ECLI:NL:OGEAA:2023:85

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AUA202000525
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van registergoederen tussen informeel samenlevenden in het civiele recht

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, gaat het om de verdeling van registergoederen tussen twee partijen die een langdurige affectieve relatie hebben gehad, maar nooit gehuwd of geregistreerd als partners zijn geweest. De partijen, eiseres en gedaagde, hebben samen een aantal onroerende zaken verworven en zijn in geschil over de verdeling van deze goederen na de beëindiging van hun relatie. De eiseres, wonend in Zwitserland, vordert een verklaring dat de gedaagde huurinkomsten aan haar verschuldigd is en dat de gemeenschap tussen hen bestaat uit de registergoederen. De gedaagde, wonend in Aruba, voert verweer en stelt dat hij recht heeft op een hogere vergoeding vanwege zijn investeringen in de registergoederen.

De rechter heeft vastgesteld dat de partijen ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd zijn tot de registergoederen, tenzij uit hun rechtsverhouding anders blijkt. De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de gedaagde recht heeft op een hogere vergoeding dan 50% van de vruchten van de registergoederen. De rechter heeft de vorderingen van de eiseres in conventie en de gedaagde in reconventie beoordeeld en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting voor verdere inlichtingen over de verdeling van de registergoederen. De uitspraak benadrukt de toepassing van de redelijkheid en billijkheid in de rechtsverhouding tussen informeel samenlevenden, en dat er geen vergoedingsrechten zijn vastgesteld die de gedaagde recht zouden geven op een hogere vergoeding dan zijn aandeel in de gemeenschap.

Uitspraak

Vonnis van 15 februari 2023
Behorend bij A.R. AUA202000525 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonend in Zwitserland,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep,
tegen:
[naam gedaagde],
wonend in Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. J.J. Steward,

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 6, ter griffie ingekomen op 14 februari 2020;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een eis in reconventie van [gedaagde] met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie van [eiseres] met producties 7 tot en met 12;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie van [gedaagde];
- de conclusie van dupliek in reconventie van [eiseres].
1.2
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE FEITEN

