ECLI:NL:OGEAA:2025:122

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
AUA202400349
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
  • A.A. Wever
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verblijfsvergunning voor een Venezolaanse appellant met een uitzettingsbevel

In deze uitspraak van 7 mei 2025 beoordeelt het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba het beroep van een Venezolaanse appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De appellant, die op 14 mei 2017 als toerist Aruba binnenkwam, heeft zijn verblijfstitel overschreden en is op 20 mei 2022 uitgezet. De Minister van Arbeid, Energie en Integratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van een nog niet verstreken periode van niet toelating, opgelegd bij het uitzettingsbevel van 25 februari 2022. De appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard. Het gerecht oordeelt dat de minister redelijkerwijs heeft kunnen afzien van een hoorzitting, omdat de afwijzingsgrond niet voldoende is bestreden. De appellant heeft ook geen overtuigende argumenten aangedragen dat de beslissing in strijd is met artikel 8 van het EVRM of het beleid van Alternative Legal Pathway. De uitspraak leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2025
Lar nr. AUA202400349

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

domicilie kiezend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. G.M.N. Kelly-Maduro (DIMAS) en de advocaat mr. V.C. Perše.

INLEIDING

In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het beroep van appellant, gericht tegen de beslissing op bezwaar van verweerder (de bestreden beslissing) om zijn eerdere afwijzing van het verzoek van appellant om een eerste verblijfsvergunning, te handhaven.
Verweerder heeft op 16 april 2024 een verweerschrift met de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 juni 2024, waar partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is hierna nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De bestreden beslissing
1. Aan de bestreden beslissing heeft verweerder – samengevat – ten grondslag gelegd dat aan appellant geen vergunning tot tijdelijk verblijf zal worden verleend, nu hem bij uitzettingsbevel van 25 februari 2022 een periode van niet toelating tot Aruba is opgelegd, die nog niet is verstreken. In die beslissing staat -voor zover hier van belang- het volgende:
“In antwoord op het bezwaarschrift van 19 oktober 2022 namens [appellant] (…), wordt u bericht dat uw bezwaarschrift
ongegrondis bevonden.
Feiten/procedure
Betrokkene is op 14 mei 2017 als toerist binnengekomen en was op Aruba gebleven.
Op 25 februari 2022 werd [betrokkene] werkzaam als “handyman” door een toezichthouder van de GNC aangetroffen.
Een bevelschrift werd aan hem uitgereikt, houdende een periode van niet toelating van 66 maanden. Betrokkene is uiteindelijk op 20 mei 2022 uitgezet.
(…) betrokkene heeft op 5 maart 2022 een verzoek bij DIMAS ingediend om verlening van een eerste tijdelijke vergunning met verblijfsdoel huishoudelijk personeel.
Het verzoek is bij beschikking van 15 september 2022 afgewezen, omdat betrokkene inmiddels is uitgezet. Bovendien ontbreekt een verklaring omtrent het gedrag.
(…)
Het bezwaarschrift is op 1 augustus 2023, met de relevante stukken in handen van de bezwaaradviescommissie LAR gesteld. Aangezien het bestuursorgaan geen advies van de bezwaaradviescommissie heeft ontvangen, is hierbij een beslissing op het bezwaarschrift genomen.
Motivering
Conform artikel 9 eerste lid onder c van de Landsverordening toelating en uitzetting, kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf worden geweigerd indien de betrokkene is uitgezet en de in het desbetreffende bevel genoemde termijn van het verbod tot toelating tot Aruba nog niet is verstreken.
Ondanks dat alsnog een verklaring omtrent het gedrag van betrokkene is overgelegd, blijft het verzoek afwijzend, omdat in casu de termijn van het verbod tot toelating tot Aruba vermeld in het bevelschrift van 25 februari 2022 pas op 20 november 2027 zal verstrijken.
De beschikking van 15 september 2022 blijft gehandhaafd. (…)”.
De standpunten van partijen
2.1
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing, en heeft zich daarbij –samengevat – op het standpunt gesteld dat een hoorzitting in bezwaar niet achterwege had mogen blijven omdat er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Appellant had in de gelegenheid moeten worden gesteld om nadere informatie ten aanzien van de uitzettingsprocedures en ten aanzien van de feiten en omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM naar voren te kunnen brengen. Volgens appellant kan niet worden uitgesloten dat in de uitzettingsprocedures zal komen vast te staan dat de opgelegde periode van niet toelating wegens strijdigheid met artikel 8 EVRM niet in stand kan blijven. Appellant stelt zich ter zitting voorts op het standpunt dat de in het uitzettingsbevel opgenomen periode van niet toelating in strijd is met de wet en dat het tegenwerpen van een inreisverbod in strijd is met het ‘Alternative Legal Pathway’-beleid.
2.2
In zijn verweerschrift heeft verweerder aangevoerd, dat het bezwaarschrift van appellant ongegrond is verklaard, omdat appellant ten tijde van het verzoek zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, terwijl hij niet tot de uitgezonderde groep behoort die de beslissing op hun eerste verzoek hier te lande mogen afwachten zonder in het bezit te zijn van een geldige verblijfstitel, en vanwege het feit dat appellant als gevolg van zijn illegaal verblijf en het illegaal werken is uitgezet en hem een periode van niet toelating is opgelegd van 66 maanden. Volgens verweerder heeft appellant in zijn bezwaarschrift noch beroepschrift voldoende nieuwe feiten of valide gronden naar voren gebracht die maken dat hij anders had moeten beslissen. Appellant behoort niet tot enige uitzonderingscategorie om af te wijken van de Ltu en geldend beleid zoals vervat in het Handboek Toelating 2022.
Het geschil
3. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder heeft mogen weigeren om vanaf mei 2022 aan appellant een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen om als inwonende dienstbode werkzaam te zijn. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het formele en materiële wettelijk kader
4.1
Artikel 19 van de Lar luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De bezwaaradviescommissie brengt het bestuursorgaan advies uit binnen vier weken nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen.
2. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is advies uit te brengen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de commissie deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De commissie doet van een zodanige verlenging mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan.
4.2
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Lar, neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
4.3
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf. Ingevolge het tweede lid wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf voor een bepaalde termijn afgegeven.
Artikel 7, eerste lid van de Ltu bepaalt dat een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt verleend door of namens de Minister, en dat een duur heeft van ten hoogste een jaar.
4.4
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder sub c van de Ltu bepaalt – voor zover hier van belang – dat een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, kan worden geweigerd indien de betrokkene is uitgezet of verwijderd en de in het desbetreffende bevel genoemde termijn van het verbod tot toelating tot Aruba nog niet verstreken is;
4.5
Ingevolge artikel 11, eerste lid van het Toelatingsbesluit 2009 worden bij regeling van de minister belast met vreemdelingen en integratiebeleid, de normen vastgelegd voor het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten. Ter uitvoering hiervan is de ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (AB 2009 no. 72) ingevoerd.
4.6
Ingevolge artikel 1 van de ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009, bedraagt de periode van niet-toelating na een beslissing tot uitzetting -voor zover hier van belang-:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
- 1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
- 13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
- 19 tot en met 24 maanden: 30 maanden;
- 25 tot en met 30 maanden: 36 maanden;
- 31 tot en met 36 maanden: 42 maanden;
- 37 tot en met 42 maanden: 48 maanden;
- 43 tot en met 48 maanden: 54 maanden;
- meer dan 48 maanden: 60 maanden.
De feiten
5.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] en van Venezolaanse nationaliteit, is op 14 mei 2017 Aruba als toerist binnengekomen. Hij heeft Aruba niet verlaten na het verlopen van zijn geldig toeristisch verblijf.
5.2
Bij bevelschrift van 25 februari 2022 is de uitzetting van appellant bevolen, nadat hij werkend werd aangetroffen. Aan appellant is daarbij -bij beslissing op bezwaar- een periode van niet toelating van 60 maanden opgelegd, nu hij ruim 57 maanden zonder geldige verblijfstitel in Aruba heeft verbleven. Appellant is feitelijk op 20 mei 2022 Aruba uitgezet.
5.3
Appellant heeft op 5 maart 2022 een (digitale) aanvraag (hierna: de eerste aanvraag) ingediend om een eerste vergunning tot tijdelijk verblijf met arbeid om als inwonende dienstbode werkzaam te kunnen zijn bij [betrokkene] als garantsteller.
5.4
Bij beschikking van 15 september 2022 is de vergunningsaanvraag van appellant afgewezen. In die beschikking staat -voor zover hier van belang- het volgende:
“ (…) Beslissing: de aanvraag is afgewezen.
(…) werd u als handyman bij Sonesta Island werkzaam aangetroffen, terwijl u nu een aanvraag hebt ingediend om als inwonend huishoudelijk personeel werkzaam te zijn.
Volgens bevelschrift wordt u verwijderd voor de periode van 96 maanden. Gelet op het bovenstaande hebt u niet voldaan aan de voorwaarden en handelt u in strijd met de openbare orde en algemeen belang ter verkrijging van uw vergunning.
(…) Bij indiening van uw aanvraag werden niet alle documenten t.b.v. het beoordelen van uw aanvraag ingeleverd (…) er ontbreekt een originele verklaring omtrent gedrag (justitiële documentatie) uit het land van ingezetenschap van de laatste 5 jaren (…) reden waarom (…) uw aanvraag afgewezen wordt [om] beide [redenen].
5.5
Hiertegen heeft appellant op 19 oktober 2022 bezwaar gemaakt door indiening van een pro-forma bezwaarschrift, zonder machtiging voor de heer Hassell. Op 10 januari 2023 heeft appellant de gronden van zijn bezwaar aangevuld en een machtiging overgelegd. Als gronden waarop zijn bezwaar berust, heeft appellant gesteld, dat:
1. de hem bij het uitzettingsbevel opgelegde periode van niet toelating hem niet kan worden tegengeworpen omdat deze nog geen formele rechtskracht heeft nu hij daartegen rechtsmiddelen heeft aangewend;
2. hij niet direct is gewezen op het feit dat zijn aanvraag onvolledig was en hem geen redelijke hersteltermijn is gegund.
5.6
Bij de bestreden beslissing van 22 januari 2024 is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
5.7
Bij beschikking van 30 april 2024 heeft verweerder naar aanleiding van het verzoek van appellant, om opheffing van de periode van niet toelating zoals vermeld in het uitzettingsbevel van 25 februari 2022, de periode van niet toelating verkort van 66 tot 60 maanden, vanwege de overschrijding van de geldigheidsduur van zijn verblijfstitel tot tijdelijk verblijf met ruim 57 maanden.
De beoordeling
6.1
Het standpunt van appellant, dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven, omdat verweerder deze beslissing heeft genomen zonder dat er een hoorzitting van de bezwaaradviescommissie heeft plaatsgevonden, treft geen doel. Het gerecht overweegt daartoe als volgt.
6.1.1
In dit geval staat vast dat het bezwaarschrift in handen is gesteld van de bezwaaradviescommissie (Bac). Vaststaat ook dat de Bac binnen de daarvoor wettelijk gestelde termijn geen advies heeft uitgebracht. Verweerder heeft vervolgens met toepassing van artikel 20, eerste lid van de Lar zonder advies van de Bac op het bezwaar van appellant beslist.
6.1.2
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet het bestuursorgaan, in gevallen waarin hij het advies van de Bac niet binnen de daarvoor in artikel 19 van de Lar gestelde termijn heeft ontvangen, er in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel zorg voor dragen dat het over alle voor het nemen van de beslissing op bezwaar benodigde informatie beschikt. Het bestuursorgaan kan er om die reden voor kiezen het bezwaarschrift terug te sturen naar de Bac met het verzoek alsnog een hoorzitting te houden en advies uit te brengen. Het bestuursorgaan kan er echter ook voor kiezen zelf vragen te stellen aan de bezwaarde of op andere wijze inlichtingen in te winnen bij de bezwaarde. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan het horen op bezwaar op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel niet achterwege kan laten, wanneer in ieder geval het bestuursorgaan de beschikking op bezwaar baseert op een niet eerder in de procedure ingeroepen weigeringsgrond. In een dergelijk geval brengt het zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat een bezwaarmaker op de hoogte wordt gebracht van de niet eerder ingeroepen weigeringsgrond en dat hem de mogelijkheid wordt geboden zijn standpunt daarover kenbaar te maken.
Als het bestuursorgaan op bezwaar heeft beslist na overschrijding van de adviestermijn en zonder het advies van de Bac en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter gelet op het vorenstaande beoordelen of het bestuursorgaan op grond van artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de Lar de beslissing op het bezwaarschrift kon nemen zonder het advies van de Bac af te wachten. Is dat niet het geval dan zal de bestuursrechter aan de hand van hetgeen is aangevoerd onderzoeken of er sprake is van een voldoende zorgvuldige voorbereiding van de beschikking op bezwaar. Mocht dat niet het geval zijn dan kan de bestuursrechter met het oog op een definitieve beslechting van het geschil in de beroepsfase het bestuursorgaan alsnog in de gelegenheid stellen gebreken aan de beschikking te herstellen.
6.1.3
In dit geval heeft verweerder zijn beslissing op het bezwaar van appellant gebaseerd op een eerdere weigeringsgrond, namelijk de aan appellant bij uitzettingsbevel opgelegde en nog niet verstreken periode van niet toelating tot Aruba, als bedoeld in artikel 9, eerste lid aanhef en onder sub c van de Ltu. Appellant heeft deze afwijzingsgrond niet, althans onvoldoende bestreden en deze afwijzingsgrond kan de beslissing zelfstandig dragen. Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat de minister redelijkerwijs heeft mogen afzien van het horen van appellant.
6.2
Appellant heeft zich -naar het gerecht begrijpt- verder kennelijk op het standpunt gesteld, dat de bestreden beslissing strijd oplevert met artikel 8 EVRM, omdat appellant meer dan vijf jaar met zijn gezin hier heeft verbleven. Volgens appellant is de bestreden beslissing ook in strijd met het beleid van Alternative Legal Pathway.
6.2.1
Anders dan appellant kennelijk meent, wordt hem bij de afwijzing van zijn vergunningsaanvraag niet de “uitlandigheidsvereiste” tegengeworpen, als bedoeld in de Alternative Legal Pathway, , maar is de aanvraag afgewezen, omdat appellant een nog niet verstreken periode van niet toelating opgelegd heeft gekregen bij zijn uitzetting. Van enige strijd met het beleid is dan ook geen sprake.
6.2.2
Zijn beroep op artikel 8 EVRM is in zijn beroepschrift noch ter zitting nader onderbouwd of gemotiveerd, zodat het beroep niet slaagt. Dit klemt te meer nu appellant heeft verzocht om een vergunning tot tijdelijk verblijf om als inwonende dienstbode bij zijn garantsteller te gaan wonen, en niet om hier bij zijn gezin te kunnen zijn, en nu hij op 3 juni 2022 een Venezolaanse “Cedula de identidad” heeft verkregen, waarop staat vermeld dat hij “soltero” (d.i. vrijgezel) is.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenvergoeding is er geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, bijgestaan door mr. A.A. Wever, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 mei 2025, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.