ECLI:NL:OGEAA:2025:124

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
AUA202501205, AUA202501247 en AUA202501250
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake benoeming notaris in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 mei 2025 uitspraak gedaan op verzoeken van drie verzoeksters die bezwaar maakten tegen de benoeming van een nieuwe notaris, de derde-belanghebbende. De verzoeksters, die allen in Aruba wonen, hebben zich op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) tot het gerecht gewend om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeksters stelden dat de benoeming van de derde-belanghebbende onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat zij, als afgewezen kandidaten, een direct belang hadden bij de benoeming. Het gerecht heeft de verzoeken gezamenlijk behandeld op 30 april 2025, waarbij de verzoeksters en hun gemachtigden aanwezig waren, evenals de derde-belanghebbende en haar gemachtigden.

Het gerecht overwoog dat de bestreden beschikking, die een landsbesluit betreft, vatbaar is voor bezwaar en beroep op grond van de Lar. De verzoeksters voerden aan dat de benoeming van de derde-belanghebbende niet in overeenstemming was met de aanbevelingslijst van het Hof, dat de derde-belanghebbende niet de meest geschikte kandidaat was en dat de belangen van de verzoeksters onvoldoende waren meegewogen. Het gerecht oordeelde echter dat de benoeming van de derde-belanghebbende voldoende gemotiveerd was en dat de verzoeksters geen zelfstandig belang hadden bij de benoeming, aangezien hun belangen niet rechtstreeks door de bestreden beschikking werden geraakt.

Uiteindelijk heeft het gerecht de verzoeken afgewezen, met de overweging dat de benoeming van de derde-belanghebbende niet onzorgvuldig was en dat de belangen van de verzoeksters niet zwaarder wogen dan de noodzaak om een nieuwe notaris aan te stellen. De beslissing is genomen door rechter W.C.E. Winfield, bijgestaan door griffier M.R. de Cuba, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 mei 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 14 mei 2025
Lar nrs. AUA202501205, AUA202501247 en AUA202501250

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op de verzoeken in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
zaaknummer AUA202501205
[Verzoekster 1],en,
Notariskantoor [verzoekster 1] VBA, (hierna: verzoeksters 1)
wonend/zetelend in Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. W.J. Noordhuizen,
zaaknummer AUA202501247
[Verzoekster 2], (hierna: verzoekster 2),
wonend in Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. M. Bemer,
zaaknummer AUA202501250
[Verzoekster 3], (hierna: verzoekster 3),
wonend in Aruba,
procederend in persoon,
VERZOEKSTERS.
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN, zetelend in Aruba,

VERWEERDER,
gemachtigde: mrs. J.J.S. Poeran en A.F.J. Caster (DWJZ).
Als derde-belanghebbende wordt in bovengenoemde zaken aangemerkt:
[Derde-belanghebbende], (hierna: de derde-belanghebbende),
wonende in Aruba,
gemachtigden: mrs. A.C.G. Bikker en D. Gomez.

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 28 maart 2025 is, op voordracht van de minister van Justitie en Sociale Zaken, de derde-belanghebbende met ingang van 1 mei 2025 aangesteld als notaris.
Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Tevens hebben verzoekers zich op 23 april 2025 en 29 april 2025 tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorziening ex artikel 54 van de Lar.
Het gerecht heeft de drie verzoeken gezamenlijk behandeld op de zitting van 30 april 2025 behandeld. Verzoeksters 1 en 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden, verzoekster 3 is in persoon verschenen, Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-belanghebbende is verschenen bijgestaan door haar gemachtigden.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

OVERWEGINGEN

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang. Ook kan het gerecht een voorlopige voorziening treffen.
1.2
Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Vooraf
2. Nu de bestreden beschikking een landsbesluit betreft, wordt op grond van artikel 6, van de Lar, de minister van Justitie en Sociale Zaken aangemerkt als verweerder, hetgeen ook in de aanhef van de uitspraak tot uitdrukking is gebracht.
Is de bestreden beschikking vatbaar voor bezwaar en beroep op grond van de Lar?
