ECLI:NL:OGEAA:2024:129

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
AUA202400841
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op werkzaamheden en verlenging erfpacht op Isla di Oro in verband met natuurbeschermende wetgeving

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen FUNDACION PARKE NACIONAL ARUBA (FPNA) en de gedaagden, waaronder het Land Aruba en JOB Holding & Management V.B.A. FPNA vorderde een verbod voor JOB om werkzaamheden te verrichten op het perceel Isla di Oro, dat onder natuurbeschermende wetgeving valt. JOB had op 17 juli 2023 het recht van erfpacht op dit perceel verkregen, maar zonder de benodigde aanlegvergunning. Het Gerecht oordeelde dat de werkzaamheden van JOB in strijd zijn met de Natuurbeschermingsverordening en het ROPV, die vereisen dat voor dergelijke werkzaamheden een vergunning van de bevoegde minister moet worden verkregen. Het Gerecht heeft FPNA in het gelijk gesteld en JOB verboden om zonder vergunning werkzaamheden te verrichten, met een dwangsom van Afl. 250.000,-- per dag bij overtreding. Daarnaast werd het Land Aruba verboden om het recht van erfpacht van JOB te verlengen met een bestemmingsvoorwaarde die in strijd is met de natuurbeschermende wetgeving. Het vonnis benadrukt de noodzaak van bescherming van de natuur in Aruba en de verplichtingen die voortvloeien uit de geldende wetgeving.

Uitspraak

Vonnis van 29 mei 2024
Behorend bij K.G. nr. AUA202400841
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de hoofdzaak van:
de stichting
FUNDACION PARKE NACIONAL ARUBA,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: FPNA,
voor wie telkens zijn verschenen de heer [directeur 1] en mevrouw [directeur 2] (beiden directeur),
gemachtigde: de advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,
tegen:

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon HET LAND ARUBA,

te Aruba,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigden: mrs. J.J.S. Poeran en V.M. Emerencia (DWJZ),
2. de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J.O.B. HOLDING & MANAGEMENT V.B.A.,
te Aruba,
hierna te noemen: JOB,
voor wie telkens is verschenen mevrouw [directeur 3] (directeur),
gemachtigden: de advocaten mrs. A.A. Ruiz en B.F.H. Croes,
gedaagden,
met als gevoegde partijen aan de zijde van FPNA:

1.de stichting STICHTING SCUBBLEBUBBLES: ARUBA YOUTH FOR THE OCEAN,

voor wie telkens is verschenen mevrouw [directeur 4] (directeur),

2.de stichting STICHTING TURTUGARUBA,

voor wie telkens is verschenen de heer [bestuurslid 1] (bestuurslid),
3. de stichting
STICHTING FUNDACION PROTECCION Y CONSERVACION DI COMMANDEURSBAAI Y VECINDARIO,
voor wie telkens is verschenen mevrouw [bestuurslid 2] (bestuurslid),

4.de stichtingARUBA BIRDLIFE CONSERVATION,

voor wie telkens is verschenen de heer [bestuurslid 3] (bestuurslid),
allen te Aruba, hierna gezamenlijk ook te noemen: ABC c.s.;
gemachtigde voor allen: de advocaat mr. G.W. Rep,
en in de voegingsincidenten ter zake van proceskosten van
ABC c.s. ieder voor zich,
gemachtigde voor allen: mr. G.W. Rep,
tegen:

1.FPNA,

voor wie zijn verschenen de heer [directeur 1] en mevrouw [directeur 2] (beiden directeur),
gemachtigde: de advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,

2.HET LAND,

gemachtigden: mrs. J.J.S. Poeran en V.M. Emerencia (DWJZ),

3.JOB,

voor wie is verschenen mevrouw [directeur 3] (directeur),
gemachtigden: de advocaten mrs. A.A. Ruiz en B.F.H. Croes.

