ECLI:NL:OGEAA:2025:121

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
AUA202303522
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boetebeschikking van de Centrale Bank van Aruba door Pristine Estates N.V. inzake overtredingen van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering

In deze zaak heeft Pristine Estates N.V. (hierna: Pristine) beroep ingesteld tegen een boetebeschikking van de Centrale Bank van Aruba (hierna: de Bank) die op 24 september 2021 een boete van Afl. 1.000.000,- had opgelegd aan Pristine wegens vermeende overtredingen van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf). Pristine heeft op 20 oktober 2021 bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de Bank heeft dit bezwaar op 5 januari 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft Pristine op 6 februari 2023 beroep ingesteld bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba.

De zaak is behandeld op 24 januari 2024, waarbij zowel Pristine als de Bank vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het gerecht heeft de feiten en de argumenten van beide partijen overwogen. Pristine betoogde dat de Bank onbevoegd was om een boete op te leggen, omdat zij in de periode van de vermeende overtredingen geen houder was van een casinovergunning. De Bank daarentegen stelde dat Pristine zich in het maatschappelijk verkeer als een casinovergunninghouder had gedragen en daarom onder de Lwtf viel.

Het gerecht heeft geoordeeld dat Pristine inderdaad geen casinovergunninghouder was ten tijde van de vermeende overtredingen en dat de Bank derhalve niet bevoegd was om een boete op te leggen. Het beroep van Pristine is gegrond verklaard, de bestreden beslissing is vernietigd, en de primaire boetebeschikking is herroepen. De Bank is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Pristine en het griffierecht wordt aan Pristine terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2025
Lar nr. AUA202303522

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

PRISTINE ESTATES N.V.,

gevestigd in Aruba,
hierna: Pristine,
gemachtigde: de advocaat mr. J.P. Sjiem Fat,
gericht tegen:

DE CENTRALE BANK VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
hierna: de Bank,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A.D.A. Carlo.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 24 september 2021 (de primaire boetebeschikking) heeft de Bank aan Pristine, op grond van de Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering (Lwtf) een boete ad Afl. 1.000.000,- opgelegd ter zake vermeende overtredingen van de Lwtf.
Hiertegen heeft Pristine op 20 oktober 2021 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar van 5 januari 2023 (de bestreden beslissing) heeft de Bank het bezwaar van Pristine ongegrond verklaard en de beschikking van 24 september 2021 gehandhaafd.
Hiertegen heeft Pristine op 6 februari 2023 beroep ingediend.
De Bank heeft op 21 maart 2023 een verweerschrift, met producties, ingediend.
Pristine heeft op 15 januari 2024 nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2024. Pristine is verschenen bij de gemachtigde voornoemd. De Bank is verschenen bij de gemachtigde voornoemd. Tevens waren aanwezig [manager] (manager legal services van de Bank) en [medewerker] (juridisch medewerker van de Bank).
De uitspraak is hierna bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

