ECLI:NL:OGEAA:2024:212

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
EJ AUA202402507
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een perceel grond in Aruba

In deze zaak, die diende als kort geding, vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. V.A.V. Carlo, dat gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.E.A. Hernandez, zou worden veroordeeld tot nakoming van een koopovereenkomst betreffende een perceel grond in Aruba. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 12 juli 2024 werd ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 22 augustus 2024. Tijdens deze zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord.

De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde is eigenaar van een perceel grond en op 12 maart 2024 hebben partijen een intentieverklaring opgesteld voor de verkoop van een deel van dit perceel aan eiser. Echter, op 2 april 2024 heeft gedaagde aan eiser laten weten dat zij het perceel niet meer wil verkopen. Eiser heeft vervolgens gedaagde verzocht om haar verplichtingen na te komen, maar gedaagde heeft hier niet op gereageerd. Eiser vorderde in kort geding dat gedaagde zou worden veroordeeld tot medewerking aan de overdracht van het perceel.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor zijn vorderingen. Eiser had verklaard dat hij een hypothecaire lening had afgesloten voor de bouw van een woning op het perceel, maar het Gerecht oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te tonen dat hij niet kon wachten op een beslissing van de bodemrechter. Bovendien was er onduidelijkheid over de aard van de overeenkomst tussen partijen; eiser stelde dat het een koopovereenkomst was, terwijl gedaagde betoogde dat het slechts een intentieovereenkomst was. Het Gerecht concludeerde dat de beoordeling van deze kwestie nader onderzoek vereiste, wat niet mogelijk was in een kort geding.

Daarom heeft het Gerecht de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, begroot op Afl. 1.500,-. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.H.M. van de Leur op 11 september 2024.

Uitspraak

Vonnis van 11 september 2024
Behorend bij K.G. no. AUA 202402507
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in het kort geding tussen:
[Eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. V.A.V. Carlo,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. A.E.A. Hernandez.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 12 juli 2024 ter griffie ingediende verzoekschrift, met producties,
- de op 22 augustus 2024 door eiser ingediende (twee) e-mailberichten met producties,
- de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024.
1.2
Ter zitting zijn verschenen [eiser] via videoverbinding, in de zittingszaal bijgestaan door zijn gemachtigde, en [gedaagde] in persoon bijgestaan door haar gemachtigde.
Partijen hebben beiden mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota het woord gevoerd en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde vragen beantwoord.
1.3
Hierna is de datum van het vonnis bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
Gedaagde] heeft in eigendom een perceel te [plaats], kadastraal bekend als Land Aruba eerste afdeling Sectie P nummer [kadastraal nummer] (1-P-[kadastraal nummer]) (hierna: het moederperceel).
2.3
Partijen hebben op 12 maart 2024 een document opgesteld met de titel
intentieverklaringvoor de aankoop door [eiser] van een afgebakend deel in het oostelijk deel van voornoemd moederperceel 1-P-155, ter grootte van 440 m2 en omschreven in het particuliere document WLA/128 van 1995, welk perceeldeel is omschreven in het meetdocument MDC/018 van 15 oktober 2023. De aankoopsom is gesteld op Afl. 88.000,-. Dit perceeldeel zal hierna worden aangeduid als het perceel.
2.4
Op 2 april 2024 heeft [gedaagde] via whatsapp aan [eiser] meegedeeld dat zij het perceel niet meer wil verkopen.
2.5
Op 5 juni 2024 heeft [eiser] een e-mailbericht van notaris Tromp ontvangen, waarin het volgende is vermeld:

Pa medio die e email aki nos ta informa cu 7 mei 2024 nos a ricibi un email di verkoper [gedaagde], una e ta informa nos kantoor cu e no ta desea di sigi cu e benta die tereno na [plaats] yu unda tambe ela informa cu ela communica esaki na meneer [eiser]”.
2.6
Op 26 juni 2024 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht haar verplichtingen voortvloeiende uit de koopovereenkomst binnen een termijn van zeven dagen vrijwillig na te komen, bij gebreke waarvan [eiser] zal overgaan tot het treffen van rechtsmaatregelen.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eiser] vordert bij vonnis in kort geding uitvoerbaar bij voorraad:
a. [Gedaagde] te veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot de koop/verkoop en levering van het perceel, inhoudende dat [gedaagde] wordt veroordeeld uiterlijk één (1) week na de uitspraak van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het verlijden van de akte tot overdracht daarvan, en
b. te bepalen dat bij gebreke van medewerking van [gedaagde] aan de levering van het perceel, ingevolge artikel 3:300 lid 2 BW het vonnis in de plaats van de medewerking van [gedaagde] zal treden; en
c. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.2 [
Gedaagde] heeft verweer gevoerd, strekkende tot de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser], dan wel afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.3
Voor zover voor de uitspraak van belang zullen de stellingen van partijen hierna worden besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem gevorderde. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
4.2
Ingevolge artikel 226 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan in alle spoedeisende zaken waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, de belanghebbende partij zich tot de rechter in eerste aanleg wenden met het verzoek om in die zaak zo spoedig mogelijk een beslissing bij voorraad te geven. Het moet dus gaan om een kwestie die met zich brengt dat van [eiser] niet kan worden gevergd om een beslissing van de bodemrechter af te wachten.
4.3
Naar het oordeel van het Gerecht heeft [eiser] het door hem gestelde spoedeisend belang bij (toewijzing van) zijn vorderingen onvoldoende onderbouwd. [Eiser] wil op het perceel een woning bouwen en heeft daarvoor al een hypothecaire lening afgesloten en investeringen gedaan. Die omstandigheid maakt echter niet dat een onmiddellijke geen uitstel duldende voorziening noodzakelijk is en dat van hem niet kan worden gevergd een beslissing in de bodemprocedure af te wachten. Dit temeer omdat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat de bank de hypothecaire geldlening eerst beschikbaar stelt zodra de overdracht van het perceel gaat plaatsvinden. In het licht daarvan is voorshands aannemelijk dat [eiser] eerst dan en niet eerder betalingsverplichtingen heeft jegens de bank ter aflossing van zijn hypothecaire schuld (plus rente). Verder heeft [eiser] verklaard dat hij hobbymatig bezig is met het kopen van percelen tegen een goede prijs, om daar vervolgens appartementen op te bouwen voor de verhuur. Aldus heeft [eiser] het perceel niet zo snel als mogelijk zelf nodig voor het bouwen van een woning om daar zelf in te gaan wonen omdat hij binnenkort nergens anders kan wonen. Bij dit alles komt dat is gesteld noch is gebleken dat [eiser] afspraken heeft gemaakt met aannemers voor het bebouwen van het perceel, die hij op straffe van verbeurte van boetes op korte termijn moet nakomen. Nu [eiser] naar het oordeel van het Gerecht geen rechtens te respecteren spoedeisend belang heeft bij (toewijzing van) zijn vorderingen dienen die te worden afgewezen.
4.4
Ook op grond van het volgende dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door partijen op 12 maart 2024 gesloten overeenkomst als een koopovereenkomst is aan te merken zoals [eiser] stelt of als een intentieovereenkomst zoals [gedaagde] betoogt, waarbij zij verder aanvoert dat over de essentialia voor koop - zoals de leveringsdatum - geen overeenstemming is en dat de overeenkomst enkel is opgesteld om [eiser] te helpen een hypotheek te kunnen verkrijgen. Gelet op de aangevoerde stellingen vergt de beoordeling van het geschil nader onderzoek waarbij mogelijk getuigen dienen te worden gehoord. Onderhavige procedure leent zich echter niet voor een dergelijk onderzoek. [Eiser] dient de beoordeling van zijn vorderingen voor te leggen aan de bodemrechter.
4.5
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht bij de hiervoor geschetste stand van zaken geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van [eiser] bij toewijzing van het door hem gevorderde ten opzichte van de belangen van [gedaagde] bij afwijzing daarvan.
4.6
Op de voet van artikel 118 Rv overweegt het Gerecht ten overvloede dat uit de stukken en de stellingen blijkt dat [gedaagde] is gehuwd. Bij de beoordeling van het geschil door de bodemrechter dient wellicht tevens de vraag te worden beantwoord - zo [gedaagde] is gehuwd in de gemeenschap van goederen - of [gedaagde] zelfstandig (beschikkings)bevoegd is een verkoopovereenkomst terzake het perceel te sluiten. Uit het derde lid van artikel 3:170 BW volgt immers dat ter zake van een gemeenschappelijk goed uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd zijn om beschikkingshandelingen, zoals verkoop en levering van in dit geval het perceel, te verrichten.
4.7 [
Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden begroot op Afl. 1.500,- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
- wijst de vorderingen van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagde], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 1.500,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 september 2024 in aanwezigheid van de griffier.