3.1
Door verweerder – en de derde-belanghebbende – is primair betoogd dat het landsbesluit niet voor bezwaar en beroep vatbaar is op grond van de Lar. Zij hebben daartoe aangevoerd dat over het bestreden besluit krachtens wettelijke voorschrift de rechterlijke macht gehoord is, en het derhalve een besluit is dat op grond van artikel 2, tweede lid, onder d, is uitgezonderd van het begrip beschikking in de zin van de Lar.
Het gerecht volgt hen hierin niet. Weliswaar is het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: het Hof) feitelijk gehoord over de te benoemen notaris en heeft het daartoe een aanbeveling – in volgorde van voorkeur - van drie kandidaten gedaan, maar dit is, wat die aanbeveling betreft, niet krachtens de Landsverordening op het notarisambt geschied. Die landsverordening schrijft in de artikelen 8 tot en met 11 namelijk uitsluitend voor dat aan degenen die voor een benoeming als notaris in aanmerking willen komen, door een commissie, bestaande uit de president en twee leden van het Hof, een examen wordt afgenomen waarbij wordt vastgesteld of zij de kundigheden bezitten, welk in een notaris worden gevorderd. De landsverordening schrijft niet voor dat het Hof een aanbeveling voor de te benoemen notaris doet. Die aanbeveling kan derhalve niet gelden als neerslag van het horen van de rechterlijke macht ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d, van de Lar. De in dit artikelonderdeel genoemde uitzondering is dus hier niet van toepassing.
3.2
Door de derde-belanghebbende is voorts betoogd dat de bestreden beschikking een beoordeling inhoudt van het kennen of kunnen van iemand die te dier zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder f, van de Lar. Ook daarom zou de bestreden beschikking niet vatbaar zijn voor bezwaar of beroep op grond van de Lar.
Dit betoog slaagt evenmin. In deze zaak is niet aan de orde de vraag of door de commissie, bedoeld in artikel 9 van de Landsverordening op het notarisambt, al dan niet terecht is vastgesteld dat de derde-belanghebbende de kundigheden bezit om tot notaris te kunnen worden benoemd. Dat wordt door verzoeksters ook niet betwist. Het gaat hier om de beslissing van verweerder om van de geschikt bevonden kandidaten de derde-belanghebbende in de bestaande vacature te benoemen. Dat is geen besluit als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder f, voornoemd.
Zijn verzoeksters 1 belanghebbenden bij de bestreden beschikking?
4.1
Door verweerder en de derde-belanghebbende is betoogd dat verzoeksters 1 geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Lar, nu zij door de bestreden beschikking niet rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat verzoekster [verzoekster 1] inmiddels wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar op grond van artikel 3, tweede lid, van de Landsverordening op het notarisambt eervol is ontslagen. Zij, noch de vennootschap waarin zij haar praktijk heeft ondergebracht, heeft een zelfstandig belang bij de vraag wie haar als notaris opvolgt. Hooguit is sprake van een afgeleid belang, aldus verweerder en de derde-belanghebbende.
Het door verzoeksters 1 gestelde belang is gelegen in de omstandigheid dat de derde-belanghebbende slechts bereid is het tot de voormalige notarispraktijk van [verzoekster 1] behorende protocol over te nemen en niet tevens, zoals verzoeksters 1 wensen, het kantoor(pand) zelf en het bij hen in dienst zijnde personeel. Naar het oordeel van het gerecht kan niet op voorhand gezegd worden dat dit een belang is door de bestreden beschikking slechts indirect wordt geraakt, althans dat de betrokkenheid van de rechts- of belangpositie van verzoeksters 1 bij deze beschikking geen zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming rechtvaardigt (vgl. ECLI:NL:CRVB:2018:3474). Het gerecht betrekt bij dit voorlopig oordeel ook de omstandigheid dat verzoeksters 2 en 3, als afgewezen kandidaten voor de vacature waarin de derde-belanghebbende is benoemd, in elk geval wel rechtstreeks door de bestreden beschikking in hun belang zijn getroffen. In aanmerking genomen dat hun belangen in grote mate parallel lopen aan die van verzoeksters 1 ziet het gerecht geen bijzondere noodzaak omtrent de belanghebbendheid van verzoeksters 1 op dit moment een meer principieel standpunt in te nemen.
