfsdoel bijzondere band met Aruba.
3.4
Op 8 augustus 2022 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om verlening van een verklaring ex artikel 1, aanhef en onder c, van de Ltu.
3.5
Verzoekster is op 29 maart 2023, na ontslag uit het Korrectie Instituut Aruba (K.I.A.), overgedragen aan de Guarda nos Costa ter controle van haar verblijfsstatus.
De standpunten van partijen
4.1
Het verzoek strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudende dat verzoekster wordt toegestaan om, hangende de behandeling van het op 12 april 2023 tegen de bestreden beschikking ingediende bezwaarschrift, hier te lande te verblijven en te worden behandeld als ware zij in het bezit van een geldige verblijfsvergunning. Verzoekster heeft hieraan – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat zij al vanaf jongs af aan in Aruba woont en sinds 1998 in het bezit is van een verklaring op grond van artikel 1, eerst lid, aanhef en onder c van de Ltu, waarbij is bepaald dat de Ltu niet van haar op toepassing is. Verzoekster voert subsidiair aan dat er zicht is op legalisering van haar verblijf vanwege haar bijzondere band met Aruba. Ook zal zij binnenkort een verzoek doen voor optie ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
4.2
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 24 mei 2019 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd, dat de verklaring die aan verzoekster in 1998 is verleend niet meer van toepassing is, dat dit ook aan verzoekster is bericht, en dat er inmiddels een negatief advies is uitgebracht op de vergunningaanvraag van verzoekster van 8 augustus 2022. Het belang van verweerder om de wettelijke regelingen na te leven dient dan ook zwaarder te wegen dan het persoonlijk belang van verzoekster om hier te blijven.
Het geschil
5. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang. Het gerecht overweegt als volgt.
De beoordeling
6.1
Niet in geschil is dat aan verzoekster in 1998 een verklaring op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ltu is verleend, waarbij is bepaald dat de Ltu niet op verzoekster van toepassing is. Bij voormelde beschikking van 24 augustus 2020 heeft de minister van Integratie zich evenwel op het standpunt gesteld dat deze verklaring niet meer van kracht is, daar verzoekster niet (meer) aan de voorwaarden hiervoor voldeed. Tegen deze beschikking heeft verzoekster geen rechtsmiddelen aangewend. Nadien heeft verzoekster een nieuwe aanvraag ingediend ter verkrijging van een verklaring op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van de Ltu. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het gerecht aannemelijk geworden dat de aan verzoekster in 1998 verleende verklaring niet meer van kracht is, vanwege het niet meer voldoen aan de daarbij gestelde voorwaarden, zodat verzoekster sinds 24 mei 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft. Gelet hierop, is verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd verzoekster uit te zetten.
6.2.1
Verzoekster beoogt voorts te betogen dat er zicht is op legalisering van haar onrechtmatig verblijf, zodat verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid geen gebruik heeft kunnen maken.
6.2.2
Het gerecht stelt vast dat verzoekster op 11 mei 2019 in Aruba is toegelaten tot een tijdelijk verblijf van 12 dagen. Verzoekster moest het land dus uiterlijk 24 mei 2019 verlaten, maar heeft dat niet gedaan. Ook heeft zij niet om verlenging van haar (toeristisch) verblijf verzocht. Alleen al omdat verzoekster Aruba na het verstrijken van de haar toegelaten verblijfsduur niet heeft verlaten, heeft verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu een uitzettingsbevel kunnen uitvaardigen. De omstandigheid dat er hangende bezwaar zicht is op mogelijk legalisering van het illegale verblijf, doet niets af aan de in artikel 15 van de Ltu gegeven bevoegdheid tot het uitvaardigen van een uitzettingsbevel. Weliswaar kan zicht op legalisering van het illegale verblijf aanleiding geven om een uitgevaardigd uitzettingsbevel in te trekken, maar het gerecht is van oordeel dat verweerder in dit geval redelijkerwijs heeft kunnen vasthouden aan het uitzettingsbevel. Daarbij is met name van belang dat verzoekster nog niet in bezit is van de verzochte verklaring dan wel verblijfsvergunning, waarvan verweerder zich bovendien op het standpunt stelt dat deze door de minister van Integratie zal worden geweigerd vanwege het niet voldoen aan de vereisten om daarvoor in aanmerking te komen. Datzelfde geldt voor het betoog van verzoekster dat zij voornemens is een optieverklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap te doen. Verzoekster heeft dat nog niet gedaan, op voorhand valt niet uit te sluiten dat de optieverklaring wordt geweigerd, en ook bij inwilliging verkrijgt verzoekster niet vanzelfsprekend rechtmatig verblijf in Aruba. Aldus bestaat geen concreet zicht op legalisering.
7. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.