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn nimmer gehuwd of geregistreerd als partner geweest.
2.2.
De relatie tussen partijen heeft achttien jaar geduurd, waarvan zij gedurende vijftien jaar hebben samengewoond. Tussen hen is geen samenlevingsovereenkomst opgemaakt. De relatie is begin mei 2019 geëindigd.
2.3.
Partijen zijn in 2015 samen van Zwitserland naar Aruba verhuisd.
2.4.
Partijen hebben bij notariële akte van 9 september 2015, ieder voor de helft, het recht van erfpacht tot 15 december 2058 op een perceel domeingrond, ter grootte van 600 m2, gelegen te [perceel 1], Aruba, kadastraal bekend als [kadastraal nummer], met het daarop gebouwde woonhuis, plaatselijk bekend als [adres 1] (hierna: het registergoed aan de [perceel 1]) in eigendom geleverd gekregen. De koopsom bedroeg US$ 615.000,- (exclusief belastingen).
2.5.
Partijen hebben bij notariële akte van 27 juli 2015, ieder voor de helft, het recht van erfpacht tot 18 september 2028 op een perceel domeingrond, gelegen te [perceel 2], Aruba, kadastraal bekend als [kadastraal nummer], met het daarop gebouwde, plaatselijk bekend als [adres 2] (hierna: het registergoed aan de [perceel 2]), in eigendom geleverd gekregen. De koopsom bedroeg Afl. 365.000,- (exclusief belastingen).
2.6.
Partijen woonden samen in het – tussentijds opgeknapte - registergoed aan de [perceel 1]. Een gedeelte van dit registergoed exploiteerden zij als ‘bed and breakfast’ (hierna: B&B). Partijen hebben tot vijftien maanden na hun uiteengaan beiden in het registergoed aan de [perceel 1] gewoond.
2.7.
Op 23 maart 2020 is tussen [eiseres] als eiseres en [gedaagde] als gedaagde vonnis in kort geding gewezen dat is hersteld bij vonnis van 30 maart 2020. In het (herstelde) vonnis is, voor zover thans relevant, als volgt overwogen en beslist:
“De
registergoederen te [adres 1] en [adres 2]
4.2 [
eiseres] stelt dat partijen ieder voor een gelijk aandeel in de bovengenoemde registergoederen gerechtigd zijn. Volgens [eiseres] was [gedaagde] niet bereid om voor de tweede keer te trouwen, maar wilde hij wel de juridische positie van [eiseres] op een nette en passende manier regelen. Daarom is, aldus [eiseres], tussen partijen overeengekomen om de rechten van erfpacht op beider namen te stellen, ondanks het feit dat [eiseres] minder gelden heeft verschaft voor de aankoop van de registergoederen dan [gedaagde]. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar de overgelegde koopovereenkomsten, kadastrale uittreksels en notariële aktes betreffende de registergoederen. Deze stelling wordt door [gedaagde] betwist. [gedaagde] heeft gesteld dat de aanschaf van de registergoederen grotendeels is gefinancierd door middel van zijn privégelden en dat hij recht heeft op een nominale vergoeding van de door hem ingelegde bedragen.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtsverhouding ten aanzien van de registergoederen wordt beheerst door het recht van Aruba. Voort[s] staat vast dat de registergoederen aan partijen gezamenlijk toebehoren, zodat sprake is van een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. Partijen verschillen echter van mening omtrent de omvang van ieders aandeel in de gemeenschap. Hieromtrent overweegt het Gerecht dat op grond van artikel 3:166 lid 2 BW partijen ieder voor een gelijk aandeel in de registergoederen zijn gerechtigd, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. Dit laatste is naar het oordeel van het Gerecht niet gebleken. In de notariële aktes van levering staat vermeld dat partijen ieder voor de onverdeelde helft het recht ten aanzien van die goederen hebben verkregen. Van de zijde van [gedaagde] is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat uit de tussen partijen bestaande rechtsverhouding voortvloeit dat partijen niet voor een gelijk aandeel gerechtigd zijn. Voorshands acht het Gerecht het dan ook voldoende aannemelijk dat partijen ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de registergoederen.
4.4
Het voorgaande betekent dat het verweer van [gedaagde] dat hij ten behoeve van de aankoop en/of verbouwing van de registergoederen een nominale vordering heeft van 87% en dat om die reden de vruchten niet bij helfte hoeven te worden verdeeld, wordt verworpen. Wanneer deelgenoten een goed op beider naam, ieder voor de helft, verkrijgen, dan is dat goed in beginsel voor rekening en risico van beide deelgenoten, hetgeen ten aanzien van de vruchten betekent dat deze voor de helft aan ieder van hen toekomen (HR 10 januari 1992; NJ 1992, 651). Dat [gedaagde] in verband met zijn hogere inbreng een vergoedingsrecht heeft op [eiseres] (zoals [gedaagde] heeft gesteld en [eiseres] heeft betwist), doet daaraan niet af.
4.5
Gelet op het voorgaande is voorshands aannemelijk gemaakt dat ieder van de partijen recht heeft op 50% van de vruchten en andere voordelen die de registergoederen opleveren.
(…)

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit Gerecht, recht doende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] bij wijze van voorschot tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van $ 5.000,-, vanwege de huurinkomsten vanaf mei 2019 tot en met januari 2020;
bepaalt dat [gedaagde] aan [eiseres] op maandbasis, uiterlijk de 2de van de opvolgende maand 40% van de huurinkomsten afdraagt voor de periode vanaf februari 2020 tot het moment dat [eiseres] de woning te [adres 1] definitief zal hebben verlaten;
veroordeelt [gedaagde] bij wijze van voorschot tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van $ 1.250,- per maand als gebruiksvergoeding, vanaf het moment dat [eiseres] de woning te [adres 1] definitief zal hebben verlaten;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.8.
Bij op 17 juli 2020 door [gedaagde] en op 28 juli 2020 door [eiseres] getekende ‘Settlement Agreement for a temporary solution’ (hierna: de SA) zijn partijen als volgt overeengekomen:

