ECLI:NL:OGEAA:2023:34

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AUA202204525
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 maart 2023 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Venezolaanse verzoeker die asiel heeft aangevraagd. De verzoeker, die in Aruba verblijft, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn asielverzoek door de Minister van Arbeid, Energie en Integratie. De verzoeker heeft op 8 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en heeft op 21 december 2022 verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 februari 2023 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de verweerder niet verscheen.

De verzoeker heeft gesteld dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging in Venezuela, waar hij vandaan komt. Hij heeft verklaard dat hij in Venezuela is bedreigd vanwege zijn werk en dat hij vreest voor zijn leven als hij terugkeert. De verweerder heeft echter betoogd dat de verzoeker niet als vluchteling kan worden aangemerkt volgens het Vluchtelingenverdrag, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vervolgd zal worden of dat hij geen bescherming kan inroepen van de lokale autoriteiten. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees en dat de omstandigheden in Venezuela niet zodanig zijn dat hij niet kan terugkeren.

Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat de verzoeker niet voldoet aan de criteria voor vluchtelingenstatus en dat er geen reden is om de bestreden beschikking te schorsen. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraak van 1 maart 2023
Lar nr. AUA202204525

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. S.M. Paesch,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 2 december 2022 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker op 8 december 2022, aangevuld op 21 december 2022, bezwaar gemaakt.
Op 21 december 2022 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 15 februari 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Op grond van artikel 1A, aanhef en ten tweede, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, wordt als ‘vluchteling’ aangemerkt elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
1.3
Op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Feiten
2.1
Verzoeker, geboren te Venezuela op [datum] 1977 en van Venezolaanse nationaliteit, is Aruba op 24 november 2016 als toerist binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van 6 dagen. Verzoeker heeft nadien geen aanvraag ter verkrijging van een verblijfstitel gedaan.
2.2
Verzoeker is op 3 november 2022 tijdens een actie van de Korps Politie Aruba (KPA) werkend aangetroffen als constructiemedewerker.
2.3
Bij onderscheiden bevelschriften van 3 november 2022 heeft de minister van Justitie en Sociale Zaken de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
2.4
Tegen de onder 2.3 vermelde beschikkingen heeft verzoeker op 11 november 2022 bezwaar gemaakt.
2.5
Op 18 november 2022 heeft verzoeker bij verweerder asiel aangevraagd. Naar aanleiding van dit asielverzoek is verzoeker op 22 november 2022 gehoord door de daartoe bevoegde ambtenaren. Verzoeker heeft hierbij, kort samengevat en zakelijk weergegeven, verklaard:
- dat hij het zelfstandig beroep van passagiersvervoerder uitoefent;
- dat hij daarvoor voor de overheid (CLAP) werkte;
- dat hij niet meer voor de overheid werkt, vanwege de corruptie die daar plaatsvindt;
- dat zijn baas [naam baas] het niet eens was met zijn vertrek, omdat hij bang was dat verzoeker over die corruptie uit de school zou klappen;
- dat de overheid daarom twee motorrijders heeft gestuurd om hem te vermoorden;
- dat deze motorrijders in juni of juli 2013 drie schoten op hem hebben gelost.
2.5
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen.
Standpunten van partijen
3.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker toegelicht dat het verzoek ertoe strekt de bestreden beschikking te schorsen, opdat verzoeker, hangende de bezwaarprocedure daartegen, in Aruba mag verblijven. Daartoe betoogt verzoeker dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker afgewezen. Aan deze beschikking heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat verzoeker niet aangemerkt kan worden als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hiertoe heeft verweerder in aanmerking genomen:
  • dat verzoeker zich niet direct na aankomst op Aruba heeft gemeld bij de bevoegde autoriteiten. Hieruit blijkt dat verzoeker met andere motieven naar Aruba is gekomen en het asielverzoek heeft ingediend ten einde uitzetting uit te stellen;
  • dat is gebleken dat zijn beroep een commuun delict betreft dat geen raakvlakken heeft met de bepalingen van het vluchtelingenverdrag;
  • dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt vervolgd door een actor van de staat zelf en daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor deze actor;
  • dat verzoeker pas op 24 november 2016, drie jaren na het incident waarbij twee motorrijders op hem hebben geschoten, Venezuela heeft verlaten;
  • dat niet is gebleken dat verzoeker in die tussenliggende periode op de een of andere manier in Venezuela is lastiggevallen;
