In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, stond de beëindiging van een outsourcing overeenkomst tussen DAC Group N.V. en Ennia Caribe Leven (Aruba) N.V. centraal. De overeenkomst, die op 1 september 2019 werd gesloten, betrof de incasso van achterstallige pensioenpremies door DAC voor Ennia. DAC vorderde een verklaring voor recht dat Ennia de overeenkomst niet rechtsgeldig had beëindigd en dat zij aansprakelijk was voor de schade die DAC hierdoor had geleden. Ennia betwistte dit en voerde aan dat de overeenkomst rechtsgeldig was beëindigd.
De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder verzoekschriften en conclusies van antwoord en repliek. De kern van het geschil lag in de vraag of Ennia de overeenkomst op 26 november 2021 had beëindigd, wat DAC betwistte. Het Gerecht oordeelde dat DAC onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de overeenkomst voortijdig was beëindigd. Bovendien werd vastgesteld dat de beëindiging op 3 november 2022, zoals door Ennia geclaimd, rechtsgeldig was. Hierdoor werd de vordering van DAC afgewezen.
Het Gerecht veroordeelde DAC in de proceskosten van Ennia, die werden begroot op Afl. 16.000,-. Ennia's reconventionele vordering werd niet beoordeeld, omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was vervuld. De uitspraak werd gedaan op 7 mei 2025, waarbij het Gerecht de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaarde.