ECLI:NL:OGEAA:2025:112

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
AUA202302308
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de beëindiging van een outsourcing overeenkomst en schadevergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de beëindiging van een outsourcing overeenkomst tussen DAC Group N.V. en Ennia Caribe Leven (Aruba) N.V. centraal. De overeenkomst, die op 1 september 2019 werd gesloten, betrof de incasso van achterstallige pensioenpremies door DAC voor Ennia. DAC vorderde een verklaring voor recht dat Ennia de overeenkomst niet rechtsgeldig had beëindigd en dat zij aansprakelijk was voor de schade die DAC hierdoor had geleden. Ennia betwistte dit en voerde aan dat de overeenkomst rechtsgeldig was beëindigd.

De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder verzoekschriften en conclusies van antwoord en repliek. De kern van het geschil lag in de vraag of Ennia de overeenkomst op 26 november 2021 had beëindigd, wat DAC betwistte. Het Gerecht oordeelde dat DAC onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de overeenkomst voortijdig was beëindigd. Bovendien werd vastgesteld dat de beëindiging op 3 november 2022, zoals door Ennia geclaimd, rechtsgeldig was. Hierdoor werd de vordering van DAC afgewezen.

Het Gerecht veroordeelde DAC in de proceskosten van Ennia, die werden begroot op Afl. 16.000,-. Ennia's reconventionele vordering werd niet beoordeeld, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was vervuld. De uitspraak werd gedaan op 7 mei 2025, waarbij het Gerecht de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.

