In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, gaat het om de verdeling van registergoederen tussen twee partijen die een langdurige affectieve relatie hebben gehad, maar nooit gehuwd of geregistreerd als partners zijn geweest. De partijen, eiseres en gedaagde, hebben samen een aantal onroerende zaken verworven en zijn in geschil over de verdeling van deze goederen na de beëindiging van hun relatie. De eiseres, wonend in Zwitserland, vordert een verklaring dat de gedaagde huurinkomsten aan haar verschuldigd is en dat de gemeenschap tussen hen bestaat uit de registergoederen. De gedaagde, wonend in Aruba, voert verweer en stelt dat hij recht heeft op een hogere vergoeding vanwege zijn investeringen in de registergoederen.
De rechter heeft vastgesteld dat de partijen ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd zijn tot de registergoederen, tenzij uit hun rechtsverhouding anders blijkt. De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedaagde recht heeft op een hogere vergoeding dan 50% van de vruchten van de registergoederen. De rechter heeft de vorderingen van de eiseres in conventie en de gedaagde in reconventie beoordeeld en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor verdere inlichtingen over de verdeling van de registergoederen. De uitspraak benadrukt de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen informeel samenlevenden, en dat er geen vergoedingsrechten zijn vastgesteld die de gedaagde recht zouden geven op een hogere vergoeding dan zijn aandeel in de gemeenschap.