AGREE AS FOLLOWS:
Article 1. Advance payment
[gedaagde] will pay [eiseres] an advance in the amount of USD. 126.150,00 (…).
Article 2 Transfer of advance payment
The amount as referenced in article 1 will be transferred to [eiseres]'s bank account (…) no later than
Monday July 20, 2020Thursday July 30, 2020;
Article 3 Rental income
[gedaagde] does not have [to] pay 40% of any rental income obtained from [adres 1], as ordered in the summary proceedings of March 23, 2020;
Article 4. Usage fee
[gedaagde] does not have to pay a monthly usage fee of USD 1.250.- for [adres 1], as ordered in the summary proceedings of March 23, 2020.
Article 5. Sole use
[eiseres] will leave [adres 1] no later than Monday
July 20August 3, 2020, provided that [gedaagde] has paid the Advance Payment as mentioned in Article 1 of this Agreement. All [adres 1] house keys and safe keys will be returned to [gedaagde] no later than Monday
July 20August 3, 2020, while [eiseres] is no longer authorized to enter and/or use [adres 1] in any way;
Article 6. Household effects
All household effects are [gedaagde]'s property and will remain in [adres 1], except for [eiseres]'s personal items (such as her clothes, shoes, toothbrush etc.)
Article 7. Term
This Agreement is valid until a final judgment is rendered in the case on the merits. The amount as referenced in article 1 will be fully credited in the event the competent court orders in a final decision that no amount is indebted to [eiseres]. This Agreement will in no way effect Parties' legal position and will in no way provide full arid final discharge for Parties.
Article 8. Non-Dissolution
This Agreement is a settlement agreement as referred to in article 7:900 of the Civil Code of Aruba. Parties explicitly agree that this Agreement cannot be terminated or dissolved. and it cannot be annulled for reason of mistake while awaiting the final judgement in the case on the merits.
If any provision of this agreement is, for any reason, held to be invalid or unenforceable, the other provisions of the agreement will be unimpaired, and the invalid or unenforceable provision will be deemed modified so that it is valid and enforceable to the maximum extent permitted by law.
Article 9. Governing Law and Jurisdiction
This Agreement is subject to the laws of Aruba and any dispute between the parties arising out of or in connection with this Agreement, shall be exclusively submitted to the Court of First Instance of Aruba, in appeal by the Joint Court of Justice of Aruba. Curacao, Sint Maarten, and of Bonaire. Sint Eustatius and Saba and in cassation by the Supreme Court of the Netherlands.
By signing this Agreement Parties state that: they have read it, understand it, and agree with everything that is in it. Parties have consulted with their attorneys before signing this Agreement and have signed it knowingly and voluntarily.”
2.9. [
gedaagde] heeft aan [eiseres] op 29 juli 2020 het in de SA overeengekomen bedrag van US$ 126.150,- betaald.
2.10. [
eiseres] is medio juli 2020 uit het registergoed aan de [perceel 1] vertrokken en woont sindsdien weer in Zwitserland.
2.11.
Partijen hebben overeenstemming over de in de verdeling te hanteren marktwaarde van het registergoed aan de [perceel 1] van US$ 750.000,- en die van het registergoed aan de [perceel 2] van US$ 200.000,-.