Uitspraak

Vonnis van 7 mei 2025
Behorend bij AUA202302308 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
DAC GROUP N.V.,
te Aruba,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: DAC,
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
ENNIA CARIBE LEVEN (ARUBA) N.V.,
ENNIA CARIBE SCHADE (ARUBA) N.V.,
te Aruba,
gedaagden in conventie, eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: Ennia,
gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 t/m 6, ingediend op 4 juli 2023,
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie met producties 1 t/m 8 van 6 december 2023;
- de conclusie van repliek, tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met producties 7 t/m 15 van 17 april 2024;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie van 19 juni 2024;
- de “conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie” met producties 16 t/m 21 van 30 oktober 2024;
- de akte uitlating producties in voorwaardelijke reconventie van 15 januari 2025.
1.2
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Op 1 september 2019 zijn Ennia en DAC een zogenoemde “outsourcing agreement” (hierna: de overeenkomst) overeengekomen, op basis waarvan DAC voor Ennia zou zorgen voor de incasso van achterstallige betalingen van pensioenpremies.
2.2
In de tekst van de overeenkomst is opgenomen dat de overeenkomst schriftelijk kon worden opgezegd met inachtneming van een termijn van ten minste 30 dagen. Aan DAC zou voor haar werkzaamheden een commissie worden betaald van 5% (later verhoogd naar 10% en 15%) van “the collected amount”.
2.3
Ennia heeft over de periode van september 2019 tot en met juni 2020 aan DAC een bedrag van Afl. 19.269,25 aan commissie uitbetaald.
2.4
Op 17 oktober 2021 stuurde DAC aan Ennia een overzicht van de commissie, waarop DAC over de periode juli 2020 tot en met augustus 2021 aanspraak meende te kunnen maken. Volgens dit overzicht moest Ennia een bedrag van Afl. 69.321,26 aan DAC betalen.
2.5
Op 18 november 2021 liet Ennia weten dat zij vragen had over het overzicht van DAC. Zij nodigde DAC uit voor een gesprek op 25 november 2021 en kondigde aan dat zij alvast een bedrag van Afl. 22.500,- zou betalen. Deze uitbetaling heeft ook plaatsgevonden.
2.6
Op 26 november 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen DAC en Ennia. In dit gesprek heeft Ennia aan DAC laten weten dat zij een medewerkster had aangesteld die zich zou gaan bezighouden met de incasso van pensioenpremies.
2.7
Op 2 december 2021) heeft Ennia ook het resterende bedrag van Afl. 46.821,26 (te weten het verschil tussen het bedrag aan commissie dat Ennia volgens de berekening van DAC schuldig was en de al betaalde Afl. 22.500,-) aan DAC uitbetaald.
2.8
Op 28 augustus 2022 heeft DAC aan Ennia een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Hierbij stuur ik je een lijst van de Pensioen klanten die bij ons nog actief zijn. Ik ben uitgegaan van het saldo per 1 september 2021 en af te rekenen tot 1 september 2022. De vorige afrekening was tot 1 september 2021.
Hierbij zou ik je graag willen verzoeken de lijst te complementeren met de pensioen premies die tijdens de gegeven periode door Ennia zijn ontvangen.
Nu wij over het afgelopen jaar de financiele rapporten niet meer hebben ontvangen, hebben wij geen inzage meer in de premies die zijn betaald. (…)”
2.9
Bij brief van 3 november 2022 heeft Ennia als volgt op het verzoek van DAC gereageerd:
“In uw email van 28 augustus 2022 verzoekt u ENNIA om een afrekening. Wij begrijpen dat verzoek niet.
Immers wij hebben in November 2021 gezamenlijk afgesproken dat onze relatie was beëindigd. Daar hebben wij ook op afgerekend vorig jaar, wij hebben DAC-Group N.V. een bedrag uitbetaald van Awg 69.321,26.
Wij beschouwen onze relatie dan ook als beëindigd en dat DAC Group N.V. geen vordering op ons heeft.”
2.1
DAC heeft bij brief van 1 december 2022 betwist dat de overeenkomst is beëindigd. Om die reden kan DAC, zo schrijft zij, nog altijd aanspraak maken op betalingen van klanten met wie zij een betalingsregeling had afgesproken. DAC schrijft verder:
“Indien ENNIA de overeenkomst wenst te beeindigen, hetgeen u in uw schrijven van 3 november 2022 heeft aangegeven, dan zal de overeenkomst per 3 december 2022 effectief zijn ontbonden.”
2.11
Op 21 februari 2022 heeft DAC een brief gestuurd aan Ennia, waarin zij aanspraak maakt op betaling van Afl. 1.762.158,86 in verband met de (volgens DAC voortijdige) beëindiging van de overeenkomst.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
DAC vordert een verklaring voor recht dat Ennia de overeenkomst niet rechtsgeldig en ontijdig heeft beëindigd en dat Ennia (in verband met wanprestatie) aansprakelijk is voor de schade die DAC daardoor lijdt, met veroordeling van Ennia in de proceskosten.
3.2
Ennia heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op haar beurt vordert Ennia, voor het geval het Gerecht zal oordelen dat Ennia aansprakelijk is voor de schade die DAC vordert, om DAC te veroordelen tot betaling van Afl. 46.821,26 (het bedrag dat DAC na de bespreking van 26 november 2021 aan Ennia heeft uitbetaald), vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van DAC in de proceskosten.
3.3
DAC heeft verweer gevoerd tegen de vordering in voorwaardelijke reconventie.
3.4
Het Gerecht zal hierna ingaan op de stellingen van partijen, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen.

