ECLI:NL:OGEAA:2024:215

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
EJ AUA202201716
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Roovers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van medewerking aan DNA-onderzoek door minderjarige in erkenningskwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de man verzocht om de erkenning van de minderjarige te vernietigen, omdat hij stelt niet de biologische vader te zijn. De procedure begon met een eerdere beschikking van 4 juli 2023 en werd voortgezet met een mondelinge behandeling op 25 juni 2024. Tijdens deze zitting was de minderjarige aanwezig, maar weigerde zij om mee te werken aan een DNA-onderzoek, ondanks dat de moeder aanvankelijk ook weigerde maar later bereid was om mee te werken. Het gerecht moest nu beoordelen of de minderjarige gedwongen kon worden om haar medewerking te verlenen aan het DNA-onderzoek.

Het gerecht overwoog dat het recht op informatie over biologische afstamming een fundamenteel recht is, maar dat dit recht niet absoluut is. De belangen van de minderjarige, die op dat moment 17 jaar oud was, werden zwaarder gewogen dan die van de man. De minderjarige had aangegeven dat zij niet wilde meewerken aan het onderzoek, en het gerecht concludeerde dat zij in staat was om een weloverwogen beslissing te maken over haar afstamming. De rechter merkte op dat de minderjarige op 22 april 2025 meerderjarig zou worden en dan zelf kon beslissen of zij meer duidelijkheid wilde over haar afstamming.

Uiteindelijk heeft het gerecht het verzoek van de man afgewezen, omdat zonder de medewerking van de minderjarige geen uitsluitsel kon worden gegeven over de biologische relatie. De resultaten van het DNA-onderzoek die de man had ingediend, voldeden niet aan de vereiste criteria, wat ook bijdroeg aan de beslissing om het verzoek af te wijzen. De beschikking werd gegeven door rechter-plaatsvervanger J. Roovers op 17 september 2024.

Uitspraak

Beschikking van 17 september 2024
behorend bij EJ AUA202201716
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak tussen:
[Verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
[Verweerster],
wonende in Aruba,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
aanvankelijk procederende in persoon, thans gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes.
Belanghebbende:
-
[Belanghebbende], geboren op [geboortedatum] 2007 in Aruba,
hierna: de minderjarige,
-
De Voogdijraad, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator.

1.HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1
Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van dit gerecht van 4 juli 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2
De verdere procedure blijkt uit:
- een door de minderjarige in het geding gebrachte (ongedateerde) verklaring,
- de mondelinge behandeling ter zitting van 25 juni 2024.
1.3
Ter zitting van 25 juni 2024 zijn verschenen de man bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en de vrouw, bijgestaan door mr. D.L. Emerencia, occuperende voor mr. D.G. Croes. Tevens was aanwezig mr. [ambtenaar], ambtenaar van de Burgerlijke Stand. De Voogdijraad is niet ter zitting verschenen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter de minderjarige buiten aanwezigheid van partijen gehoord.
1.4
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.DE VERDERE BEOORDELING