3.HET GESCHIL IN CONVENTIE

3.1 [
eiseres] vordert, na wijziging van eis bij conclusie van repliek, om bij vonnis (zakelijk weergegeven), uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] voor huurinkomsten voor de periode mei 2019 tot en met januari 2020 aan [eiseres] een bedrag van US$ 5.000,- verschuldigd was en dat dit bedrag door hem reeds is betaald;
voor recht te verklaren dat de gemeenschap tussen partijen bestaat uit de registergoederen aan de [perceel 1] en de [perceel 2], en de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap gerechtelijk vast te stellen dan wel te gelasten ten overstaan van notaris [naam notaris];
notaris [naam notaris] te benoemen als onzijdig persoon voor het geval [gedaagde] zijn medewerking niet verleent;
te bepalen dat indien [gedaagde] weigert te voldoen medewerking te verlenen aan enige uitvoering, het vonnis in de plaats treedt van eventuele noodzakelijke aktes en dat de hiervoor bedoelde aktes rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kunnen worden ingeschreven;
te bepalen dat indien het registergoed aan de [perceel 1] aan [gedaagde] wordt toebedeeld, de kosten die de levering met zich meebrengen, in het bijzonder de notariskosten en de overdrachtsbelasting voor zijn rekening zijn;
kosten rechtens, althans met bepaling, dat de kosten van dit geding en/of van de te betalen gerechts- en andere kosten ten laste zullen komen van de te verdelen gemeenschap.
3.2. [
gedaagde] voert hiertegen gemotiveerd verweer. [gedaagde] maakt geen bezwaar tegen de wijziging van eis.
3.3.
Het Gerecht zal op de standpunten van partijen hierna, waar nodig, nader ingaan.

4.HET GESCHIL IN RECONVENTIE

4.1. [
gedaagde] vordert om bij vonnis (zakelijk weergegeven), voor zover mogelijk uitvoerbaar voorraad:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] een nominale vordering van 87% heeft na de verdeling ter zake de verwervingskosten van de registergoederen aan de [perceel 1] en de [perceel 2], althans de verdeling gerechtelijk vast te stellen op 87% voor [gedaagde] en 13% voor [eiseres];
voor recht te verklaren dat [gedaagde] US$ 45.369,78 in het registergoed aan de [perceel 1] heeft geïnvesteerd en dat hij naast zijn nominale vordering van 87%, gerechtigd is tot US$ 45.369,78 van de waarde van dat registergoed en vervolgens de waardestijging of waardedaling van de registergoederen aan de [perceel 1] en de [perceel 2] te bepalen op 50% voor ieder der partijen;
[eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen om Afl. 11.645.39 (na verrekening) te voldoen ten aanzien van de door [gedaagde] voorgeschoten verhuiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020;
[eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen om US$ 8.544,53 te voldoen ten aanzien van de helft van de nutsvoorzieningen, grondbelasting, erfpachtcanon, verzekeringen, zwembadschoonmaak en septic tankdiensten tot 3 augustus 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020;
althans, een zodanig andere beslissing te nemen die U E.A. in goede justitie vermeent te behoren;
[eiseres] te veroordelen in de kosten van dit geding in reconventie, waaronder de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van [gedaagde], te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en - voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de na het vonnis te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan.
4.2. [
eiseres] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.3.
Het Gerecht zal op de standpunten van partijen hierna, waar nodig, nader ingaan.

