In deze zaak, die diende als kort geding, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. V.A.V. Carlo, dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.E.A. Hernandez, zou worden veroordeeld tot nakoming van een koopovereenkomst betreffende een perceel grond in Aruba. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 12 juli 2024 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 augustus 2024. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord.
De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde is eigenaar van een perceel grond en op 12 maart 2024 hebben partijen een intentieverklaring opgesteld voor de verkoop van een deel van dit perceel aan eiser. Echter, op 2 april 2024 heeft gedaagde aan eiser laten weten dat zij het perceel niet meer wil verkopen. Eiser heeft vervolgens gedaagde verzocht om haar verplichtingen na te komen, maar gedaagde heeft hier niet op gereageerd. Eiser vorderde in kort geding dat gedaagde zou worden veroordeeld tot medewerking aan de overdracht van het perceel.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor zijn vorderingen. Eiser had verklaard dat hij een hypothecaire lening had afgesloten voor de bouw van een woning op het perceel, maar het Gerecht oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te tonen dat hij niet kon wachten op een beslissing van de bodemrechter. Bovendien was er onduidelijkheid over de aard van de overeenkomst tussen partijen; eiser stelde dat het een koopovereenkomst was, terwijl gedaagde betoogde dat het slechts een intentieovereenkomst was. Het Gerecht concludeerde dat de beoordeling van deze kwestie nader onderzoek vereiste, wat niet mogelijk was in een kort geding.
Daarom heeft het Gerecht de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, begroot op Afl. 1.500,-. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur op 11 september 2024.