1.DE PROCEDURE

in de hoofdzaak en in de incidenten tot voeging

1.1
Het verloop van de procedure tot 5 april 2024 blijkt uit het proces-verbaal van dit Gerecht met betrekking tot de op die datum aangevangen en in verband met het wrakingsverzoek van het Land geschorste terechtzitting. Dat verzoek heeft de wrakingskamer van het Hof op 15 april 2024 afgewezen. Daarbij heeft die kamer bepaald dat deze procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het mondelinge wrakingsverzoek bevond (tweede termijn aan de zijde van het Land). Die voortzetting heeft plaatsgevonden op 29 april 2024.
1.2
Nog voor aanvang van de zitting op 5 april 2024 hebben ABC c.s. ieder voor zich tijdig incidenteel verzocht zich te mogen voegen aan de zijde van FPNA. Ter zake van (toewijzing van) die verzoeken heeft gedurende de behandeling daarvan ter zitting geen der partijen in de hoofdzaak bezwaar gemaakt. Het Gerecht heeft daarop de voegingsverzoeken aanstonds toegewezen, onder de mededeling dat de beslissing ter zake van de incidentele proceskosten zal worden neergelegd in dit vonnis.
1.3
Net als bij aanvang van de zitting op 5 april 2024 zijn alle partijen op 29 april 2024 voor de voortzetting daarvan ter zitting verschenen. Als eerste heeft het Gerecht het woord gegeven aan het Land, ter afronding van zijn tweede spreektermijn. De gemachtigde van het Land heeft daarop aangegeven dat het Land persisteert in het door hem gestelde in eerste en tweede termijn. Vervolgens heeft JOB als laatste in tweede termijn het woord gevoerd, onder overlegging van een door haar voorgedragen pleitnota.
1.4
Vonnis in de hoofdzaak en in de voegingsincidenten ter zake van de incidentele proceskosten is vervolgens bepaald op heden.

2.DE FEITEN

in de hoofdzaak

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
FPNA is een instelling die, kort gezegd, bescherming en beheer van diverse natuurgebieden in Aruba nastreeft. De aan haar zijde gevoegde partijen zijn instellingen (ngo’s) die zich, kort gezegd, sterk maken voor de bescherming van de natuur in Aruba, zowel boven als onder/in/op het water.
2.3
Met het oog op de bescherming van de marine flora en fauna in de kustwateren van Aruba zijn bij Landsbesluit van 21 december 2018 (AB 2018 no. 77) bepaalde kustwateren aangewezen als natuurreservaat in de zin van de Natuurbeschermingsverordening (hierna: het Aanwijzingslandsbesluit-1). Deze zogeheten marinegebieden behoeven de hoogste mate van bescherming vanwege de aanwezige marinewaarden. Bij Landsbesluit van 16 april 2019 is FPNA benoemd als beheerder van die gebieden.
2.4
Met het oog op de bescherming in Aruba van inheemse flora en fauna en het behoud van de biologische diversiteit en het karakteristieke natuurschoon van bepaalde gebieden is bij Landsbesluit van 5 mei 2020 (AB 2020 no. 67) een aantal gebieden aangewezen als natuurreservaat in de zin van de Natuurbeschermingsverordening (hierna: het Aanwijzingslandsbesluit-2). Ook deze gebieden behoeven de hoogste mate van bescherming vanwege de aanwezige natuurlijke en ecologische waarden. Bij Landsbesluit van 15 juli 2020 is FPNA benoemd als beheerder van ook die gebieden.
2.5
JOB heeft op 17 juli 2023 van haar rechtsvoorganger ten titel van koop overgedragen gekregen het recht van erfpacht tot 14 februari 2026 op een perceel domeingrond groot 880 m2, gelegen in Aruba te Pos Chikito, kadastraal bekend als [kadastraal 1], plaatselijk bekend als Isla di Oro (hierna: het recht van erfpacht, of Isla di Oro). De eerste akte van vestiging van erfpacht op dat perceel (ten behoeve van de eerste rechtsvoorganger van JOB; register van overschrijving C 125/53) dateert van 14 februari 1966. Bij leveringsakte van 15 maart 1983 is dat recht overgedragen aan de rechtsvoorganger van JOB, die het op zijn beurt heeft overgedragen aan haar.
2.6
In de leveringsakte van het recht van erfpacht van 17 juli 2023 staat onder het kopje “
ERFPACHTSVOORWAARDEN” het volgende: “
Te dezen wordt verwezen naar de bepalingen die zijn opgenomen in de akte houdende vestiging erfpacht [kadastraal 2], waarin onder meer is opgenomen dat: “De bestemming van het verkochte is voor het daarop hebben van een bar-restaurant met bijgebouwen; (…).”.
2.7
Vanaf 9 maart 2024 is geconstateerd dat JOB werkzaamheden liet verrichten op Isla di Oro. Daarbij werd gebruik gemaakt van een “
excavator” (graafmachine). Naar aanleiding daarvan heeft FPNA bij het aanhangig maken van deze procedure het Gerecht verzocht tot het geven van een ordemaatregel. Die bij partijen genoegzaam bekende ordemaatregel heeft het Gerecht gegeven op 15 maart 2024, in die zin dat het voor JOB op straffe van verbeurte van dwangsommen verboden is om hangende deze procedure werkzaamheden in welke vorm dan ook te (laten) verrichten op Isla di Oro, schoonmaakwerkzaamheden daaronder begrepen.
2.8
JOB was ten tijde van het verrichten van de onder 2.7 bedoelde werkzaamheden met betrekking tot de werkzaamheden niet in het bezit van een aanlegvergunning. Ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak was die vergunning in aanvraag.