5.DE BEOORDELING

5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen onderling samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Partijen zijn deelgenoten in de eenvoudige gemeenschappen van de registergoederen aan de [perceel 1] en de [perceel 2]. De bepalingen in boek 3, titel 7 BW die zien op de rechtspositie van deelgenoten in een gemeenschap dienen als uitgangspunt.
5.3.
In zaken als de onderhavige geldt tot uitgangspunt dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven.
5.4.
Het Gerecht overweegt als volgt.
T.a.v. de vordering in conventie onder 3.1 sub 1
5.5.
De vordering in conventie onder 3.1. sub 1 wordt afgewezen bij gebrek aan belang. Met de onvoorwaardelijke betaling door [gedaagde] aan [eiseres] van het bedrag van US$ 5.000,- aan huurinkomsten over de periode mei 2019 tot en met januari 2020 heeft [gedaagde] immers reeds de verschuldigdheid van dat bedrag erkend.
T.a.v. de vordering in conventie onder 3.1 sub 5
5.6.
Deze vordering ligt in beginsel als onbestreden voor toewijzing gereed.
T.a.v. de vorderingen in reconventie onder 4.1 sub 1 en 2
5.7.
Aan de orde is vervolgens de vraag of tussen partijen als voormalig informeel samenlevenden sprake is van uit de gemeenschap voortvloeiende vergoedingsrechten ten aanzien van de verkrijging en verbouwing/verbetering van de registergoederen aan de [perceel 1] en de [perceel 2]. [gedaagde] maakt aanspraak op een nominale vergoeding gelijk aan 87% van zijn investeringen.
5.8.
Het Gerecht beantwoordt die vraag ontkennend.
5.8.1.
Goederenrechtelijk staat vast dat de registergoederen aan partijen gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, toebehoren. Tussen hen staat bovendien vast dat zij nimmer in een samenlevingsovereenkomst of anderszins uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken hebben gemaakt over vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving of over specifieke uitgaven, zoals de betaling van de verwervingskosten van de registergoederen en verbouwings- of verbeteringskosten. Een logisch moment voor het maken en vastleggen van dergelijke afspraken zou ten tijde van het tekenen van de koopovereenkomsten/de leveringsakten van de registergoederen zijn geweest dan wel vlak voor het moment van onderhoud/verbetering. Hiertoe zijn partijen niet overgegaan. [gedaagde] heeft verder ook geen feiten en omstandigheden gesteld die bewijzen dat zijn investeringen ten behoeve van [eiseres] zonder enige rechtsgrond zijn gedaan. Verder is niet gebleken dat [eiseres] als gevolg van de gehanteerde wijze van financiering de kosten van de verwerving, verbouwing en/of verbetering van de registergoederen zou hebben ‘bespaard’. Zij was financieel niet in staat meer kosten te voldoen dan zij heeft gedaan, daartoe was zij binnen de rechtsverhouding van partijen ook niet verplicht. Van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling is dan ook geen sprake.
5.8.2.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk onvermijdelijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Nu in dit geval [gedaagde] aanspraak maakt op nominale vergoeding van zijn investeringen, ligt het op zijn weg om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat hij een dergelijk vergoedingsrecht jegens [eiseres] heeft. Hij heeft zijn vordering echter uitsluitend gebaseerd op artikel 6:111 BW, welke grondslag ontoereikend is. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat [gedaagde] geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft gesteld die kunnen meebrengen dat [gedaagde] desalniettemin een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiend vergoedingsrecht jegens [eiseres] heeft. Daarbij gaat het Gerecht er dus vanuit dat [eiseres] financieel niet in staat was om in gelijke mate bij te dragen aan de voldoening van de verwervingskosten van de registergoederen en de verbouwings-/verbeteringskosten en dat van ongerechtvaardigde verrijking/onverschuldigde betaling geen sprake is. Het voorgaande betekent dat de vorderingen in reconventie onder 4.1. sub 1 en 2 voor afwijzing gereed liggen.
T.a.v. de toedeling van het registergoed aan de [perceel 1] aan [gedaagde]