4.2
Het voorgaande betekent dat verzoeksters kunnen worden ontvangen in hun verzoek.
Hebben verzoeksters spoedeisend belang?
5. Het gerecht is van oordeel dat verzoeksters een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun wens om de benoeming van derde-belanghebbende – die momenteel nog niet als notaris is beëdigd – tegen te houden. Aangenomen mag worden dat, indien pas in de bodemprocedure komt vast te staan dat de benoeming van de derde-belanghebbende geen stand kan houden, de voor verzoeksters nadelige gevolgen van die benoeming niet eenvoudig zijn terug te draaien. Dat die gevolgen zich mogelijk zouden kunnen vertalen in een aanspraak op schadevergoeding, maakt nog niet dat de belangen van verzoeksters op dit moment van louter financiële aard zijn, gelijk derde-belanghebbende heeft betoogd.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Wat zijn de relevante feiten?
6.1
Aan verzoekster 1, is bij landsbesluit van 26 februari 2025 per 1 maart 2025 eervol ontslag verleend als notaris wegens het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd.
6.2
Bij landsbesluit van 26 februari 2025 is verzoekster 3 aangewezen als de persoon die het ambt van verzoekster 1 zal waarnemen totdat in de vacature van een opvolger van verzoekster 1 is voorzien.
6.3
Vervolgens is de vacature voor de vacante notarisstandplaats geplaatst en konden geïnteresseerden uiterlijk op 11 oktober 2024 sollicitaties indienen.
6.4
Het Hof heeft met zes kandidaten gesproken en een aanbevelingslijst opgemaakt. Op 14 februari 2025 heeft het Hof advies uitgebracht. In het advies staat onder meer:
“(…)
Op grond van al het voorgaande is het Hof tot de volgende aanbevelingen gekomen,
in volgorde van voorkeur:
1. Verzoekster 2]
2. [ Verzoekster 3]
3. [ Derde-belanghebbende]
(…)
Conclusie
Alle drie de genoemde kandidaten beschikken over een aanzienlijke en waardevolle ervaring in het notariaat op Aruba, wat hen een hechte binding met de Arubaanse samenleving geeft. Deze binding, gecombineerd met hun jarenlange ervaring, maakt hen tot vertrouwde en competente kandidaten voor de functie van notaris. Alle drie voldoen zij volledig aan de formele wettelijke benoemingseisen, hetgeen hen geschikt en bekwaam maakt voor het notarisambt. Bovendien heeft het Hof kunnen vaststellen dat geen van de kandidaten zich tot nu toe in een situatie hebben bevonden waarbij aan hun zedelijk gedrag en integriteit zou kunnen worden getwijfeld.
Elke kandidaat heeft tijdens het sollicitatieproces verklaard te beschikken over voldoende financiële middelen of kredietfaciliteiten om een passend kantoorapparaat op te zetten. Dit biedt het Hof het vertrouwen dat zij in staat zijn om de financiële verantwoordelijk van een notariële praktijk adequaat te dragen.
Bij het beoordelen van de kandidaten heeft het Hof ook specifiek aandacht besteed aan de duur en de breedte van hun relevante ervaring. Mevrouw [verzoekster 2], met dertien (13) jaar professionele ervaring, waarvan acht (8) in het notariaat, heeft de langste doorlopende relevante ervaring. Mevrouw [verzoekster 3] heeft tien (10) jaar relevante ervaring en mevrouw [derde-belanghebbende] heeft er elf (11). Deze uitgebreide ervaring is van groot belang voor de continuïteit en het succes van een notariële praktijk. Verder speelt de affiniteit met het kantoor van mevrouw [verzoekster 1] een belangrijke rol. Aangezien de eerste twee kandidaten daar hun werkervaring hebben opgedaan en dus worden geacht goed bekend te zijn met de werkwijze van dit kantoor, mag worden aangenomen dat deze achtergrond de overgang vergemakkelijkt en de kans op een succesvolle overname van de praktijk versterkt.