3.HET GESCHIL IN DE HOOFDZAAK

3.1
FPNA vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. JOB verbiedt om op en/of rond Isla di Oro werkzaamheden te verrichten in welke vorm dan ook, schoonmaakwerkzaamheden daaronder begrepen, en bepaalt dat JOB ten behoeve van FPNA een dwangsom verbeurt van Afl. 250.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat JOB dat verbod overtreedt;
ii. Het Land gebiedt zodanige handhavende maatregelen te nemen en er zodanige handhavende zorg voor te dragen dat JOB geen werkzaamheden verricht op Isla di Oro, in weke vorm dan ook, schoonmaakwerkzaamheden daaronder begrepen, en bepaalt dat het Land ten behoeve van FPNA een dwangsom verbeurt van Afl. 250.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat het Land dat gebod niet opvolgt;
iii. Het Land verbiedt het op 14 februari 2026 aflopende recht van erfpacht op het perceel te Isla di Oro te verlengen, en bepaalt dat het Land ten behoeve van FPNA een dwangsom verbeurt van Afl. 250.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat het Land dat verbod overtreedt;
iv. in het licht van al het vorenstaande andere of verdere het Gerecht juist voorkomende beslissingen neemt;
v. het Land en JOB veroordeelt in de proceskosten.
3.2.1
Het Land voert verweer en concludeert dat FPNA wegens ontbreken van spoedeisend belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar jegens het Land verzochte, althans tot afwijzing daarvan.
3.2.2
JOB voert verweer en concludeert dat FPNA ter zake van de hiervoor onder ii. omschreven vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij zich met betrekking tot die vordering niet tot de burgerlijke rechter maar tot de bestuursrechter had moeten wenden. Voor het overige concludeert JOB tot afwijzing van het door FPNA verzochte, en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van FPNA en de aan haar zijde gevoegde partijen (hierna: FPNA c.s.) in de proceskosten.
3.3
Voorzover voor de beslissing van belang worden de stellingen van partijen hierna besproken. Daarbij geldt dat FPNA ter zitting heeft verklaard dat haar hiervoor onder ii. omschreven tegen het Land gerichte vordering wordt ingetrokken als haar hiervoor onder i. omschreven vordering wordt toegewezen.