4.DE BEOORDELING

Procedurele overwegingen
4.1
Op de rolzitting van 30 oktober 2024 heeft DAC een “conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie genomen”. Dat is onjuist. DAC had (zowel in conventie als in reconventie) het recht om twee processtukken te nemen. Dat zijn
- in conventie: het verzoekschrift en de conclusie van repliek van 17 april 2024;
- in reconventie: de conclusie van antwoord in reconventie van 17 april 2024 en de conclusie van dupliek in reconventie van 30 oktober 2024.
De conclusie van 30 oktober 2024 mocht dus alleen een (tweede) reactie bevatten op de reconventionele vordering van Ennia.
4.2
In de conclusie van 30 oktober 2024 heeft DAC echter ook stellingen opgenomen ter onderbouwing van haar eigen vordering. Dat is in strijd met de eisen van een goede procesorde: DAC mocht niet een “derde ronde” nemen. Bovendien kon Ennia niet reageren op die derde ronde van DAC (zij mocht immers alleen nog ingaan op de producties die DAC bij haar conclusie van 30 oktober 2024 had overgelegd).
4.3
Dit betekent dat het Gerecht geen aandacht zal besteden aan de stellingen van DAC, die betrekking hebben op haar vordering in conventie. In de conclusie van 30 oktober 2024 heeft DAC geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen haar stellingen in conventie en die in reconventie. Het lijkt er echter op dat de conclusie alleen betrekking heeft op de vordering in conventie: aan de vraag of DAC nu wel of geen recht had op het door Ennia uitbetaalde bedrag van Afl. 46.821,26 wordt in de conclusie geen aandacht besteed. Ook de overgelegde producties lijken alleen te zijn ingediend ter onderbouwing van de vordering van DAC. Ook aan die producties wordt dus voorbijgegaan. Dit betekent dat het Gerecht geen acht zal slaan op de conclusie van DAC van 30 oktober 2024. Als gevolg daarvan hoeft het Gerecht evenmin aandacht te besteden aan de reactie van Ennia op die producties (in haar akte uitlating van 15 januari 2025).
De vordering in conventie
4.4
Partijen zijn het niet eens over de vraag of Ennia de overeenkomst in strijd met de daarover gemaakte afspraken heeft beëindigd. Volgens DAC is dat het geval, Ennia bestrijdt dat.
4.5
Het grootste discussiepunt tussen partijen is of Ennia de overeenkomst tijdens de bespreking op 26 november 2021 nu wel of niet heeft beëindigd, en of DAC het daarmee eens was of niet.
4.6
Het Gerecht heeft lange tijd gepuzzeld op de stellingname van DAC. DAC stelt zich op het standpunt dat Ennia de overeenkomst voortijdig (en dus in strijd met de overeenkomst) heeft opgezegd. Zij vordert om die reden een verklaring voor recht dat Ennia wanprestatie heeft gepleegd en schadeplichtig is. Wanneer en hoe die voortijdige beëindiging dan heeft plaatsgevonden, blijkt echter uit de processtukken van DAC niet. DAC stelt zich immers op het standpunt dat er geen opzegging heeft plaatsgevonden op 26 november 2021 [1] , maar dat Ennia tijdens de bijeenkomst alleen heeft verteld dat zij
erover dachtde overeenkomst te beëindigen. [2] Van een (gesteld voortijdige) beëindiging op 26 november 2021 is dus volgens de eigen stellingen van DAC geen sprake geweest.
4.7
De enige beëindiging die volgens DAC heeft plaatsgevonden, is de mededeling in de brief van 3 november 2022 dat Ennia de overeenkomst als beëindigd beschouwde. DAC heeft dit volgens haar eigen stellingen opgevat als een schriftelijke opzegging, waardoor de overeenkomst volgens DAC per 3 december 2022 is geëindigd. [3]
4.8
Ervan uitgaande dat Ennia op 3 november 2022 heeft opgezegd, terwijl die opzegging – ook volgens de eigen stellingen van DAC [4] – rechtsgeldig was, valt niet in te zien dat sprake is geweest van een wanprestatie van Ennia, op grond waarvan Ennia schadevergoeding zou moeten betalen. De vorderingen van DAC zullen om die reden worden afgewezen.
4.9
De vraag of DAC nog aanspraak kan maken op betaling van commissie in verband met werkzaamheden die zij heeft verricht in de periode tussen 26 november 2021 en 3 december 2022 ligt in dit geding niet voor: DAC vordert immers geen betaling van commissie, maar (een verklaring voor recht dat zij aanspraak kan maken op) schadevergoeding. Voor schadevergoeding is bij een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst echter geen plaats.
4.1
Ten overvloede (en om verdere discussies tussen partijen te voorkomen) overweegt het Gerecht echter nog dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de beslissing dat DAC ten opzichte van Ennia aanspraak kan maken op commissie voor werkzaamheden tot 3 december 2022. Als de vordering van DAC zo zou moeten worden begrepen dat zij (ook) een verklaring voor recht verlangt dat Ennia nog commissie aan DAC moet betalen, moet ook die vordering worden afgewezen. Het Gerecht legt dat hierna uit.