de feiten

1.1
Pristine heeft in december 1999 het Holiday Inn Aruba Hotel & Casino (hierna: het hotel) gekocht en overgenomen van de vorige eigenaar Prime Beach Resorts N.V. (hierna: PBR), in de staat waarin het hotel zich bevond, met alle daaraan verbonden lusten en lasten met alle heersende en lijdende erfdienstbaarheden, zoals blijkt uit de door Pristine overgelegde notariële akte van 27 december 1999.
1.2
PBR, als houder van een casinovergunning, heeft met de oorspronkelijk casino-exploitant, later opgevolgd door Excelsior Casino (hierna: Excelsior), een “casino-operating and lease agreement” gesloten voor een periode van tien jaar, tot 30 september 2008. Deze overeenkomst is op 1 oktober 2008 verlengd voor een periode van tien jaar. Op
24 september 2018 heeft Pristine, als “landlord and licensee”, deze overeenkomt met Excelsior, als “tenant and casino operator”, wederom onder voorwaarden verlengd tot
31 oktober 2019.
1.3
De Bank heeft van 25 november 2019 tot en met 27 november 2019 een “on-site” onderzoek verricht bij Excelsior in het kader van haar toezichtstaak op grond van de Lwtf.
1.4
Excelsior is op 2 september 2020 failliet verklaard.
1.5
Bij ministeriële beschikking van 19 september 2018 heeft de minister van Justitie een casinovergunning aan Pristine verleend voor het exploiteren van een casino in het hotel. Bij ministeriële beschikking van 8 februari 2021 heeft die minister die casinovergunning ingetrokken, omdat de ministeriële beschikking van 19 september 2018 nimmer aan Pristine is verstrekt en Pristine dus geen rechten daaraan heeft kunnen ontlenen. Bij ministeriële beschikking van eveneens 8 februari 2021 heeft de minister van Justitie een (nieuwe) casinovergunning verleend aan Pristine voor de periode van vijf jaar, stilzwijgend te verlengen voor telkens een jaar.
1.6
Bij brief van 5 mei 2021 heeft de Bank de bevindingen van het onderzoek aan Pristine meegedeeld en het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete kenbaar gemaakt. Pristine is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 26 mei 2021 haar zienswijze naar voren te brengen.
1.7
Bij brief van 21 mei 2021 heeft Pristine haar zienswijze hierover kenbaar gemaakt.
1.8
Bij primaire boetebeschikking van 24 september 2021 heeft de Bank aan Pristine bestuurlijke boetes van in totaal Afl. 1.00.000,- opgelegd.
1.9
Bij de bestreden beslissing heeft de Bank, contrair aan het advies van de Lar-bezwaaradviescommissie, het bezwaar van Pristine gericht tegen de primaire boetebeschikking ongegrond verklaard.
Het wettelijk kader
2. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
De inhoud van de bestreden beslissing
3.1
Aan de primaire boetebeschikking van 24 september 2021, zoals bij de bestreden beslissing gehandhaafd, heeft de Bank ten grondslag gelegd dat Excelsior beboetbare feiten heeft begaan [1] (waaronder meer dan 100 niet gemelde ongebruikelijke transacties) die de volgende overtredingen opleveren:
overtreding van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Lwtf (het verrichten van een cliëntenonderzoek dat in ieder geval de identificatie van de cliënt en de verificatie van diens identiteit omvat);
overtreding van artikel 3, eerste lid, onder d, van de Lwtf (het verrichten van doorlopende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties);
overtreding van artikel 6, tweede lid, onder e, in samenhang met artikel 8, eerste lid van de Lwtf (het verrichten van een cliëntenonderzoek door een casino in geval van verrichtingen van contante transacties van Afl. 5.000,- of meer, voordat de transactie wordt uitgevoerd);
overtreding van artikel 11, eerste lid, onder a, van de Lwtf (het verrichten van een verscherpt cliëntenonderzoek zowel voorafgaand aan de zakelijke relatie of transactie als gedurende de zakelijke relatie, indien een cliënt geen ingezetene van Aruba is);
overtreding van artikel 12, eerste lid, van de Lwtf (het voeren van adequaat beleid en het beschikken over op risicobepaling gerichte procedures om vast te stellen of een cliënt of een potentiële cliënt een politiek prominent persoon is. Het voorts beschikken over procedures voor de vaststelling van de bron van het vermogen van cliënten die op grond van de eerste volzin als politiek prominente personen zijn aangemerkt);
