ECLI:NL:OGEAA:2023:49

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AUA202200213
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatig ontslag en cessantia-uitkering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, een eenmanszaak, aangeduid als [eenmanszaak]. De werknemer verzoekt om erkenning van onregelmatig ontslag en een cessantia-uitkering. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 19 januari 2023 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift op 4 april 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 april 2023.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoekster] was in loondienst bij [eenmanszaak] sinds 1 januari 2017. Op 21 juni 2022 heeft zij haar werkzaamheden gestaakt, na een brief van de Dienst Openbare Werken waarin werd aangegeven dat haar contract niet verlengd zou worden. Op 19 juli 2022 verklaarde [verzoekster] dat zij op staande voet was ontslagen, zonder dat er een dringende reden was. [eenmanszaak] voerde als verweer aan dat de vorderingen waren verjaard.

Het Gerecht oordeelde dat het ontslag onregelmatig was, omdat de reden van ontslag, namelijk het ontbreken van werk, geen dringende reden opleverde. [verzoekster] kreeg verlof tot kosteloos procederen en het Gerecht kende haar een wettelijke schadeloosstelling toe, evenals een cessantia-uitkering. De vordering tot doorbetaling van loon werd afgewezen, omdat [verzoekster] had berust in het ontslag. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De beschikking werd uitgesproken op 4 juli 2023 door mr. M.E.B. de Haseth.

Uitspraak

Beschikking van 4 juli 2023
Behorend bij E.J. nr. AUA202300213
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[naam verzoekster],
wonende in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
[naam verweerder] h.o.d.n. [naam eenmanszaak],
te Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: [eenmanszaak],
gemachtigden: de advocaten mrs. P.M.E. Mohamed en J.J.C. Odor.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 19 januari 2023;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 4 april 2023;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van dinsdag 18 april 2023, waarbij zijn verschenen [verzoekster] bijgestaan door haar gemachtigde en [verweerder], bijgestaan door voornoemde gemachtigden.
1.2
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoekster] is op 1 januari 2017 in loondienst getreden van [eenmanszaak] tegen een bruto maandloon van Afl. 1.815,35.
2.3
Bij brief van 13 mei 2022 heeft de Dienst Openbare Werken (hierna: de DOW) [eenmanszaak] te kennen gegeven:
“(…) Pa medio di e carta aki Sr. [verweerder] ta wordo informa lo siguiente, dia 01 maart 2022 DOW a firma un addendum dienstverleningsovereenkomst cu bo persona pa e duracion di 4 luna. Esaki lo termina dia 30 juni 2022. Lamentablemente DOW mester informa cu e dienstverleningsovereenkomst aki no lo wordo prolonga.
(…) E ultimo dia di trabao ta 21 juni 2022, dianan di vakantie prescirbi pa ley ta 7 dia. (…)”.
2.4
Vanaf 21 juni 2022 heeft [verzoekster] geen werkzaamheden meer verricht voor [eenmanszaak].
2.5
Op 19 juli 2022 is [verzoekster] naar de Directie Arbeid en Onderzoek (hierna: de DAO) geweest. In het rapport van de DAO staat voor zover van belang:

Verklaring Werknemer:
Op 19 juli 2022 verklaarde mevr. [verzoekster], [naam verzoekster] (hierna: betrokkene), dat zij door haar werkgever werd verteld dat er geen baan meer is voor haar. De werknemer heeft haar salaris van juni 2022 voor het laatst gekregen (…)
Verklaring Werkgever:
Op 9 augustus 2022 heeft de betrokken ambtenaar met de contactpersoon (….) van het bedrijf, (…) gesproken. Zij verklaarde dat de werkgever financieel problemen heeft en dat zijn contract met D.O.W. niet meer vernieuwd zal worden. (…) hij heeft het ontslag niet ingeroepen.”

