ECLI:NL:OGEAA:2024:183

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
KG AUA202402505
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de rechtsgrond van dwangsommen en eigendomsrechten met betrekking tot een perceel in Aruba

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, diende eiser een kort geding in tegen meerdere gedaagden met betrekking tot een perceel dat hij had gekocht. Eiser vorderde dat gedaagden zouden worden bevolen om de tenuitvoerlegging van een eerder kort geding vonnis te staken, waarin aan hem een verbod was opgelegd om werkzaamheden op het perceel uit te voeren. Dit verbod was voortgekomen uit een eerdere procedure waarin gedaagden aanspraken maakten op het perceel. Eiser stelde dat het verbod niet meer van toepassing was, omdat in een bodemprocedure was geoordeeld dat gedaagden geen rechtmatige gebruikers of eigenaars van het perceel waren.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 12 juli 2024 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 augustus 2024. Tijdens de zitting werd het bezwaar van eiser tegen de eis in reconventie van gedaagden gegrond verklaard, omdat deze niet tijdig was ingediend. Eiser trok zijn meer subsidiaire vordering in, en de partijen lichtten hun standpunten toe.

Het Gerecht oordeelde dat er geen gronden waren om eiser niet-ontvankelijk te verklaren en dat zijn spoedeisend belang bij de vorderingen evident was. Het Gerecht bevestigde dat het eerdere verbod op basis van het KG-vonnis niet meer van toepassing was, omdat de bodemrechter had geoordeeld dat gedaagden geen rechtmatige gebruikers of eigenaars waren. Het vonnis van 28 augustus 2024 beval gedaagden om de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis te staken en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur.

Uitspraak

Vonnis van 28 augustus 2024
Behorend bij K.G. no. AUA202402505
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in het kort geding van:
[Eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigden: de advocaten mrs. L.D. Gomez en C.B.A. Coffie,
tegen:

1.[Gedaagde 1],

2. [Gedaagde 2],

3. [Gedaagde 3],

4. [Gedaagde 4],

5. [Gedaagde 5],

6. [Gedaagde 6],

7. [Gedaagde 7],

8. [Gedaagde 8],

9. [Gedaagde 9],

10. [Gedaagde 10],

11. [Gedaagde 11],

12. [Gedaagde 12],

13. [Gedaagde 13],

14. [Gedaagde 14],

15. [Gedaagde 15],

16. [Gedaagde 16],

17. [Gedaagde 17],

18. [Gedaagde 18],

19. [Gedaagde 19],

20. [Gedaagde 20],

21. [Gedaagde 21],

22. [Gedaagde 22],

allen wonende in Aruba,
gedaagden,
gemachtigde: de advocaten mrs. M.B. Boyce en N. Esquivel.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 12 juli 2024 ter griffie ingediende verzoekschrift, met producties;
- de op 7 augustus 2024 zijdens eiser ingediende producties;
- de op 7 augustus 2024 ingediende producties zijdens gedaagden;
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2024.
1.2
Ter zitting zijn verschenen [eiser] in persoon bijgestaan door zijn gemachtigden. De gedaagden 12, 14 en 15, 17 tot en met 19 en 21 zijn in persoon verschenen bijgestaan door hun gemachtigden. De niet verschenen gedaagden zijn verschenen bij hun gemachtigden.
1.3
Het Gerecht heeft ter gelegenheid van de zitting het bezwaar van [eiser] tegen de zijdens gedaagden ingediende eis in reconventie gegrond verklaard, omdat die eis niet binnen de in de artikelen 57 en 58 van het procesreglement voorgeschreven termijn is ingediend. De eis in reconventie is buiten beschouwing gelaten.
1.4 [
Eiser] heeft ter zitting zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij zijn meer subsidiaire vordering, ter zake van beslagopheffing, heeft ingetrokken.
1.5
De ter zitting verschenen partijen hebben in twee termijnen mede aan de hand van voorgedragen en overgelegde pleitaantekeningen hun standpunten (nader) toegelicht en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.6
Hierna is de datum van het vonnis bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Gedaagden zijn allen eigenaar van een (of meer) perceel/percelen van het wooncomplex [wooncomplex], te [wooncomplex], Aruba (hierna: het wooncomplex).
2.3
Eén van de op het wooncomplex gelegen percelen (met nummer 3865) was door de bewoners van het complex, waaronder begrepen gedaagden, in gebruik (genomen) als speelplaats en sociale ontmoetingsplaats. Op dit perceel waren aanvankelijk onder meer een zandbak en speeltoestellen aanwezig. In 2016 hebben de bewoners de speelplaats gerenoveerd en hebben zij daar picknicktafels geplaatst.
2.4
Op 29 mei 2023 heeft [eiser] perceel [perceel] gekocht (hierna: het perceel). Het perceel is op 7 juni 2023 aan hem geleverd, waarna hij voorbereidingen heeft getroffen voor de bouw van een woning.
2.5
Op 14 september 2023 heeft gedaagde [gedaagde 21] samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij de notaris een vereniging van eigenaren opgericht met de naam “
Vereniging van eigenaars [wooncomplex]” (hierna verder: de VVE).
2.6.1
Bij vonnis in kort geding van 15 september 2023 (kenmerk: AUA202302631 KG;; hierna: het KG-vonnis) heeft het Gerecht op vordering van gedaagden [eiser] op straffe van verbeurte van dwangsommen bevolen om de (bouw)werkzaamheden op het op het perceel te staken en gestaakt te houden totdat in de bodemprocedure is beslist (hierna ook: het verbod).
2.6.2
Het KG-vonnis is op 20 oktober 2023 aan [eiser] betekend.
2.6.3 [
Eiser] heeft tegen het KG-vonnis hoger beroep in gesteld. Die procedure is geregistreerd onder AUA 2023H00160 KG.
2.7.1
In de bodemzaak met kenmerk AUA202302628 AR hebben gedaagden een verklaring voor recht gevorderd dat zij voor onbepaalde tijd de rechtmatige gebruikers van het perceel zijn, dan wel dat zij of de VVE de rechtmatige bezitter is van het perceel, dan wel dat voor zover zij dan wel de VVE de rechtmatige bezitter is door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van het perceel. Tot slot hebben gedaagden gevorderd de koopovereenkomst tussen de verkoper en [eiser] met betrekking tot het perceel nietig te verklaren, althans deze te vernietigen, de levering ongedaan te maken en de speelplaats in de originele staat terug te brengen.
2.7.2
Het Gerecht heeft deze vorderingen bij vonnis van 12 juni 2024 afgewezen voor zover het gedaagden in de onderhavige zaak betreft. Het Gerecht heeft de VVE niet toegelaten als procespartij in de bodemzaak (hierna: het bodemvonnis).
2.8 [
Eiser] heeft op 13 juni 2024 de werkzaamheden op het perceel hervat.
2.9
Bij e-mailbericht van 17 juni 2024 is aan de gemachtigde van [eiser] meegedeeld dat [eiser] een bedrag van Afl. 2.500,- verschuldigd is uit hoofde van verbeurde dwangsommen omdat er van 13 juni tot en met 17 juni 2024 is doorgewerkt op het perceel, waardoor het verbod volgens gedaagden is overtreden.
2.1
Namens [eiser] is onder verwijzing naar het bodemvonnis aan de gemachtigde van gedaagden meegedeeld dat [eiser] geen dwangsommen heeft verbeurd omdat het in het KG-vonnis neergelegde verbod door en vanaf de uitspraak van het bodemvonnis heeft te gelden als zijnde uitgewerkt.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eiser] vordert bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. gedaagden te bevelen om binnen twee uren na betekening aan gedaagden van dit vonnis gedaagden hoofdelijk te gelasten de (verdere) tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van 15 september 2023 onmiddellijk te staken ingaande 13 juni 2024 en gestaakt te houden totdat in het aanhangig gemaakte hoger beroep kort geding en de bodemprocedure in hoogste ressort zal zijn beslist;
subsidiair (en voorwaardelijk):
b. eventuele dwangsommen vanaf 13 juni 2024 op te heffen;
alles met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kostenveroordeling, met uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring van de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kostenveroordeling.
3.2
Gedaagden hebben verweer gevoerd, en concluderen dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, danwel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag van algehele voldoening daarvan.
3.3
Voor zover voor de uitspraak van belang zullen de stellingen van partijen hierna worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van gedaagden wordt daarom verworpen.
4.2
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.3
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, de vraag worden beantwoord of de vorderingen van [eiser] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is.
4.4
Het Gerecht stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de rechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter over dezelfde rechtsvraag [1] een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, in beginsel zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit uitgangspunt. Dit zal het geval kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust, alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen (vgl. HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015, NJ 2011/304).
4.5
In het KG-vonnis heeft het Gerecht in 4.9 overwogen:
“Dit brengt mee dat belang bestaat bij bevriezing van de huidige situatie, totdat in de bodemprocedure over de (eventuele) aanspraken van eisers[Gerecht: thans gedaagden]
is beslist. De vordering van eisers om de (bouw)werkzaamheden op het perceel te staken zal daarom worden toegewezen (..).”.
4.6
Uit het bodemvonnis volgt dat gedaagden met betrekking tot het perceel geen rechtmatige gebruiker(s), geen rechtmatige bezitter(s) en evenmin door verjaring eigenaar(s) zijn [2] . Met dat oordeel is met betrekking tot de (eventuele) aanspraken van eisers met betrekking tot het perceel naar het voorshandse oordeel van het Gerecht door de bodemrechter beslist in de zin van rechtsoverweging 4.9 van het KG-vonnis. Daarmee is de grondslag voor het bij dat vonnis aan [eiser] opgelegde verbod komen te vervallen, hetgeen door de Hoge Raad wordt aangeduid als het ontvallen van de rechtsgrond aan het bij het KG-vonnis gegeven verbod. Die omstandigheid leidt ertoe dat dit verbod zelf eveneens heeft te gelden als zijnde vervallen, en dat vanaf de uitspraak van het bodemvonnis op 12 juni 2024. Gevolg daarvan is dat de aan het verbod verbonden dwangsommen vanaf de uitspraak van het bodemvonnis niet meer verbeurd kunnen worden door [eiser], simpelweg omdat een niet bestaand verbod niet kan worden overtreden. Aan het voorgaande doet naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet af dat in het bodemvonnis geen expliciete overweging is gewijd aan het krachtens het KG-vonnis aan [eiser] opgelegde verbod inzake bouwwerkzaamheden op het perceel en de daaraan verbonden dwangsommen, nu uit de strekking en geest van het bodemvonnis niets anders kan worden afgeleid dan dat er geen rechtsgrond meer bestaat voor dat verbod en voor het verbeuren van aan dat verbod verbonden dwangsommen.
4.7
Vorenstaande brengt met zich dat de hiervoor onder 4.3 geformuleerde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De primaire vordering van [eiser] zal worden toegewezen als hierna vermeld. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld door gedaagden die een ander oordeel kunnen dragen. Hierbij wordt nog overwogen dat hoofdelijkheid niet kan zien op het door [eiser] verzochte bevel. Hoofdelijkheid ziet op de onderlinge verhouding tussen zij die veroordeeld zijn tot betaling van een geldsom.
4.8
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van gedaagden bij afwijzing van het door [eiser] verzochte ten opzichte van zijn belangen bij toewijzing daarvan.
4.9
Gedaagden zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,-- aan griffierecht, Afl. 225,-- aan explootkosten en Afl. 1.500,-- aan salaris van de gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen gerekend vanaf de 15e dag na de uitspraak van dit vonnis. Hierbij wordt nog overwogen dat bij een veroordeling van twee of meer personen tot betaling van proceskosten, uitgangspunt is dat zij hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling. Dit geldt ook als dat - zoals in het onderhavige geval - niet gevorderd is [3] .

