ECLI:NL:OGEAA:2023:89

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AUA202204331
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding erfpachtovereenkomst tussen [V.B.A.] en Het Land Aruba

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de ontbinding van een erfpachtovereenkomst centraal. De eiseres, de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [V.B.A.], had een overeenkomst gesloten met het Land Aruba, waarbij het Land een recht van erfpacht zou verlenen voor een perceel domeingrond. De overeenkomst vereiste dat [V.B.A.] een onherroepelijke bankgarantie zou stellen, maar deze werd niet tijdig overgelegd. De eiseres had verzocht om een verlenging van de termijn voor het indienen van de bankgarantie, maar het Land reageerde hier niet op. Uiteindelijk werd de bankgarantie op 26 oktober 2022 overgelegd, maar dit was te laat volgens de voorwaarden van de overeenkomst. Het Gerecht oordeelde dat de erfpachtovereenkomst per 1 april 2021 als ontbonden moest worden beschouwd, waardoor [V.B.A.] geen rechten meer kon ontlenen aan de overeenkomst. De vordering van [V.B.A.] om het Land te verplichten mee te werken aan de notariële akte voor de uitgifte in erfpacht werd afgewezen. Het Gerecht oordeelde dat er geen zwaarwegender belangen waren aan de zijde van [V.B.A.] die toewijzing van de vordering rechtvaardigden. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 15 februari 2023
Behorend bij K.G. AUA202204331
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam V.B.A],
te Aruba,
eiseres,
hierna te noemen: [V.B.A.],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met producties;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 26 januari 2023 om 09:30 uur.
1.2 [
V.B.A.] is ter terechtzitting verschenen bij mr. P.M.K. Smit, die occupeerde voor haar gemachtigde, die werd vergezeld door de heer [naam bestuurslid] (bestuurslid van [V.B.A.]). Het Land is verschenen bij haar gemachtigde. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, het Land mede aan de hand van door hem overgelegde toegelaten producties, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Tussen partijen is op of kort na 4 mei 2020 een overeenkomst gesloten krachtens welke het Land, met inachtneming van de in die overeenkomst neergelegde bepalingen en voorwaarden, een recht van erfpacht zou verlenen met betrekking tot het in die overeenkomst omschreven perceel domeingrond (hierna: de erfpachtovereenkomst).
2.3
In de erfpachtovereenkomst - waarin met “
Erfpachter” wordt bedoeld [V.B.A.] - staat onder meer het volgende geschreven:

(…).
Artikel 19
Bankgarantie (Performance Bond)
1. Het recht van erfpacht zal niet bij titel worden gevestigd dan nadat Erfpachter een onherroepelijke bankgarantie (performance bond) van een locale bank ten name van de Rechtspersoon Land Aruba heeft gesteld, ten bedrage van 10 procent (10%) van de investering in het exploiteren, hebben van een afvalolie verwerkingsbedrijf.
2. Deze garantie dient in originali uiterlijk twee (2) weken vóór het passeren van de notariële akte houdende erfpachtverlening door de Erfpachter aan de directeur van de Directie Infrastructuur en Planning ter goedkeuring te worden overgelegd. De investering in de bouw van afvalolie verwerkingsbedrijf is geraamd opAfl. 1.731.015,00. De goedgekeurde onherroepelijke en onvoorwaardelijke bankgarantie zal na voltooiing van de bouw van het gehele project aan de Erfpachter worden teruggegeven.”.
(…).
Artikel 23
Geldigheid van deze overeenkomst
1. Deze Overeenkomst wordt geacht te zijn ingegaan op 1 juni 2020.
2. Deze Overeenkomst wordt geacht te zijn ontbonden, indien de desbetreffende notariële akte van erfpachtverlening niet binnen zes (6) maanden na dagtekening van deze Overeenkomst is verleden.
(…).”.
2.4
Uit de door het Land als productie 7 overgelegde email van 26 maart 2021 van de Directie Infrastructuur en Planning (hierna: de DIP) blijkt dat het Land de in voormeld omschreven tweede lid van artikel 23 omschreven termijn ten behoeve van [V.B.A.] met ingang van 26 januari 2021 heeft verlengd tot 1 april 2021. Bij dat schrijven wordt [V.B.A.] erop gewezen dat ze verder uitstel kan verzoeken uiterlijk op 1 april 2021, met daarbij de mededeling dat geen garantie wordt gegeven op het verlenen van verder uitstel. Verder wordt [V.B.A.] bij dat schrijven erop gewezen dat zij ten behoeve van het passeren van de akte tot vestiging van het door haar beoogde recht van erfpacht nog zorg dient te dragen voor een bankgarantie van Afl. 173.101,50 overeenkomstig de erfpachtovereenkomst.
2.5 [
V.B.A.] heeft bij schrijven van 1 april 2021 verdere verlenging van de in voormeld omschreven tweede lid van artikel 23 omschreven termijn verzocht. In dat schrijven staat onder meer het volgende geschreven:

Ondertekende (…) vraagt U beleefd voor een verlenging van haar erfpachtovereenkomst, welke is komen te vervallen.
Het betreft de erfpachtovereenkomst (…) de dato 01 juni 2020 omtrent een perceel domeingrond, gelegen aan de [naam perceel], groot 7000 m2 (…).”.
2.6
Het Land heeft om voor hem moverende voor het Gerecht onbekende reden niet gereageerd op voormeld schrijven van [V.B.A.] van 1 april 2021.
2.7
Op 26 oktober 2022 heeft [V.B.A.] de bankgarantie in de zin van de erfpachtovereenkomst (goed voor Afl. 175.000,--) doen toekomen aan de DIP. De daarbij gaande brief van [V.B.A.] gericht aan de minister van Infrastructuur en Planning (door tussenkomst van de directeur van de DIP) vermeldt onder meer het volgende:

Aan cliënte, de naamloze vennootschap [V.B.A.] Energy VBA, is het recht van erfpacht toegekend op het perceel domeingrond te [naam perceel] nadat een aantal gerechtelijke procedures waren doorlopen. Als laatste vereiste om de notariële akte te kunnen passeren was de bankgarantie vereist, waarvan u bijgaand de originele versie treft.
Graag verneemt cliënte van U op welke datum de akte kan worden gepasseerd.”.
2.8
Het Land heeft ook op dat schrijven van [V.B.A.] van 26 oktober 2022 om voor hem moverende voor het Gerecht onbekende reden niet gereageerd.

3.HET GESCHIL

3.1 [
V.B.A.] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. Het Land beveelt om binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis mee te werken aan de vereiste notariële akte voor de uitgifte in erfpacht aan [V.B.A.] van het in de erfpachtovereenkomst omschreven perceel domeingrond;
b. bepaalt dat het Land ten behoeve van [V.B.A.] een dwangsom verbeurt van Afl. 5.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat zij niet aan voormeld bevel voldoet;
c. Het Land veroordeelt in de proceskosten.
3.2
Het Land voert verweer dat strekt tot afwijzing van het door [V.B.A.] verzochte.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak zullen de stellingen van partijen hierna worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [V.B.A.] bij haar hiervoor onder a. omschreven vordering volgt uit de aard van die vordering en de daaraan ten gronde gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de op snelheid gerichte procedure in kortgeding, de vraag worden beantwoord of de hiervoor onder a. omschreven vordering van [V.B.A.] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.3
Hetgeen partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of de tussen partijen gesloten erfpachtovereenkomst al dan niet heeft te gelden als zijnde ontbonden op grond van het tweede lid van artikel 23 van die overeenkomst. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.4
Ingevolge de hiervoor onder 2.3 geciteerd weergegeven leden 1 en 2 van artikel 23 van de erfpachtovereenkomst in verbinding met de hiervoor onder 2.4 vermeld schrijven vanwege het Land in verdere verbinding met de omstandigheid dat is gesteld noch gebleken dat het Land het hiervoor onder 2.5 omschreven verzoek van [V.B.A.] tot verdere verlenging van de erfpachtovereenkomst heeft gehonoreerd had [V.B.A.] op grond van het hiervoor onder 2.3 omschreven tweede lid van artikel 19 van de erfpachtovereenkomst uiterlijk twee weken voor 1 april 2021 de bankgarantie in de zin van dat artikel 19 van die overeenkomst goed voor Afl. 173.101,50 in origineel aan de DIP moeten doen toekomen. Dat is niet gebeurd, met als gevolg dat het door [V.B.A.] beoogde recht van erfpacht niet uiterlijk op 31 maart 2021 bij notariële akte is gevestigd. Die omstandigheid heeft de hiervoor onder 4.3 tussen partijen overeengekomen ontbindende voorwaarde doen vervullen. Dat betekent in beginsel dat de erfpachtovereenkomst niet langer geldt tussen partijen.
4.5
Ingevolge het tweede lid van artikel 6:22 BW geldt de in de erfpachtovereenkomst neergelegde ontbindende voorwaarde als niet vervuld als door toedoen of nalaten van het Land [V.B.A.] de bankgarantie niet tijdig aan het Land kon doen toekomen. In dit verband stelt [V.B.A.] dat zij de bankgarantie niet tijdig aan de DIP heeft kunnen doen toekomen omdat haar bank voor de verstrekking van die garantie een brief van de DIP eiste waaruit kon blijken dat een bankgarantie van Afl. 173.101,50 een vereiste was voor de vestiging van het door [V.B.A.] beoogde recht van erfpacht, terwijl het Land/de DIP ondanks herhaalde verzoeken daartoe van [V.B.A.] nooit zo’n brief aan haar heeft doen toekomen. Dat impliciete beroep van [V.B.A.] op het tweede lid van artikel 6:22 BW faalt, omdat het Land onbestreden heeft gesteld dat voor de verkrijging van bedoelde bankgarantie iedere bank genoegen neemt met een afschrift van de erfpachtovereenkomst, waarin het vereiste van die garantie helder staat omschreven. Dit klemt temeer omdat [V.B.A.] zonder de meermalen door haar verzochte doch niet van de DIP verkregen brief evenwel in staat is gebleken de voor de vestiging van het door haar beoogde recht van erfpacht vereiste bankgarantie aan de DIP te doen toekomen.
4.6
De slotsom luidt dat de tussen partijen gesloten erfpachtovereenkomst per 1 april 2021 heeft te gelden als ontbonden, als gevolg waarvan [V.B.A.] vanaf die datum aan die overeenkomst geen rechten meer kan ontlenen.
4.7
De hiervoor geschetste stand van zaken brengt met zich dat de hiervoor onder 4.2 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Dat betekent dat de thans door [V.B.A.] verzochte voorziening zal worden afgewezen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een andersluidend oordeel kunnen dragen.
4.8
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [V.B.A.] bij toewijzing van het door haar verzochte ten opzichte van de belangen van het Land bij afwijzing daarvan.
4.9 [
V.B.A.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Het Land, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan gemachtigdensalaris.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
-wijst af het door [V.B.A.] verzochte;
-veroordeelt [V.B.A.] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Het Land, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.