(…)”.
6.5
Op 12 maart 2025 heeft verweerder een voordracht gedaan aan de Raad van Ministers van de derde-belanghebbende als nieuwe notaris op Aruba. Op 12 maart 2025 heeft de Ministerraad ingestemd met het voorstel om de derde-belanghebbende te benoemen tot notaris op Aruba, waarna de bestreden beschikking is gevolgd.
Wat vindt het gerecht?
6.1
Verzoeksters voeren – samengevat – aan dat het benoemingsbesluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en ten onrechte in afwijking is genomen van de aanbevelingslijst van het Hof. Verweerder heeft ten onrechte de derde-belanghebbende, nummer drie op de aanbevelingslijst, benoemd, althans niet (draagkrachtig) gemotiveerd waarom van de aanbevelingslijst van het Hof is afgeweken. Verzoekers 2 en 3 zijn bereid om de gehele notarispraktijk over te nemen van verzoeksters 1 en de derde-belanghebbende wil alleen het protocol overnemen. Hierdoor kan verzoekster 1 haar notariskantoor – en het daar werkzame personeel – niet overdragen en wordt zij genoodzaakt om het kantoor te liquideren. Voor een zorgvuldige besluitvorming had verweerder aansluiting moeten zoeken bij de Nederlandse praktijk ter zake en had verweerder de daar geldende regels rond de benoeming van een notaris concordant dan wel analoog moeten toepassen in Aruba. Dit brengt mee dat de defungerende notaris mede betrokken had moeten worden bij de benoemingsprocedure, wat niet is gebeurd. Tenslotte is volgens verzoeksters niet voldaan aan de zogeheten Didam-criteria.
6.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de benoemingsprocedure van de derde-belanghebbende tot nieuwe notaris geheel conform de vigerende regels is gelopen, dat alle drie door het Hof voorgedragen kandidaten geschikt zijn bevonden en dat verweerder bij de benoemingskeuze de nodige vrijheid heeft. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voor de derde-belanghebbende is gekozen aan de hand van objectieve selectiecriteria waarbij het aantal jaren relevante werkervaring in het notarisambt een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Verweerder heeft de belangen van verzoeksters 1 bij het kunnen overdragen van het kantoor niet van bijzonder gewicht geacht. In zoverre is afgeweken van de voordracht van het Hof. Wel van belang was dat voldoende gewaarborgd is dat de te benoemen kandidaat in staat zal zijn een financieel gezonde praktijk op te zetten. Dat is bij de derde-belanghebbende, zoals ook uit het advies van het Hof blijkt, het geval.
6.3
Het gerecht is van oordeel dat verweerder de keuze om derde-belanghebbende de benoemen toereikend heeft gemotiveerd. Onbetwist is dat alle drie de kandidaten op de aanbevelingslijst voldoen aan de vereisten en geschikt en bekwaam zijn voor de uitoefening van het notarisambt. Uit de voordracht blijkt verder dat het Hof ook ten aanzien van de derde-belanghebbende de verwachting heeft uitgesproken dat zij in staat is om met succes een financieel gezonde notarispraktijk te runnen. Dit is ook niet in geschil. De reden voor het Hof om verzoeksters 2 en 3 niettemin hoger op de lijst te plaatsen is volgens het advies uitsluitend gelegen in de omstandigheid dat zij bij het kantoor van verzoeksters 1 hun werkervaring hebben opgedaan en daardoor de overname van het kantoor wordt vergemakkelijkt. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, bestaat er echter geen verplichting voor de nieuw te benoemen notaris om de gehele praktijk over te nemen. Slechts het protocol moet worden overgenomen, waarbij het er voor verweerder er vooral om gaat dat er voldoende waarborgen zijn dat de nieuwe notaris voldoende in staat is om met succes een levensvatbare notarispraktijk uit de oefenen, zodat de continuïteit van de notariële dienstverlening gewaarborgd blijft. Het gerecht acht dat, mede gelet op doel en strekking van de Landsverordening op het notarisambt, geen onaanvaardbaar uitgangspunt. Dit betekent dat verweerder aan de belangen van verzoeksters 1 geen bijzonder gewicht hoefde toe te kennen. Dit brengt verder mee dat verzoeksters 1 niet kunnen worden gevolgd in hun betoog dat de benoemingsprocedure onzorgvuldig is geweest, nu zij daarbij op geen enkele wijze bij zijn betrokken. De omstandigheid dat in Nederland inmiddels wel in een vorm van inspraak voor de ‘vertrekkende’ notaris is voorzien, maakt niet dat dit ook hier moet plaatsvinden.