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
5.1
beveelt gedaagden om de (verdere) tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis van 15 september 2023 ingaande 13 juni 2024 te staken en gestaakt te houden, totdat in een bodemprocedure anders zal zijn beslist;
5.2
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat hetgeen de één heeft betaald de anderen ten belope daarvan bevrijdt, in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiser], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.175,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf de 15e dag na de uitspraak van dit vonnis tot aan de algehele voldoening;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders door [eiser] gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
Instantie: gerecht in eerste aanleg van Aruba
Zaaknummer: KG AUA202402505
Inhoudsindicatie: kort geding; afstemmingsbeginsel; geen rechtsgrond voor (verbeurdverklaring) dwangsommen ten aanzien van een in een eerder
kort geding-vonnis opgelegd verbod omdat in de bodemprocedure vonnis is gewezen
Rechtsgebieden: Personen- en familierecht
Rechter: mr. A.H.M. van de Leur
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - enkelvoudig

Voetnoten

1.In het onderhavige geval de rechtsvraag of gedaagden met betrekking tot het perceel al dan niet hebben te gelden als eigenaars of als gebruiksgerechtigden.
2.Dat het bodemvonnis dienaangaande berust op een klaarblijkelijke misslag is niet gebleken. Dat sprake is van gewijzigde omstandigheden of een andere reden om van het in de afstemmingsregel neergelegde uitgangspunt af te wijken is evenmin gebleken.
3.HR 23 december 2022,