ECLI:NL:OGEAA:2025:116

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
AUA202401551
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake rente en buitengerechtelijke incassokosten tussen Island Finance Aruba N.V. en gedaagde

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) en een gedaagde partij. IFA vorderde betaling van een bedrag van Afl. 20.440,58, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde verweerde zich tegen de vordering en concludeerde tot afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Tijdens de zitting op 15 oktober 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de leningsovereenkomst tussen IFA en de gedaagde een rentepercentage bevatte dat hoger was dan het maximaal toegestane percentage volgens een eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Hierdoor is de overeenkomst deels nietig verklaard. Het Gerecht heeft geoordeeld dat IFA geen recht heeft op de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij zich aan de wettelijke rente heeft gehouden. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, en in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van financiële instellingen om zich aan de wetgeving te houden en de gevolgen van het niet naleven van de maximale rentepercentages. Het Gerecht heeft de gedaagde in het ongelijk gesteld, maar heeft de vordering van IFA tot incassokosten afgewezen, wat een belangrijke uitspraak is voor soortgelijke zaken in de toekomst.

Uitspraak

Vonnis van 14 mei 2025
Behorend bij A.R. no. AUA202401551
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart.
1.
DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure tot 28 augustus 2024 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2024. IFA is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, die werd vergezeld door [medewerkster IFA] (medewerkster IFA). [Gedaagde] is samen met zijn gemachtigde ter zitting verschenen. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2 Vonnis is nader bepaald op heden.

2.HET GESCHIL

2.1
IFA vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt:
a. om aan IFA te betalen Afl. 20.440,58, te vermeerderen met 26,13% aan gematigde jaarlijkse contractuele rente vanaf 31 juli 2023 waarbij na iedere na die datum verrichte betaling die rente telkens verschuldigd is over de dan nog resterende hoofdsom tot een maximum van Afl. 9.170,80, en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag van de algehele voldoening, verder te vermeerderen met Afl. 1.500,-- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. in de proceskosten, waaronder begrepen die van het beslag.
2.2
Gedaagde] voert verweer. Hij refereert zich ter zake van het in hoofdsom door IFA gevorderde aan het oordeel van het Gerecht. [Gedaagde] concludeert tot afwijzing van de door IFA gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt bij zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
3.2
Op grond van het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat [gedaagde] het in hoofdsom door IFA gevorderde bedrag opeisbaar verschuldigd is aan IFA. Het door IFA in hoofdsom gevorderde zal daarom worden toegewezen.
3.3.1
Ter zake van de door IFA gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt het volgende overwogen.
3.3.2
Het Gerecht stelt vast dat de tussen partijen gesloten leningsovereenkomst dateert van 25 juni 2020, dus zo’n twee maanden na de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Hof) van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84), in welke zaak IFA eveneens de eisende partij was. In die uitspraak (hierna: het Hofvonnis) heeft het Hof bepaald dat het maximaal toegestane jaarlijkse rentepercentage inclusief kosten (de APR) 27% bedraagt. Niettemin heeft IFA jegens [gedaagde] een effectieve rente bedongen van 29,50%. Gelet daarop stelt het Gerecht vast dat IFA – kennelijk welbewust – een overeenkomst heeft gesloten die deels nietig is wegens strijd met de Arubaanse goede zeden en openbare orde. Van een financiële instelling met de grootte van IFA zou anders mogen worden verwacht.
3.3.3
In het verzoekschrift heeft IFA haar vordering berekend aan de hand van het maximaal toegestane rentepercentage. Dat neemt niet weg dat [gedaagde] – als hij aan zijn contractuele verplichtingen zou hebben voldaan – méér rente zou hebben betaald dan het maximaal toelaatbare. Het is het Gerecht ambtshalve bekend dat dit niet alleen bij [gedaagde] het geval is, maar bij veel meer personen die na 21 april 2020 een lening hebben afgesloten bij IFA. Voor al diegenen geldt dat zij niet méér rente hoeven te betalen dan de maximaal toegestane APR van 27%, ook wanneer zij niet in rechte worden betrokken. In dit percentage zijn begrepen de rente over de lening en de vergoedingen die over die lening moeten worden betaald.
3.3.4
Het hiervoor omschreven laakbaar handelen van IFA brengt mee dat de door haar gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Gesteld noch gebleken is immers dat IFA bij haar incassowerkzaamheden zoals omschreven in productie III. bij het verzoekschrift rekening heeft gehouden met het feit dat zij van [gedaagde] een hoger rentepercentage had bedongen dan was toegestaan. Daardoor kan dienaangaande niet worden vastgesteld dat IFA incassowerkzaamheden heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. De als productie V. overgelegde aanmaningsbrief van 19 maart 2024 van (de gemachtigde van) IFA komt evenmin voor vergoeding in aanmerking, omdat IFA bij die brief 5% boeterente in rekening brengt aan [gedaagde] en aldus met de door IFA bij die brief weliswaar gematigde jaarlijkse rente van 26,13% het absoluut toelaatbare percentage aan APR overschrijdt. Als [gedaagde] gevolg had gegeven aan bedoelde brief, had zij veel meer betaald dan hetgeen krachtens het Hofvonnis maximaal toelaatbaar is.
3.4 [
Gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA waaronder begrepen die van het bij partijen genoegzaam bekende ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag [1] . Tot aan deze uitspraak worden de door [gedaagde] te vergoeden proceskosten begroot op (750,-- + 225,-- + 275,-- + 225,-- + 215,-- =) Afl. 1.690,-- aan verschotten (griffiegeld en explootkosten) en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde ((3 punten : 2), tarief 4) [2] .

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan IFA te betalen Afl. 20.440,58, te vermeerderen met 26,13% aan gematigde jaarlijkse contractuele rente vanaf 31 juli 2023 waarbij na iedere na die datum verrichte betaling die rente telkens verschuldigd is over de dan nog resterende hoofdsom tot een maximum van Afl. 9.170,80, en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag van de algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.690,--;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door IFA verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 14 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Voor hetgeen ter zake van het beslag is overwogen wordt verwezen naar rechtsoverweging 2.6 van het tussenvonnis.
2.Op grond van de eenvoudige aard van de zaak is op de voet van artikel 136 Procesreglement van het liquidatietarief afgeweken.