3.HET GESCHIL

3.1
Naast verlof tot kosteloos procederen verzoekt [verzoekster] dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat [eenmanszaak] [verzoekster] onregelmatig heeft ontslagen;
b. voor recht verklaart dat het door [eenmanszaak] aan [verzoekster] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is
;
c. [eenmanszaak] veroordeelt om aan [verzoekster] te betalen een wettelijke schadeloosstelling, de wettelijke cessantia en een schadevergoeding naar billijkheid van in totaal Afl. 24.395,74;
d. [eenmanszaak] veroordeelt om aan [verzoekster] achterstallig loon over de periode van 19 juli 2022 tot en met 19 januari 2023 van in totaal Afl. 11.360,40 te betalen, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente van 50% ex art. 7:625 BW;
e. een en ander vermeerderd met de vertragingsrente c.q. wettelijke rente;
f. enige andere juist voorkomende subsidiaire beslissing neemt;
g. [eenmanszaak] veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
verzoekster] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op 19 juli 2022 op staande voet is ontslagen, terwijl er geen sprake was van een daartoe vereiste dringende reden. [verzoekster], die inmiddels in het ontslag berust, stelt zich op het standpunt dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is.
3.3 [
eenmanszaak] voert als verweer dat de vorderingen zijn verjaard en concludeert tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het door [verzoekster] overgelegde bewijs van onvermogen blijkt dat zij niet in staat is de kosten van deze procedure te dragen. Aan [verzoekster] zal daarom verlof tot kosteloos procederen worden verleend.
4.2
Alvorens beoordeeld kan worden of het aan [verzoekster] gegeven ontslag onregelmatig is, dient de vraag beantwoord te worden of de door [eenmanszaak] aan [verzoekster] medegedeelde reden van ontslag een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan opleveren. Als dringende redenen worden volgens artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.3
Tussen partijen staat vast dat [eenmanszaak] [verzoekster] op staande voet heeft ontslagen en dat aan het ontslag ten grondslag is gelegd dat [eenmanszaak] geen werk voor [verzoekster] meer heeft, omdat haar contract met DOW niet is verlengd waardoor zij niet langer over de financiële middelen beschikt om het salaris van [verzoekster] te betalen. Dit is echter geen dringende reden in vorenbedoelde zin. Dit betekent dat vast komt te staan dat [eenmanszaak] [verzoekster] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, in welk ontslag [verzoekster] heeft berust. Aldus is in ieder geval sprake van een onregelmatig gegeven ontslag, zodat [verzoekster] aanspraak kan maken op betaling door [eenmanszaak] van de wettelijke schadeloosstelling uit hoofde van niet in aanmerking genomen opzegtermijn, die gelet op de duur van het dienstverband van [verzoekster] bij [eenmanszaak] in verbinding met het bepaalde bij artikel 7:672 lid 2 sub b BW wordt vastgesteld op twee maanden.
4.4 [
eenmanszaak] heeft in dit verband een beroep gedaan op verjaring.
4.5
Op grond van het bepaalde in artikel 7:683 verjaart iedere rechtsvordering krachtens artikel 7:677, vierde lid, 7:681 eerste lid en 7:682 eerste lid BW na verloop van zes maanden. Om te kunnen beoordelen of dit verweer slaagt, dient te worden vastgesteld wanneer de verjaringstermijn is aangevangen. In dit verband stelt [eenmanszaak] dat het dienstverband met [verzoekster] per 30 juni 2022 is beëindigd. Deze stelling is door [verzoekster] gemotiveerd bestreden. Gelet hierop en nu [eenmanszaak] geen levering van bewijs heeft aangeboden, komt naar het oordeel van het Gerecht in deze procedure niet vast te staan wanneer de verjaringstermijn is aangevangen. Dit brengt mee dat het verjaringsverweer van [eenmanszaak] wordt verworpen.
4.6
Gelet op het vorenstaande zal de verzochte wettelijke (gefixeerde) schadeloosstelling van twee maanden (gebaseerd op het maandloon van Afl. 1.815,35 bruto) wegens de niet in acht genomen opzegtermijn ingevolge artikel 7:672 BW in samenhang met artikel 7:680 BW worden toegewezen.
4.7
