ECLI:NL:OGEAA:2024:141

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
AUA202401389
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag en de verhouding tussen beslagcrediteur en beslagdebiteur in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaten, een kort geding aangespannen tegen de stichting Pension Fund Tourism Sector Aruba Foundation (PFTSA) met betrekking tot een conservatoir beslag. De eiseres vorderde onder andere dat PFTSA zou worden bevolen om geen inhoudingen op haar loon te verrichten die het door de beslagrechter begrote bedrag van Afl. 27.937,44 te boven gaan. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 29 april 2024 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 mei 2024. Tijdens de zitting werd duidelijk dat PFTSA op 17 maart 2023 verlof had verkregen voor het leggen van conservatoir beslag op het loon van eiseres, en dat dit beslag meer dan het begrote bedrag had overschreden. Eiseres had geen zekerheid gesteld voor de opheffing van het beslag, wat een belangrijk punt in de beoordeling was. Het Gerecht oordeelde dat het door de beslagrechter begrote bedrag niet de maximale hoogte van het beslag bepaalt, maar het bedrag waarvoor de beslaglegger verhaal beoogt te zoeken. De rechter concludeerde dat er geen gronden waren om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren, maar dat haar vorderingen in deze kort gedingprocedure niet toewijsbaar waren. De belangenafweging leidde tot de conclusie dat de vorderingen van eiseres moesten worden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 5 juni 2024.