2.1
Het gerecht dient te beslissen op het verzoek van de man om de erkenning van de minderjarige te vernietigen. Grondslag van het verzoek is dat hij stelt niet de biologische vader van de minderjarige te zijn.
2.2
Voor de beoordeling van dat verzoek heeft het gerecht een DNA-onderzoek door een hier te lande erkend laboratorium noodzakelijk geacht. De moeder weigerde aanvankelijk hieraan mee te werken, maar heeft zich later toch bereid verklaard mee te werken.
Het is nu de minderjarige die weigert aan een dergelijk onderzoek mee te werken.
2.3
Het voorgaande leidt er toe dat het gerecht allereerst dient te beoordelen of de minderjarige bevolen dient te worden haar medewerking aan een dergelijk onderzoek te verlenen.
2.4
Het gerecht overweegt hiertoe het volgende. Ingevolge artikel 1:205 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan de erkenner een verzoek tot vernietiging van de erkenning bij het gerecht in eerste aanleg indienen op de grond dat hij niet de biologische vader van het kind is en indien hij door bedreiging, dwaling of bedrog daartoe is bewogen.
Doel van artikel 1:205 BW is om aan degene die een kind heeft erkend omdat hij door een wilsgebrek ten onrechte meende de verwekker van het kind te zijn, de gelegenheid te geven de erkenning alsnog ongedaan te maken en de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid. Hierin ligt besloten dat de wetgever die vernietigingsmogelijkheid niet alleen in het belang acht van degene die een geslaagd beroep op een wilsgebrek doet, in onderhavige procedure de man, maar zeker ook in het belang van het kind in de verhouding tot haar juridische en/of biologische vader.
2.5
Volgens vaste rechtspraak is het recht op informatie over de biologische afstamming, dan wel – zoals in dit geval – het recht op informatie over biologische kinderen, een fundamenteel recht dat wordt beschermd door internationale mensenrechtenverdragen, onder meer artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (verder: EVRM), als onderdeel van het recht op bescherming van het privé- en familieleven. Het recht op informatie over de biologische afstamming is weliswaar sterk, maar niet absoluut. Tegenover het recht van een persoon om te weten van wie hij afstamt of wie zijn biologische kinderen zijn, kunnen de rechten van anderen staan, zoals het recht van een persoon om niet tegen zijn wil aan een DNA-onderzoek te worden onderworpen of het recht van derden op bescherming van hun privé- en familieleven (vgl. HvJEU 29 januari 2019, no 62257/15). Deze rechten zijn eveneens fundamentele rechten die besloten liggen in het recht op bescherming van het privéleven en die als zodanig eveneens worden beschermd door artikel 8 EVRM. Indien het recht van een persoon om te weten of het juridische kind van hem afstamt, botst met de rechten of belangen van anderen, dan moet door middel van een belangenafweging worden vastgesteld welk van deze rechten zwaarder weegt, waarbij het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn. Wat het belang van het kind in een bepaalde situatie is, kan niet in zijn algemeenheid worden gegeven maar is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
2.6
Naar het oordeel van het gerecht dient in onderhavige procedure het belang van de minderjarige en haar wens om – op dit moment – niet mee te werken aan een DNA-onderzoek zwaarder te wegen dan het belang van de man.
2.7
De man heeft er belang bij om te weten of hij en de minderjarige aan elkaar verwant zijn. Daarnaast wordt in het algemeen (informatie over) de vraag wie zijn/haar biologische vader is van wezenlijk belang geacht voor een minderjarige voor het vormen en ontwikkelen van een eigen identiteit.
2.8
De belangen van de minderjarige kunnen er echter ook mee gediend zijn geen onomstotelijke duidelijkheid over de afstamming te willen hebben. De minderjarige is – mede gelet op haar leeftijd van 17 jaar – in staat hieromtrent haar eigen afgewogen mening te vormen en heeft die ook gegeven in de verklaring die zij heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij gepersisteerd bij haar weigering om mee te werken aan het DNA-onderzoek. De rechter heeft haar voorgehouden dat het voor een kind en zijn/haar persoonlijke identiteit en ontwikkeling belangrijk is om te weten van wie hij of zij afstamt. De minderjarige was zich daarvan bewust, maar is desondanks bij haar weigering gebleven om mee te werken.
Het gerecht merkt daarbij op dat uit het rapport van een DNA-onderzoek dat de man bij het verzoekschrift heeft overgelegd niet blijkt dat de minderjarige daarvan op de hoogte was of aan dat onderzoek haar medewerking heeft verleend. Het gerecht houdt het ervoor dat dit onderzoek buiten de minderjarige om tot stand is gekomen. Het is dan goed te begrijpen dat dit de minderjarige argwanend heeft gemaakt en dat haar huidige weigering (mede) berust op deze gemoedstoestand. Het gerecht is dan ook van oordeel dat van de minderjarige nu niet kan worden gevergd dat zij aan een DNA-onderzoek meewerkt.
Het gerecht weegt ook mee dat de minderjarige op 22 april 2025 meerderjarig wordt en zij kan dan zelf bepalen of zij wil weten van wie zij afstamt. Zij kan dan zelfstandig haar rechten uitoefenen voor het geval zij alsnog duidelijkheid wenst te verkrijgen over haar afstamming. Zij kan zich in dat geval tot de man wenden of een verzoek indienen bij het gerecht.
2.9
Nu zonder de medewerking van de minderjarige geen uitsluitsel kan worden gegeven over de (biologische) relatie tussen de man en de minderjarige, zal het verzoek van de man worden afgewezen. Daaraan doet niet af dat de man bij zijn verzoekschrift resultaten van een DNA-onderzoek in het geding heeft gebracht. Een DNA-onderzoek dient immers aan diverse criteria te voldoen, onder meer dat de identiteit van degenen van wie voor onderzoek een monster is afgenomen zorgvuldig is vastgesteld. Het DNA-onderzoek waarvan de man de resultaten in het geding heeft gebracht, voldoet niet aan die criteria.

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Roovers, rechter-plaatsvervanger in dit gerecht, ter zitting van 17 september 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.