Een onregelmatige beëindiging van het dienstverband kan onder omstandigheden kennelijk onredelijk zijn. Ingevolge vaste rechtspraak moet degene die zich op de kennelijke onredelijkheid van een opzegging beroept, feiten en/of omstandigheden aanvoeren waaruit de gestelde kennelijke onredelijkheid kan blijken. De enkele omstandigheid dat de werknemer zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, levert in het algemeen geen grond op voor toewijzing van een vordering als bedoeld in artikel 7: 681 lid 1 BW. In een dergelijk geval moet voor het aannemen van kennelijke onredelijkheid sprake zijn van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van de beëindiging geheel of ten dele voor rekening van de werkgever dienen te komen.
4.8 [
verzoekster] stelt weliswaar dat de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband aan de kant van [verzoekster] te ernstig waren in vergelijking met het belang van [eenmanszaak], maar [verzoekster] heeft nagelaten feiten en/of omstandigheden aan te voeren waaruit de gestelde kennelijke onredelijkheid van het ontslag zou blijken. Naar het oordeel van het Gerecht brengt de enkele omstandigheid dat [verzoekster] als gevolg van het ontslag te maken heeft gekregen met een inkomensachteruitgang, nog niet met zich dat het ontslag kennelijk onredelijk was. Andere feiten en omstandigheden waaruit zou blijken dat het ontslag kennelijk onredelijk is, zijn door [verzoekster] noch gesteld noch gebleken. Dit brengt mee dat de vordering onder sub b. als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. Het verjaringsverweer van [eenmanszaak] hoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking meer.
4.9
Ingevolge artikel 3 eerste lid van de Cessantiaverordening wordt aan de werknemer wiens dienstbetrekking eindigt anders dan door zijn schuld of ten gevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid door de werkgever cessantia toegekend. Naar het oordeel van het Gerecht is gesteld noch gebleken dat de slechte financiële situatie van [eenmanszaak] een omstandigheid is die aan [verzoekster] toe te rekenen is. Gelet hierop is het Gerecht van oordeel dat [verzoekster] recht heeft op cessantia-uitkering. Dat [eenmanszaak] momenteel niet over voldoende financiële middelen beschikt om de cessantia-uitkering uit te betalen maakt dit niet anders.
4.1
Het Gerecht zal bij de berekening van de cessantia-uitkering uitgaan van het feit dat er ten tijde van het ontslag op staande voet sprake was van 5 volle dienstjaren. De cessantia-uitkering bedraagt dus 5 maal het weekloon, gebaseerd op het laatstverdiende loon Afl. 1.815,35. Gelet op het vorenstaande zal de cessantia-uitkering ad Afl. 2.094,65
(5 x het weekloon ad Afl. 418,93) worden toegewezen.
4.11 [
verzoekster] vordert -naar het Gerecht begrijpt- thans doorbetaling van haar loon, welke vordering impliceert dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst onverkort bestaat. [verzoekster] miskent daarmee dat zij heeft berust in het ontslag. De berusting door [verzoekster] in het aan haar gegeven ontslag brengt met zich dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] rechtsgeldig is geëindigd, terwijl door die berusting het niet langer mogelijk is om doorbetaling van loon te vorderen. Dit brengt mee dat de vordering onder d. zal worden afgewezen.
4.12 [
verzoekster] heeft voorts betaling van wettelijke rente en wettelijke vertragingsrente verzocht. De verzochte wettelijke rente zal, als zijnde onbestreden, worden toegewezen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot de dag der algehele voldoening. De wettelijke vertragingsrente over de cessantia-uitkering en de wettelijke (gefixeerde) schadeloosstelling zullen worden afgewezen nu de cessantia-uitkering en de wettelijke (gefixeerde) schadeloosstelling geen loon zijn als bedoeld in artikel 7:625 BW.
4.13
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, acht het Gerecht het redelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verleent [verzoekster] verlof tot kosteloos procederen;
5.2
veroordeelt [eenmanszaak] om uit hoofde van onregelmatig ontslag aan [verzoekster] te betalen het bedrag van Afl. 3.630,70 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 januari 2023 tot de dag der algehele voldoening;
5.3
veroordeelt [eenmanszaak] tot betaling aan [verzoekster] van het bedrag van Afl. 2.094,65 bruto in verband met cessantia, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 januari 2023 tot de dag der algehele voldoening;
5.4
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.