5.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat het registergoed aan de [perceel 1] aan [gedaagde] moet worden toebedeeld. Zoals hiervoor is overwogen kan [gedaagde] jegens [eiseres] geen vergoedingsrechten geldend maken. Toedeling van het registergoed aan [gedaagde], zoals aan de orde, brengt dan mee dat hij het aandeel van [eiseres] in dat registergoed dient over te nemen. Met enkel de betaling van het bedrag van US$ 126.150,- (zie artikel 1 van de SA) aan [eiseres], gelijk aan het door haar geïnvesteerde bedrag in de verwervingskosten van de registergoederen, kan [gedaagde] dan niet volstaan. Daarbij zij gelet op de marktwaarden die partijen in deze procedure zelf toekennen aan de registergoederen. Voorts hebben partijen zich niet uitgelaten over het registergoed aan de [perceel 2], in het bijzonder of [gedaagde] dit ook toebedeeld wenst te krijgen of dat een verkoop aan een derde gewenst is.
5.10.
Gelet hierop en in aanmerking genomen de verstreken tijd in dit dossier, acht het Gerecht het noodzakelijk om ter zake nadere inlichtingen te verkrijgen. Concreet wenst het Gerecht van [gedaagde] informatie te ontvangen of hij het registergoed aan de [perceel 1] nog steeds toebedeeld wenst te krijgen en of hij financieel in staat is om tot overname van het aandeel van [eiseres] in dat registergoed over te gaan. Tevens wenst het Gerecht van partijen te vernemen hun wensen ten aanzien van de verdeling van het registergoed aan de [perceel 2]. Indien [gedaagde] ook dit registergoed toebedeeld wenst te krijgen, gelden in dit verband dezelfde vragen als ten aanzien van het registergoed aan de [perceel 1]. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het verstrekken van deze inlichtingen van de zijde van [gedaagde], waarna [eiseres] kan reageren.
T.a.v. de vorderingen in reconventie onder 4.1 sub 3 en 4
5.11 [
gedaagde] vraagt in reconventie betaling van de door hem voorgeschoten verhuiskosten van de inboedel van [eiseres] van Afl. 11.645,39 en van de helft van de door hem voorgeschoten kosten van in totaal US$ 8.544,53 voor de nutsvoorzieningen, de kosten verbonden aan de zwembadschoonmaak, de septic tankdiensten, de verzekeringen, de grondbelasting en de erfpachtcanon.
[eiseres] heeft deels verweer gevoerd tegen de vorderingen onder 4.1 sub 3 en 4 en ten aanzien van de gevorderde betaling van de helft van de grondbelasting en de erfpachtcanon heeft zij zich gerefereerd. Haar primaire stelling dat de verhuiskosten zijn voldaan uit inkomsten van de B&B heeft zij niet onderbouwd, terwijl [gedaagde] die stelling gemotiveerd heeft betwist.
5.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Gerecht de gevorderde betaling van de verhuiskosten, de grondbelasting, de erfpachtcanon en de kosten voor de septic tankdiensten en de verzekeringen voor de helft toewijst. Het Gerecht acht die kosten gemaakt als gevolg van de beëindiging van de affectieve relatie dan wel verbonden aan de eigendomsverhouding van partijen in de registergoederen en door [eiseres] verschuldigd. De vorderingen in reconventie onder 4.1. sub 3 en 4 liggen derhalve grotendeels voor toewijzing gereed, met dien verstande dat [gedaagde] het Gerecht bij akte nog onderbouwd dient voor te lichten welk deel van het bedrag van US$ 8.544,53 betrekking heeft op de grondbelasting, de erfpachtcanon, de kosten voor de septic tankdiensten en de verzekeringen. [gedaagde] dient daarvan concrete, gespecificeerde en overzichtelijke opgave te doen, vergezeld van bewijsstukken (anders dan het simpelweg overleggen van een stapel kwitanties). Voor het overige ligt de vordering onder 4.1 sub 4 voor afwijzing gereed. Het ligt in de rede dat de toe te wijzen kosten worden verrekend met het door [gedaagde] te betalen bedrag ter uitkoop van [eiseres], indien hij een of beide registergoederen toegedeeld wenst te krijgen. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het verstrekken van voormelde onderbouwing van de zijde van [gedaagde], waarna [eiseres] kan reageren.
5.13.
De onder 4.1. sub 5 weergegeven veegvordering zal worden afgewezen. Die vordering is onbepaalbaar en het behoort niet tot de taak van het Gerecht om invulling te geven aan een voorziening waarmee recht wordt gedaan aan de belangen van [gedaagde].
5.14
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.DE UITSPRAAK

in conventie en in reconventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 15 maart 2023 voor een akte ter zake van het hiervoor onder 5.10 en 5.12 vermelde aan de zijde van [gedaagde] (P1), waarna [eiseres] kan reageren;
6.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 februari 2023 in aanwezigheid van de griffier.