overtreding van artikel 26, van de Lwtf (het onverwijld melden van ongebruikelijke transacties aan het Meldpunt);
overtreding van artikel 34, van de Lwtf (het gedurende tien jaar bewaren van de gegevens verstrekt in het kader van de aan het Meldpunt gedane meldingen van ongebruikelijke transacties);
overtreding van artikel 46, van de Lwtf (het beschikken over schriftelijk vastgelegde procedures en maatregelen die gericht zijn op de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, in het bijzonder van de toepassing van de hoofdstukken 2, 3 en 4 van de Lwtf);
overtreding van artikel 47, eerste en tweede lid, van de Lwtf (het beschikken over een persoon ten behoeve van de organisatie die belast is met de zorg voor de naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van de voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en het beschikken over tenminste één persoon binnen de organisatie die belast is met de interne ontvangst en beoordeling van potentiële meldingen en het doen van meldingen namens de dienstverlener aan het Meldpunt).
3.2
Ter zake van de overtreding genoemd onder 1 heeft de Bank een boete opgelegd van Afl. 128.205,-. Voor de onder 2 genoemde overtreding heeft de Bank een boete opgelegd van Afl. 179.488,-. Voor elk van de onder 3,4 en 7 genoemde overtredingen heeft de Bank een boete opgelegd van Afl. 25.641,-. Voor de onder 5 genoemde overtreding heeft de Bank een boete opgelegd van Afl. 102.564,-. Voor elk van de onder 6 en 8 genoemde overtredingen heeft de Bank een boete opgelegd van Afl. 205.128,-. Voor elk van de onder 9 genoemde overtredingen heeft de Bank een boete opgelegd van Afl. 51.282,-.
De gronden van het beroep en het oordeel van het gerecht
4. Pristine heeft niet weersproken dat Excelsior de beboetbare feiten opgesomd in de boetebeschikking heeft begaan. Wel beroept zij zich primair op de onbevoegdheid van de Bank om haar een bestuurlijke boete op grond van de Lwtf op te op te leggen en subsidiair op de disproportionaliteit van de opgelegde boetes. Pristine verzoekt daarom om de bestreden beslissing en de primaire boetebeschikking van 24 september 2021 te herroepen.
Overtreder?
5.1
Pristine betoogt dat de Bank onbevoegd is om haar een boete op te leggen voor de door de Bank geconstateerde overtredingen, daar zij niet als dienstverlener in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder 5, van de Lwtf, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening Hazardspelen kan worden aangemerkt. Pristine was immers in de periode dat de beboetbare feiten zijn begaan (2017, 2018 en 2019) geen houder van een casinovergunning en kan om die reden niet als overtreder van de bepalingen van de Lwtf worden aangemerkt. De haar opgelegde bestuurlijke boete ontbeert dan ook een wettelijke grondslag en is in strijd met het legaliteitsbeginsel en het lex-certa-beginsel, aldus Pristine.
5.2
De Bank stelt zich op het standpunt dat niet uitsluitend partijen die over een casinovergunning beschikken, tot de kring van aangewezen niet-financiële dienstverleners behoren. Ook partijen die niet over een formele casinovergunning beschikken, maar zich in het maatschappelijk en economisch verkeer feitelijk gedragen als ware zij casinovergunninghouders, behoren tot die kring.
De Bank betoogt dat Pristine – ook al was zij toen formeel niet in het bezit van een casinovergunning – gelijk moet worden gesteld met een casinovergunninghouder. Pristine heeft immers – in de veronderstelling dat zij toen casinovergunninghouder was – een casino doen uitbaten en zich in het maatschappelijk en economisch verkeer gedragen als ware zij een casinovergunninghouder. Daarnaast heeft zij zich, conform artikel 40 van de Lwtf, bij de Bank aangemeld en achtte zij zich derhalve gebonden aan de voorschriften van die landsverordening.