4.DE BEOORDELING

in de hoofdzaak

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat FPNA niet-ontvankelijk verklaard moet worden in haar hiervoor onder i, iii en iv. omschreven vorderingen. Indien het dienaangaande ontbreekt aan rechtens te respecteren spoedeisend belang, moeten die vorderingen worden afgewezen. De ontvankelijkheidsverweren in zoverre slagen niet en worden gepasseerd. Indien dat nodig blijkt [1] , wordt hierna de vraag beantwoord of FPNA wel of niet ontvankelijk is in haar hiervoor onder ii. omschreven vordering.
4.2
Het spoedeisend belang van FPNA bij (toewijzing van) haar hiervoor onder i, iii en iv. omschreven vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan door FPNA c.s. ten gronde gelegde stellingen. Het verweer van het Land en dat van JOB in dit verband wordt verworpen. Meer in het bijzonder wordt in dit verband met betrekking tot de onder iii. omschreven vordering overwogen dat, hoewel het recht van erfpacht met de huidige bestemming geldig is tot 14 februari 2026, niet kan worden uitgesloten dat het Land morgen met de erfpachtgerechtigde overeenkomt dat de aan dat recht verbonden bestemmingsvoorwaarde in geval van verlenging van dat recht niet zal worden gewijzigd of zal worden gewijzigd in een met de wet strijdige ofwel verboden bestemmingsvoorwaarde. Indien dat nodig blijkt1, wordt hierna de vraag beantwoord of FPNA wel of geen rechtens te respecteren spoedeisend belang heeft bij (toewijzing van) haar hiervoor onder ii. omschreven vordering.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van de door FPNA c.s. gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, de vraag worden beantwoord of de vorderingen van FPNA in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door FPNA gevraagde voorzieningen gerechtvaardigd is (hierna: vraag-1). In het licht daarvan zal eerst de vraag moeten worden beantwoord of Isla di Oro heeft te gelden als een gebied/rifeiland waarop natuurbeschermende wetgeving in de zin van de Natuurbeschermingsverordening en/of het ROPV van toepassing is.
4.4
Artikel 1 van de Natuurbeschermingsverordening luidt als volgt: “
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan, mede ter bescherming van een soort, aangewezen krachtens artikel 4, eerste en tweede lid, onderdeel a, of een individuele plant, aangewezen krachtens artikel 4, tweede lid, onderdeel b, overheidsdomein, hetzij te land hetzij te water, worden aangewezen als natuurreservaat.”.
4.5.1
Artikel 2 van het Aanwijzingslandsbesluit-1 luidt als volgt: “
De gebieden, met inbegrepen van de bijbehorende zeebodems, zoals aangegeven op de kaarten in bijlage I en met coördinaten op bijlage II, worden gezamenlijk onder de naam Parke Marino Aruba aangewezen als natuurreservaat in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Natuurbeschermingsverordening (AB 1995 no. 2).”.
4.5.2
De van Bijlage I, behorende bij artikel 2 van het Aanwijzingslandsbesluit-1, deeluitmakende situatiekaart geheten Marine Gebied Mangel Halto (pagina 8 van dat landsbesluit) met de coördinatenaanduiding zoals weergegeven in Bijlage 2 bij dat landsbesluit zien er uit zoals te zien op respectievelijk bijlage 1 en bijlage 2 bij dit vonnis.
4.6.1
Artikel 1 van het Aanwijzingslandbesluit-2 bepaalt onder meer dat in dat landsbesluit wordt verstaan onder natuurpark de krachtens artikel 2 van dat landsbesluit aangewezen natuurreservaten gezamenlijk.
4.6.2
Artikel 2 van het Aanwijzingslandsbesluit-2 luidt als volgt: “
De domeingronden gelegen in de gebieden, zoals in arcering aangegeven op de kaarten in Bijlage I van dit landsbesluit, worden als natuurreservaat in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Natuurbeschermingsverordening (AB 1995 no. 2) aangewezen. Zij worden gezamenlijk beheerd onder de benaming natuurpark en kunnen als zodanig worden aangeduid.”.
4.6.3
De van Bijlage I, behorende bij artikel 2 van het Aanwijzingslandsbesluit-2, deeluitmakende situatiekaart 12 B (op pagina 17 van dat landsbesluit) ziet er uit zoals te zien op bijlage 3 bij dit vonnis.
4.7
De plankaart behorende bij het ROPV-2021 ziet er uit zoals te zien op bijlage 4 bij dit vonnis.
4.8.1
Uit het hiervoor onder 4.5.1 omschreven artikel 2 van het Aanwijzingslandsbesluit-1 in verbinding met de onder 4.5.2 vermelde bijlagen volgt naar het voorlopig oordeel van het Gerecht dat Isla di Oro heeft te gelden als marinegebied in de zin het Aanwijzingsbesluit-1, en aldus ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Natuurbeschermingsverordening tevens als natuurreservaat. Dat Isla di Oro, zijnde een terrein omgeven door als marinegebied aangewezen kustwater van Aruba (ofwel een rifeiland), als zodanig heeft te gelden volgt uit de redactie van de aanhef van artikel 28.3 van het ROPV [2] . Die aanhef luidt (met onderstreping door het Gerecht) als volgt:

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik vanterreinenen water voor:
(…).”.
4.8.2
Uit het hiervoor onder 4.6.2 omschreven artikel 2 van het Aanwijzingslandsbesluit-2 in verbinding met de onder 4.6.3 vermelde bijlage volgt naar het voorshandse oordeel van het Gerecht eveneens dat Isla di Oro heeft te gelden als natuurreservaat in de zin van het eerste lid van artikel 10 van de Natuurbeschermingsverordening.
4.9
Vorenstaande brengt met zich dat het Gerecht - anders dan het standpunt van JOB dat dit niet het geval is - FPNA c.s. volgt in hun door het Land erkende standpunt dat het door JOB in erfpacht verkregen rifeiland Isla di Oro een gebied/terrein/perceel is waarop natuurbeschermende wetgeving in de zin van de Natuurbeschermingsverordening en/of het ROPV van toepassing is. Bij Landsbesluiten van 16 april 2019 en van 15 juli 2020 is FPNA benoemd als beheerder van ook dat wettelijk als natuurgebied aangewezen gebied/terrein/perceel.
4.10.1
Met betrekking tot Isla di Oro is onder meer de navolgende dwingendrechtelijke wetgeving verder van toepassing.
4.10.2
Artikel 5.1 sub a. van het ROPV luidt voorzover thans van belang als volgt:

Het is verboden zonder aanlegvergunning van de Minister de volgende werken (…) of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ophogen, afgraven en egaliseren van gronden;
(…)
12. het verrichten van werkzaamheden aan of op de waterbodem of de rifeilanden;
(…);
15. het verrichten van (proef)boringen.”.
4.10.3
Artikel 13.2 van het ROPV, dat ziet op gebieden met bestemming natuurgebied in de zin van het ROPV, luidt voorzover thans van belang als volgt:

Het is niet toegestaan gebouwen te bouwen (…).”.
4.10.4
Artikel 28.2 van het ROPV, dat ziet op gebieden met bestemming marinegebied in de zin van het ROPV, luidt als volgt:

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.”.
4.11.1
Uit de hiervoor onder 4.10.1 tot en met 4.10.4 omschreven wetgeving volgt naar het voorshandse oordeel van het Gerecht reeds dat JOB zonder daartoe verkregen aanlegvergunning van de te dezen bevoegde minister geen werkzaamheden van welke aard dan ook mag verrichten op het rifeiland Isla di Oro. Dat lijdt slechts uitzonder in het geval sprake is van een bestaande situatie in de zin van artikel 10.1 sub a. van het ROPV. Die wettelijke bepaling luidt, voorzover thans van belang, als volgt:

In afwijking van de bestemmingen en de bouwvoorschriften van dit ROPV mogen bestaande bouwwerken overeenkomstig de bestaande situatie worden gebouwd, vernieuwd en herbouwd (…).”.
4.11.2
Het begrip bestaande bouwwerken in de zin van voormelde wettelijke bepaling wordt gedefinieerd in artikel 30.11 van het ROPV. Die wettelijke bepaling luidt, voorzover thans van belang als volgt:

De bouwwerken:
-die geheel of gedeeltelijk bestaan op het moment van de terinzagelegging van het concept ROPV en waarvoor een onherroepelijke bouwvergunning aanwezig is;
(…).”.
4.11.3
FPNA c.s. hebben gesteld dat er ten tijde van de ter inzagelegging van het concept ROPV ter zake van het gebouwde op Isla di Oro geen onherroepelijke bouwvergunning aanwezig was, en dat daarom het gebouwde op Isla di Oro niet valt te kwalificeren als bestaand bouwwerk in de zin van artikel 10.1 sub a. van het ROPV. JOB stelt daartegenover dat die bouwvergunning er wel was ten tijde van bedoelde ter inzagelegging, maar dat verweer heeft JOB niet onderbouwd met (een afschrift van) die bouwvergunning. Dit klemt temeer omdat JOB na meer dan drie weken schorsing van de behandeling van de zaak in verband met het wrakingsverzoek van het Land die bouwvergunning (terwijl het op haar weg had gelegen dat wel te doen) niet heeft geproduceerd of overgelegd of ter inzage heeft getoond ten behoeve van de voortzetting van die behandeling, waarin zij nog in tweede termijn het woord mocht voeren. Aldus komt als niet onderbouwd weersproken vast te staan dat er ten tijde van de ter inzagelegging van het concept ROPV ter zake van het gebouwde op Isla di Oro geen onherroepelijke bouwvergunning aanwezig was, terwijl het Gerecht geen grond of aanleiding ziet om het standpunt van JOB, dat die vergunning er toen wel was, voorshands aannemelijk te oordelen.
4.11.4
Vorenstaande en de omstandigheid dat is gesteld noch gebleken dat sprake is van een andere, in artikel 10.1 sub a. van het ROPV omschreven, uitzonderingsgrond brengen naar het voorshandse oordeel van het Gerecht mee dat JOB zonder daartoe verkregen aanlegvergunning van de te dezen bevoegde minister geen werkzaamheden van welke aard dan ook mag verrichten op het rifeiland Isla di Oro. De hiervoor onder i. omschreven vordering van FPNA c.s. zal daarom in die zin (als zijnde het mindere van het meerdere) worden toegewezen als na te melden, nu in die zin de hiervoor onder 4.3 omschreven vraag-1 bevestigend wordt beantwoord. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
4.12
Naar het verdere voorlopig oordeel van het Gerecht is het zolang het huidige ROPV dienaangaande ongewijzigd blijft voor een ieder (dus ook voor JOB) verboden op Isla di Oro enig bouwwerk te (laten) construeren, te (laten) vernieuwen of te (laten) herbouwen. Artikel 30.18 definieert het begrip bouwwerk als volgt: “
Elk bouwsel van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;”.
4.13.1
Verder bepaalt artikel 3.1 van het ROPV voorzover thans van belang het volgende:

Voor het bouwen van een constructie gelden de volgende voorschriften:
a. een constructie mag alleen worden gebouwd ten dienste van de bij de bestemmingen genoemde functies, tenzij in de bouwvoorschriften anders is aangegeven;
(…).
f. in afwijking van het vorenstaande:
1. is het niet toegestaan constructies, waaronder pieren en steigers, te bouwen binnen
de bestemmingen Strand, Marinegebied of Marinezones (…);
(…).”,
terwijl artikel 30.20 van het ROPV het begrip constructie definieert als een bouwwerk dat geen gebouw is.
4.13.2
Naar het verdere voorshandse oordeel van het Gerecht is het zolang het huidige ROPV ongewijzigd blijft voor een ieder (dus ook voor JOB) verboden op Isla di Oro enige constructie op welke wijze dan ook aan te (laten) brengen.
4.14
Artikel 28.1 van het ROPV luidt voorzover thans van belang als volgt:

Binnen het gebied met de bestemming 'Marinegebied' zijn de volgende functies toegestaan:
a. het behoud, herstel en de ontwikkeling en het beheer van aanwezige natuurlijke, ecologische waarden;
b. onderzoek en educatie ten dienste van de in lid a genoemde waarden;
c. dagrecreatief medegebruik met een lage impact op de omgeving in door de beheerder aangewezen gebieden, met uitzondering van de onder 28.3 onder b genoemde zones. Tot dit medegebruik behoort in ieder geval zwemmen, snorkelen, duiken, boardsurfen, windsurfen, kitesurfen, kanoën, varen en recreatief vissen.
(…).”.
4.15
Het Gerecht is voorshands van oordeel dat de thans aan het door JOB verkregen recht van erfpacht verbonden bestemmingvoorwaarde evident niet past binnen en strijdig is met het hiervoor onder 4.14 omschreven toegestane gebruik van het marinegebied Isla di Oro, terwijl het aannemelijk is dat voor het uitvoering kunnen geven aan die bestemmingsvoorwaarde noodzakelijk is dat er op Isla di Oro gebouwen en/of constructies geconstrueerd en/of vernieuwd en/of herbouwd moeten worden, hetgeen het zolang het ROPV dienaangaande ongewijzigd blijft voor een ieder verboden is. Bij die stand van zaken heeft te gelden dat als het Land het recht van erfpacht van JOB verlengt met dezelfde als de huidige bestemmingsvoorwaarde of met een soortgelijke bestemmingvoorwaarde die strijdig is met dwingendrechtelijke (natuurbeschermende) wettelijke bepalingen, hij ten behoeve van JOB (of een eventuele rechtsopvolger van JOB) een verboden rechtshandeling in de zin van het tweede lid van artikel 3:40 BW [3] verricht, die naar zijn aard nietig is nu uit de strekking van die bepaling niet anders voortvloeit. Dit één en ander brengt met zich dat hiervoor onder iii. omschreven vordering van FPNA in verbinding met haar hiervoor onder iv. omschreven vordering (als zijnde het mindere van het meerdere) zal worden toegewezen als na te melden, nu in die zin de hiervoor onder 4.3 omschreven vraag-1 eveneens bevestigend wordt beantwoord. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die een ander oordeel kunnen dragen.
4.16
Toewijzing van de hiervoor onder i. omschreven vordering van FPNA brengt met zich dat haar hiervoor onder ii vermelde vordering heeft te gelden als ingetrokken. Die vordering behoeft daarom geen bespreking.
4.17
Afweging van de betrokken belangen van partijen maakt al het vorenstaande niet anders omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van het Land en aan de zijde van JOB bij afwijzing van de jegens hen gerichte respectievelijke vorderingen ten opzichte van de belangen van FPNA c.s. bij toewijzing daarvan. De toezegging van het Land ter zitting in het licht van zijn standpunt dat hij ter zake van een mogelijke verlenging van het recht van erfpacht als eigenaar van het desbetreffende perceel domeingrond beslisvrijheid toekomt en dat hij dienaangaande geen beslissing zal nemen die strijdig is met de wet, biedt voor FPNA c.s. geen enkele garantie dat dit daadwerkelijk gebeurt. Overigens brengt die toezegging met zich dat het Land niet wordt geraakt door het aan hem op te leggen verbod, en als het gaat om het verlengen van het recht van erfpacht van JOB alle vrijheid heeft om enige niet met de wet strijdige beslissing te nemen [4] .
4.18
Dwangsommen zullen gemaximeerd worden opgelegd aan het Land en aan JOB als na te melden.
4.19.1
Het Land zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van FPNA en aan de zijde van ABC c.s., tot aan deze uitspraak (1) aan de zijde van FPNA begroot op ((450,-- : 2) + 225,-- =) Afl. 450,-- aan verschotten (de helft van het door FPNA betaalde griffierecht en de kosten van oproeping) en Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde en (2) aan de zijde van ABC c.s. (gezamenlijk) begroot op
Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde.
4.19.2
JOB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van FPNA en aan de zijde van ABC c.s., tot aan deze uitspraak (1) aan de zijde van FPNA begroot op ((450,-- : 2) + 225,-- =) Afl. 450,-- aan verschotten (de helft van het door FPNA betaalde griffierecht en de kosten van oproeping) en Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde en (2) aan de zijde van ABC c.s. (gezamenlijk) begroot op Afl. 2.000,-- aan salaris voor de gemachtigde.
in de voegingsincidenten ter zake van proceskosten
4.2
In de omstandigheid dat geen der partijen in de hoofdzaak bezwaar heeft gemaakt tegen (toewijzing van) de verzoeken van ABC c.s. (ieder voor zich) tot voeging aan de zijde van FPNA ziet het Gerecht aanleiding om de incidentele proceskosten telkens te compenseren tussen partijen als na te melden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
in de hoofdzaak
5.1
verbiedt JOB - zolang in een bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld - om zonder daartoe verkregen aanlegvergunning van de te dezen bevoegde minister op en/of rond Isla di Oro werkzaamheden te verrichten in welke vorm dan ook, schoonmaakwerkzaamheden daaronder begrepen;
5.2
bepaalt dat JOB ten behoeve van FPNA een dwangsom verbeurt van Afl. 250.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat JOB het hiervoor onder 5.1 omschreven verbod overtreedt, met dien verstande dat JOB te dezen vooralsnog maximaal Afl. 10.000.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3
verbiedt het Land - zolang in een bodemprocedure niet anders wordt geoordeeld - het op 14 februari 2026 aflopende recht van erfpacht op het perceel te Isla di Oro te verlengen met dezelfde als de huidige bestemmingvoorwaarde en/of met enige andere bestemmingvoorwaarde die in strijd is met dwingendrechtelijke natuurbeschermende in de Natuurbeschermingsverordening en/of het ROPV neergelegde wettelijke bepalingen;
5.4
bepaalt dat het Land ten behoeve van FPNA een dwangsom verbeurt van Afl. 250.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat het hiervoor onder 5.3 omschreven verbod overtreedt, met dien verstande dat het Land te dezen vooralsnog maximaal Afl. 10.000.000,-- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.5
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van FPNA en aan de zijde van ABC c.s., tot aan deze uitspraak (1) aan de zijde van FPNA begroot op
Afl. 2.450,-- en (2) aan de zijde van ABC c.s. (gezamenlijk) begroot op Afl. 2.000,--;
5.6
veroordeelt JOB in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van FPNA en aan de zijde van ABC c.s., tot aan deze uitspraak (1) aan de zijde van FPNA eveneens begroot op
Afl. 2.450,-- en (2) aan de zijde van ABC c.s. (gezamenlijk) eveneens begroot op Afl. 2.000,--;
5.7
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8
wijst af het meer of anders verzochte;
in de voegingsincidenten ter zake van proceskosten
5.9
compenseert de incidentele proceskosten telkens tussen partijen, aldus dat ieder van hen telkens de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4

Voetnoten

1.Die bespreking kan immers uitblijven als het Gerecht tot het oordeel komt dat die vordering geldt als zijnde ingetrokken om de reden zoals hiervoor onder 3.3 omschreven.
2.Artikel 28 van het ROPV ziet op functies, bouwen en strijdig gebruik met betrekking tot een marinegebied (zijnde een natuurreservaat in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Natuurbeschermingsverordening).
3.Lid 2 van artikel 3:40 BW luidt als volgt: “Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling, doch indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.”.
4.Met name niet een beslissing die strijdig is met op Isla di Oro van toepassing zijnde dwingendrechtelijke (natuurbeschermende) wetgeving.