  • dat verzoeker heeft verklaard dat PTJ-officieren, die hij als hogere autoriteiten beschouwt, hem na het schietincident in het ziekenhuis hebben bezocht en hem vragen hebben gesteld over de motorrijders. Dat verzoeker aangifte bij hen heeft gedaan;
  • dat niet is gebleken dat verzoeker in Venezuela geen beschermings- of realocatiemogelijkheden heeft;
  • dat zijn vertrek uit Venezuela niet door de lokale autoriteiten is verhinderd, hetgeen erop duidt dat hij niet in de negatieve belangstelling staat van de staat;
  • dat verzoeker heeft aangegeven dat hij naar Aruba is gekomen, omdat hij hier kan werken en vanuit Aruba zijn moeder kan onderhouden;
Daarnaast heeft verweerder het relaas van verzoeker op onderdelen niet geloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft verzoeker tevens niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Venezuela zal worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Beoordeling
4.1
Het oordeel van het Gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Het gerecht is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat niet is gebleken dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft in zijn land van herkomst en dat niet aannemelijk is dat verzoeker geen beschermings- of relocatiemogelijkheden heeft in het land van herkomst. Daarbij heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het incident uit 2013 waarbij twee motorrijders drie schoten hebben gelost op verzoeker – naar gesteld – omdat zijn baas [naam baas] bang zou zijn dat verzoeker uit de school zou klappen over de corruptie die plaatsvond op zijn werk binnen de overheid, niet gezien kan worden als een vervolging door de overheid. Verzoeker werkte naar gesteld al langer dan een jaar niet meer voor de overheid op het moment dat dit schietincident heeft plaatsgevonden. Ook heeft verzoeker verklaard dat hogere autoriteiten hem na het incident in het ziekenhuis hebben bezocht en zijn aangifte hebben opgenomen. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker geen bescherming van de lokale autoriteiten kon inroepen of krijgen. Voorts is niet is gebleken dat verzoeker in de tussenliggende periode is lastiggevallen in Venezuela. Verzoeker is pas ruim drie jaren na dit incident naar Aruba vertrokken. De stelling ter terechtzitting dat hij in de periode 2013 tot 2016 was ondergedoken en bij een vriendin van zijn moeder verbleef, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft onvoldoende concreet en gedetailleerd over deze periode verklaard. Verzoeker heeft niet verklaard of hij gedurende die periode volledig ondergedoken is geweest, werkzaamheden heeft kunnen verrichten of opnieuw bedreigingen heeft ondervonden. Evenmin heeft hij verklaard wat na ruim drie jaren in november 2016 voor hem de aanleiding is geweest om naar Aruba te vertrekken. Ook heeft verzoeker bij zijn asielaanvraag niets hierover verklaard tegenover de bevoegde ambtenaren. Tot slot heeft verzoeker Venezuela ongehinderd en op legale wijze kunnen verlaten en heeft hij eerst geruime tijd na zijn aankomst in Aruba asiel aangevraagd.
Ter zitting heeft verzoeker in dit verband nog verklaard dat zijn moeder hem afgelopen maandag (naar het gerecht begrijpt op 13 februari 2022) heeft verteld dat er op zaterdag jongsleden (naar het gerecht begrijpt op 11 februari 2023) twee gewapende mannen op motorfietsen heen en weer voor haar huis reden en dat die mannen ervan op de hoogte waren dat verzoeker in Aruba in bewaring is gesteld en hebben gedreigd verzoeker wat aan te doen als hij naar Venezuela terugkeert, zodat nog altijd sprake is van een gegronde vrees voor vervolging. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verzoeker deze feiten niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft deze verklaring niet onderbouwd met concrete, gedetailleerde en logische omstandigheden. Verzoeker heeft niet verklaard waarom deze mannen na al die jaren dat verzoeker niet meer in Venezuela woonachtig is, en na bijna tien jaar na het incident, nog op zoek zijn naar hem, waarom zij precies een paar dagen voor de behandeling van dit verzoekschrift gewapend voor het huis van zijn moeder rondreden en hoe deze mannen wisten dat verzoeker momenteel in bewaring is gesteld en mogelijk naar Venezuela zal worden uitgezet.
4.3
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht heeft verweerder dan ook op goede gronden geconcludeerd dat verzoeker niet is aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat niet aannemelijk is geworden dat verzoeker na terugkeer naar Venezuela vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen.
4.4
Voorts overweegt het Gerecht dat evenmin is gebleken dat verzoeker na terugkeer naar Venezuela, onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Venezuela zo slecht is dat hij reeds om die reden niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren. Hoewel de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, is er geen sprake van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
4.5
Gezien het voorgaande is er geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.