Daar komt bij dat ook de vergunningverlenende autoriteiten, te weten de minister van Justitie en het Departamento di Asuntonan di Casino (DAC), en de minister van Algemene Zaken Pristine hebben behandeld als ware zij in het bezit van een casinovergunning. Daarom had de Bank geen reden om te twijfelen aan de vergunninghouderschap van Pristine en aan zijn bevoegdheid om toezicht te houden en - in geval van overtreding - handhavend op te treden.
Gelet hierop heeft de Bank Pristine terecht aangewezen als overtreder van de Lwtf. De Bank meent dan ook dat zij bevoegd is om Pristine een boete op te leggen voor de geconstateerde overtredingen.
5.3
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
5.3.1
De bepalingen van de Lwtf die volgens de Bank door Pristine zijn overtreden richten zich alle tot een dienstverlener. Dat is op grond van artikel 1 van de Lwtf onder meer een aangewezen niet-financiële dienstverlener. Daaronder wordt, eveneens gelet op artikel 1 van de Lwtf, onder meer verstaan een casino als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening hazardspelen (Lh). Op grond van die bepaling kan vergunning worden verleend tot het exploiteren van hazardspelen in daartoe met name aan te wijzen en speciaal daarvoor ingerichte hotels. Aldus is degene aan wie een casinovergunning is verleend, een dienstverlener in de zin van de Lwtf (en niet de feitelijke exploitant van een casino, niet zijnde de casinovergunninghouder).
5.3.2
Vaststaat dat Pristine geen casinovergunninghouder was in de periode dat de vermeende overtredingen hebben plaatsgevonden (2016, 2017, 2018 en 2019). Aan Pristine is namelijk pas bij beschikking van 8 februari 2021 een vergunning verleend voor de exploitatie van hazardspelen in het Holiday Inn Aruba Hotel & Casino. Nu de voorschriften in kwestie (zie 3.1) zich richten tot de casinovergunninghouder en Pristine die hoedanigheid toen niet had, was Pristine niet gehouden die voorschriften na te leven en kan zij dan ook niet als overtreder worden aangemerkt van die voorschriften. Het betoog van de Bank dat Pristine niettemin moet worden geacht toen onderworpen te zijn geweest aan de wettelijke verplichtingen die gelden voor vergunninghouders, aangezien zij – gelet op haar gedragingen – gelijkgesteld moet worden gesteld aan een casinovergunninghouder, volgt het gerecht niet. De wet noch de rechtspraak biedt grondslag voor een zo ruime interpretatie van het bepaalde in artikel 1 van de Lwtf, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van de Lh. Een dergelijke interpretatie is in strijd met het legaliteitsbeginsel en het lex-certa-beginsel.
De conclusie luidt dat ook dat de Bank Pristine ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder van de in 3.1 genoemde bepalingen van de Lwtf.
6. Uit het voorgaande volgt dat de Bank niet bevoegd was tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan Pristine voor de vermeende overtredingen. Het beroep is daarom gegrond. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. Omdat gelet op het voorgaande rechtens nog maar een beslissing mogelijk is, ziet het gerecht aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het gerecht het bezwaar tegen de primaire boetebeschikking van 24 september 2021 gegrond zal verklaren en die beschikking zal herroepen. Aan de beoordeling van de subsidiaire beroepsgrond (evenredigheid van de opgelegde boetes) komt het gerecht niet toe.
Griffierecht en proceskosten
7. Omdat het beroep gegrond zal worden verklaard, is er aanleiding de Bank te veroordelen in de door Pristine gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van
Afl. 700,- en wegingsfactor 1. Tevens dient de Bank het gestorte griffierecht ter hoogte van Afl. 25,- te vergoeden.
8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 5 januari 2023;
  • verklaart het bezwaar van Pristine tegen de primaire boetebeschikking van
  • herroept de primaire boetebeschikking van 24 september 2021;
- veroordeelt de Bank tot betaling van de door Pristine voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
- gelast dat het door Pristine gestorte griffierecht van Afl. 25 aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, bijgestaan door mr. drs. A.A. Wever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dagtekening van deze uitspraak.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.