4.11
In de eerste plaats heeft DAC onvoldoende onderbouwd wat zij nu precies met Ennia heeft afgesproken over de hoogte van de vergoeding. DAC stelt dat zij met Ennia heeft afgesproken (i) dat haar commissie zou worden berekend over het gehele bedrag aan premieachterstand en (ii) dat Ennia wekelijks minimaal 15 dossiers ter incasso aan DAC zou aanleveren. Ennia heeft die beide stellingen gemotiveerd bestreden. Volgens Ennia (i) zou de commissie worden berekend over de premieachterstand op het moment waarop het dossier aan DAC ter incasso werd overgedragen en (ii) is geen afspraak gemaakt over een minimumaantal dossiers dat DAC zou behandelen. DAC heeft vervolgens haar lezing van de feiten niet verder (althans, niet voldoende) onderbouwd. Het Gerecht kan er dus niet vanuit gaan dat de afspraken tussen DAC en Ennia luiden zoals DAC heeft betoogd. Alleen al daarom kan niet worden vastgesteld dat Ennia minder aan DAC heeft uitbetaald, dan het bedrag waarop DAC op grond van de overeenkomst recht heeft.
4.12
Daarbij komt nog dat DAC onvoldoende heeft onderbouwd dat zij in de periode tussen 26 november 2021 en 3 december 2022 incassowerkzaamheden heeft verricht voor DAC, waarvoor zij moet worden betaald. DAC heeft weliswaar betoogd dat zij nog activiteiten heeft ontplooid op basis waarvan zij aanspraak kan maken op commissie [5] , maar in het door DAC opgestelde overzicht van haar werkzaamheden dat zij op 28 augustus 2022 aan Ennia heeft gestuurd [6] staan geen werkzaamheden meer genoemd na 15 oktober 2021. Ennia heeft bovendien bestreden dat de door DAC genoemde activiteiten vallen onder de opdracht die DAC van Ennia had gekregen. Daar komt nog bij dat DAC niet heeft gesteld (laat staan onderbouwd) dat in de periode tot 3 december 2022 nog achterstallige premies zijn betaald als gevolg van haar werkzaamheden. Voor zover DAC zou willen betogen dat zij die onderbouwing ook niet kan aanleveren omdat zij van Ennia geen financiële gegevens heeft ontvangen, geldt dat van DAC mocht worden verlangd dat zij in ieder geval een overzicht zou indienen van de nog openstaande premiebetalingen per 26 november 2021, die DAC namens Ennia “in portefeuille” had. Zelfs dat heeft DAC nagelaten.
4.13
De vordering van DAC wordt dus om verschillende redenen afgewezen.
4.14
Dit betekent dat DAC zal worden veroordeeld in de proceskosten van Ennia. Die proceskosten zullen worden berekend conform het daadwerkelijke financiële belang van DAC bij de vordering, te weten Afl. 1.762.158,86. [7] De proceskosten worden dan begroot op Afl. 16.000,- aan salaris van de gemachtigde (2 punten x tarief 10 van het liquidatietarief). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als onweersproken worden toegewezen.
De vordering in voorwaardelijke reconventie
4.15
Ennia heeft haar reconventionele vordering ingesteld onder de voorwaarde dat het Gerecht zal oordelen dat zij ten opzichte van DAC schadeplichtig is. Omdat aan die voorwaarde niet is voldaan, komt het Gerecht niet toe aan de beoordeling van de vordering van Ennia.
4.16
Ennia zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, die DAC in reconventie heeft gemaakt. Die kosten worden (uitgaande van het financiële belang van Afl. 46.821,68 en het feit dat DAC geen conclusie van dupliek in reconventie heeft ingediend) begroot op Afl. 1.250,- aan salaris van de gemachtigde (1 punt x tarief 5 van het liquidatietarief).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt DAC in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Ennia worden begroot op Afl. 16.000,- aan salaris van de gemachtigde, te vermeerderen (1) met Afl. 250,- aan nakosten gemachtigdensalaris, (2) met Afl. 150,- in geval van betekening van dit vonnis aan DAC, indien en voor zover zij na aanschrijving 14 dagen de tijd heeft gehad om vrijwillig aan dit vonnis te voldoen, dit alles te vermeerderen (3) met de wettelijke rente vanaf 14 dagen nadat het vonnis is gewezen;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
veroordeelt Ennia in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van DAC worden begroot op Afl. 1.250,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verzoekschrift, randnummers 5 en 6;
2.Conclusie van repliek in conventie, randnummers 6, 25 en 27.
3.Inleidend verzoekschrift, randnummer 6;
4.Conclusie van antwoord in reconventie, randnummer 38.
5.Conclusie van repliek in conventie, paragraaf 24, onder verwijzing naar productie 14.
6.Productie 7 van Ennia.
7.Bijlage bij de brief van DAC aan Ennia van 21 februari 2023, productie 1 van Ennia.