In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.B. Boyce, een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens huurachterstand. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 26 oktober 2022, waarna een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en zijn er nadere producties ingediend door eiseres.
Eiseres vordert een bedrag van Afl. 21.000,-- aan achterstallige huur, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 mei 2017, alsook vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd, maar het Gerecht heeft in zijn overwegingen bevestigd dat gedaagde in hoofdsom Afl. 21.000,-- verschuldigd is aan eiseres. Het Gerecht heeft vastgesteld dat gedaagde geen betalingen heeft verricht na de indiening van het inleidend verzoekschrift op 4 augustus 2022.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat betalingsonmacht aan de zijde van gedaagde hem niet ontslaat van zijn betalingsverplichtingen. De vordering van eiseres is toegewezen, inclusief de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 1.500,--. Gedaagde is tevens veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op Afl. 2.642,15, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitgesproken op 22 februari 2023 door mr. A.H.M. van de Leur, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.