Bijlage bij de uitspraak van 30 april 2025 (AUA202303522)

Het wettelijk kader
Landsverordening hazardspelen
Ingevolge artikel 1, eerste lid, is de minister van Justitie bevoegd, onder door hem te stellen voorwaarden en waarborgen vergunning te verlenen tot het exploiteren van hazardspelen in daartoe met name aan te wijzen en speciaal daarvoor ingerichte hotels.
Ingevolge artikel 2, voor zover thans van belang, is de in artikel 1 bedoelde vergunning persoonlijk en niet voor overdracht vatbaar.
De Landsverordening voorkoming en bestrijding witwassen en terrorismefinanciering
Ingevolge artikel 1 wordt onder dienstverlener verstaan, een financiële of een aangewezen niet-financiële dienstverlener. Onder niet-financiële dienstverlener wordt in artikel 1, eerste lid, sub 5º verstaan, een casino als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening hazardspelen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, verrichten dienstverleners ter voorkoming en bestrijding van witwassen, terrorismefinanciering en proliferatiefinanciering een cliëntenonderzoek dat in ieder geval omvat:
de identificatie van de cliënt en de verificatie van diens identiteit;
de identificatie van de uiteindelijk belanghebbende en het treffen van redelijke maatregelen om de identiteit van de uiteindelijke belanghebbende zodanig te verifiëren dat de dienstverlener overtuigd is van de identiteit van die uiteindelijke belanghebbende;
de vaststelling van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;
e verrichting van doorlopende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de dienstverlener heeft van de cliënt en de uiteindelijke belanghebbende, van hun risicoprofiel, met, in voorkomend geval, een onderzoek naar de bron van het bij de transactie of zakelijke relatie gemoeide vermogen.
Ingevolge het tweede lid strekt het cliëntenonderzoek zich tevens uit tot de wederpartij van de cliënt van de dienstverlener, indien een dienstverlener een aangewezen niet-financiële dienstverlener als bedoeld in ten 3° van de definitie van het begrip “aangewezen niet-financiële dienstverlener” is.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, gaat een dienstverlener ten aanzien van een cliënt die een rechtspersoon of een juridische constructie is na, of de natuurlijke persoon die stelt namens die cliënt te handelen daartoe bevoegd is, stelt de identiteit van die natuurlijke persoon vast en verifieert deze identiteit voordat hij de dienst verleent, en legt de gegevens over de rechtsvorm en de vertegenwoordiging van de cliënt vast.
Ingevolge het tweede lid, treft een dienstverlener ten aanzien van een cliënt als bedoeld in het eerste lid, redelijke maatregelen die in ieder geval ertoe leiden dat de dienstverlener inzicht verkrijgt in de eigendoms- en feitelijke zeggenschapsstructuur van de cliënt.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder d, verricht een aangewezen niet-financiële dienstverlener, indien het een casino betreft, een cliëntenonderzoek in geval van verrichtingen van contante transacties met een waarde van Afl. 5.000,- of meer.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, verricht een dienstverlener een cliëntenonderzoek voordat de zakelijke relatie wordt aangegaan of een incidentele transactie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b of c, dan wel een transactie als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdelen b tot en met f, wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, verricht een dienstverlener een verscherpt cliëntenonderzoek, indien en naar gelang een zakelijke relatie of transactie naar hun aard een hoger risico op witwassen, terrorismefinanciering of proliferatiefinanciering met zich brengt. Het verscherpte cliëntenonderzoek wordt zowel voorafgaand aan de zakelijke relatie of de transactie, als gedurende de zakelijke relatie verricht in ieder geval indien een cliënt of uiteindelijk belanghebbende geen ingezetene van Aruba is, respectievelijk niet in Aruba gevestigd is, behoudens de gevallen genoemd in artikel 10.
Ingevolge artikel 25 stelt de minister, na overleg met de FIU-Aruba en zo nodig per daarbij te onderscheiden groepen dienstverleners of categorieën transacties, indicatoren vast aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een ongebruikelijke transactie of een transactie die voor opschorting in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, meldt een dienstverlener een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie hem bekend is geworden, aan de FIU-Aruba.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, voor zover thans van belang, kan de Bank ter zake van de overtreding van bij of krachtens artikel 3 tot en met 6, eerste, tweede of vierde lid, 8, eerste lid, 11 tot en met 19 en 26 gestelde voorschriften, een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid kan de Bank ter zake van de in het eerste lid bedoelde feiten ook een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste Afl. 1.000.000,- per afzonderlijke overtreding.
Ingevolge het vijfde lid worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld met betrekking tot de grondslagen voor de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete per overtreding. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen.
Het Landsbesluit grondslagen bestuurlijke handhaving Lwtf
Ingevolge artikel 2 geldt ten behoeve van de oplegging van een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete de volgende categorierangschikking:
Artikel
Categorie
3
2
4
2
5
2
6, eerste, tweede of vierde lid
2
7
2
8, eerste lid
1
9
2
10, tweede lid
1
10, derde lid
2
11
2
12
2
13
2
14
2
15
2
16
2
17
2
18
2
19
1
26, eerste lid
2
26, tweede en derde lid
1
27
2
28, tweede lid
1
31
2
33
1
34
1
35, zesde lid
2
36, vierde lid
2
45, eerste lid en tweede lid
2
45, derde lid
1
46
2
47
2
48, tweede en derde lid, tweede volzin
2
50, eerste, tweede en vierde lid
1
54
2
Ingevolge artikel 4 geldt ten aanzien van de basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen voor de bestuurlijke boete de volgende indeling:
Categorie
Basisbedrag
Minimumbedrag
Maximumbedrag
1
Afl. 50.000,-
Afl. 0,-
Afl. 100.000,-
2
Afl. 500.000,-
Afl. 0,-
Afl. 1.000.000,-
Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt de Bank een bestuurlijke boete vast op het basisbedrag.
Ingevolge het tweede lid, verlaagt of verhoogt de Bank het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste 100%, indien een dergelijke verlaging of verhoging gerechtvaardigd wordt door:
a. de ernst of de duur van de overtreding, of
b. de mate van verwijtbaarheid van de overtreder.
Ingevolge het derde lid, houdt de Bank bij het vaststellen van de bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder. Daarbij kan de Bank de op te leggen bestuurlijke boete verlagen met ten hoogste 100%.

Voetnoten

1.Zie onder 3.8 tot en met 3.25 van de primaire boetebeschikking van 24 september 2021 (productie A bij het bezwaarschrift d.d. 20 oktober 2023, die als productie A bij het beroepschrift is ingediend).