Uitspraak

Vonnis van 5 juni 2024
Behorend bij K.G. no. AUA202401389
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiseres],
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigden: de advocaten mrs. E.M.J. Cafarzuza en D.G. Illes,
tegen:
de stichting
PENSION FUND TOURISM SECTOR ARUBA FOUNDATION,
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: PFTSA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 29 april 2024;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 20 mei 2024.
1.2 [
Eiseres] is ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde mr. Illes voornoemd. PFTSA is verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door mevrouw [manager] (Financial Manager bij PFTSA). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - PFTSA mede aan de hand van voorgedragen en overgelegde pleitaantekeningen voorzien van toegelaten producties, en [eiseres] mede aan de hand van toegelaten nadere producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3 [
Eiseres] heeft ter zitting onderdeel c. van het in haar verzoekschrift omschreven petitum ingetrokken.
1.4
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
PFTSA heeft op 17 maart 2023 van de beslagrechter bij dit Gerecht verlof verkregen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [eiseres] onder haar werkgever. De beslagrechter heeft daarbij de pretense vordering van PFTSA op [eiseres] waarvoor zij verhaal beoogt te zoeken begroot op Afl. 27.937,44 (de hoofdsom ad Afl. 21.490,34 met inbegrip van 30% aan rente en kosten). PFTSA heeft dat beslag (hierna: het beslag) op enig moment doen leggen en vervolgens heeft zij de eis in de hoofdzaak [1] ingediend. Die zaak loopt thans op de civiele rol.
2.3
Van het loon van [eiseres] is thans krachtens het beslag meer dan het door de beslagrechter begrote bedrag ingehouden en afgedragen aan de deurwaarder.
2.4 [
Eiseres] heeft ter opheffing van het beslag geen zekerheid gesteld in de zin van het tweede lid van artikel 705 Rv.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eiseres] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. PFTSA beveelt onmiddellijk, althans binnen 24 uur na de uitspraak van dit vonnis, de deurwaarder en de werkgever van [eiseres] te instrueren om krachtens het beslag geen inhoudingen op het loon van [eiseres] te verrichten voorzover die inhoudingen het door de beslagrechter begrote bedrag ad. Afl. 27.937,44 te boven gaan;
b. bepaalt dat PFTSA ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor elke dag of dagdeel dat PFTSA het onder a. omschreven bevel niet opvolgt;
c. PFTSA beveelt om de krachtens het beslag al verrichte inhoudingen op het loon van [eiseres] die het door de beslagrechter begrote bedrag ad. Afl. 27.937,44 te boven gaan terug te betalen aan [eiseres];
d. bepaalt dat PFTSA ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 1.000,-- voor elke dag of dagdeel dat PFTSA het onder c. omschreven bevel niet opvolgt;
e. PFTSA veroordeelt in de proceskosten.
3.2
PFTSA voert verweer en concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte, althans tot afwijzing daarvan, en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak zullen de stellingen van partijen hierna worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door haar verzochte. Indien [eiseres] geen spoedeisend belang blijkt te hebben bij het door haar verzochte (zoals betoogd door PFTSA), moeten haar vorderingen worden afgewezen. Het verweer van PFTSA op dit onderdeel wordt verworpen.
4.2
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij (toewijzing) van haar vorderingen ligt besloten in de aard van die vorderingen. Het verweer van PFTSA op dit onderdeel ook verworpen.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de op snelheid gerichte procedure in kortgeding, de vraag worden beantwoord of de hiervoor omschreven vorderingen van [eiseres] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevraagde voorzieningen gerechtvaardigd is. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.4
Krachtens het eerste lid van artikel 700 Rv is verlof vereist van de rechter in eerste aanleg voor het leggen van conservatoir beslag zoals in het onderhavige geval. In geval van een verzoek daartoe beslist de rechter ingevolge het tweede lid van artikel 700 Rv na summier onderzoek, en in geval van een geldvordering stelt hij - bij toewijzing van het verzoek - het bedrag vast waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van rente en kosten waarin de schuldenaar kan worden veroordeeld.
4.5
Voortschrijdend inzicht brengt met zich dat het Gerecht PFTSA voorshands volgt in haar standpunt dat uit de door haar gemachtigde aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad [2] volgt dat met het door de beslagrechter begrote bedrag niet is beoogd het maximale bedrag aan te geven waarvoor beslag mag worden gelegd, maar het bedrag waarvoor de beslaglegger een vordering op de beslagdebiteur pretendeert en verhaal beoogt te zoeken. In dat licht geldt dat het belang van het door de beslagrechter begrote bedrag is gelegen in het ter opheffing van het beslag kunnen aanbieden van voldoende zekerheidstelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 705 Rv [3] . De andersluidende opvatting van [eiseres], dat het door de beslagrechter begrote bedrag de maximale hoogte bepaalt van het te leggen beslag, zou kunnen meebrengen dat PFTSA in haar verhaal op [eiseres] wordt beknot als ook andere crediteuren hun verhaalsrechten jegens [eiseres] uitoefenen [4] . Tegen die achtergrond kan niet worden aangenomen dat de wetgever een dergelijke afwijking van het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziene regeling van het conservatoir beslag heeft gewild.
4.6
Vorenstaande laat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht echter onverlet dat een excessief ruim conservatoir beslag als zijnde onnodig en daarom onaanvaardbaar partieel kan worden opgeheven. Dit temeer omdat de verhoudingen tussen de beslaglegger en de beslagdebiteur worden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. In het licht van het risico voor PFTSA - dat naast haar ook andere crediteuren hun verhaalsrechten uitoefenen jegens [eiseres], waardoor PFTSA wordt beknot in haar verhaal op [eiseres] - is gesteld noch gebleken dat thans sprake is van een excessief ruim conservatoir beslag.
4.7
Bij de hiervoor geschetste stand van zaken moet de hiervoor onder 4.3 geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord. De slotsom luidt daarom dat de door [eiseres] verzochte voorzieningen zullen worden afgewezen.
4.8
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [eiseres] bij toewijzing van haar vorderingen ten opzichte van de belangen van PFTSA bij afwijzing daarvan. Dit temeer omdat het op de weg van [eiseres] ligt om voldoende zekerheid te stellen ten behoeve van PFTSA ter vervanging van het beslag3. [Eiseres] kan wellicht - en dat wordt ten overvloede overwogen - in overleg treden met PFTSA om te bewerkstelligen dat met krachtens het beslag op haar loon ingehouden aan de deurwaarder afgedragen gelden ten behoeve van PFTSA ter vervanging van het beslag een onherroepelijke bankgarantie wordt gegeven. Nu de verhoudingen tussen partijen worden beheerst door de hiervoor vermelde maatstaven komt het voor de hand liggend voor dat PFTSA aan een dergelijke constructie haar medewerking verleent.
4.9 [
Eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, uitvoerbaar bij voorraad worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van PFTSA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
-wijst af het door [eiseres] verzochte;
-veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van PFTSA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,--;
-verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In die zaak vordert PFTSA [eiseres] te veroordelen om aan PFTSA te betalen Afl. 21.490,34 in hoofdsom, te vermeerderen met rente en met een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, kosten rechtens.
2.HR 31-1-2006; ECLI:NL:HR:2006:AU4691
3.Niet zelden gebeurt dat door het aanbieden van een onherroepelijke bankgarantie ten belope van het door de beslagrechter begrote bedrag, te geven door een lokale bank van goede naam en faam.
4.Sprake is dan van cumulatieve beslagen, die gevolg hebben voor de verdeling van hetgeen conservatoir in beslag is genomen.