6.4
Het gerecht volgt verzoeksters evenmin in hun betoog dat verweerder gehouden is om de volgorde van de voorkeur van het Hof over te nemen. Hun verwijzing in dit verband naar de mededeling van de regering in de nota naar aanleiding van het verslag inzake de wijziging van de Landsverordening op het notarisambt (wijziging maximum aantal notarissen en instelling Tentamenregister) biedt geen steun aan dit standpunt. De door hen bedoelde zinsnede [1] dwingt niet tot de door verzoeksters getrokken conclusie. Het ligt ook niet voor de hand dat van het Hof een voordracht van drie kandidaten wordt verlangd, indien verweerder hoe dan ook gehouden zou zijn de eerste op de lijst te benoemen. Dan had immers met de aanbeveling van één kandidaat kunnen worden volstaan.
6.5
Nu voorts onbetwist is dat de derde-belanghebbende van de aanbevolen kandidaten de meeste jaren praktijkervaring als notaris heeft en uit het advies van het Hof naar voren komt dat zij ook wat de overige benodigde capaciteiten niet (wezenlijk) onderdoet voor verzoeksters 2 en 3, ziet het gerecht geen grond voor het oordeel dat verweerder niet tot benoeming van de derde-belanghebbende heeft mogen besluiten. Het gerecht ziet in dit verband niet in dat het beroep op de zogeheten Didam-criteria verzoeksters kan baten. Deze aan de bestuursrechtelijke jurisprudentie (vgl.ECLI:NL:RVS:2016:2927) ontleende criteria strekken ertoe te waarborgen dat de overheid bij de toekenning van schaarse vergunningen (waar de benoeming van een notaris mee zou kunnen worden vergeleken) gelijke kansen biedt aan alle mogelijke gegadigden. Dat verzoeksters 2 en 3 door de gevolgde procedure en de door verweerder gehanteerde criteria op niet te rechtvaardigen gronden zijn achtergesteld ten opzichte van de derde-belanghebbende is niet aannemelijk gemaakt. Juist het door verzoeksters bepleite standpunt dat verweerder meer gewicht had moeten toekennen aan de omstandigheid dat verzoeksters 2 en 3, anders dan de derde-belanghebbende, werkervaring hebben opgedaan bij het kantoor van verzoeksters 1 maakt dat de derde-belanghebbende een niet licht te rechtvaardigen achterstand zou hebben ten opzichte van hen. Dit zou immers betekenen dat het voor ‘buitenstaanders’ aanzienlijk moeilijker is om een opengevallen notariële standplaats in te nemen.
6.6
Verzoeksters 1 hebben voorts nog gesteld dat de benoeming van de derde-belanghebbende tot notaris mogelijk een vorm van een door het demissionaire kabinet gevoerd ‘afscheidsbeleid’ is, met geen ander doel om het pas aangetreden kabinet voor een voldongen feit te stellen. Voor deze stelling hebben zij echter geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen, zodat het gerecht daaraan voorbij gaat.
6.7
Het gerecht komt tot de conclusie dat het bezwaar van verzoeksters geen redelijke kans van slagen heeft. Nu het gerecht ook los van dit voorlopig rechtmatigheidsoordeel geen grond ziet om toepassing te geven aan artikel 54 van de Lar, dienen de verzoeken te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, bijgestaan door M.R. de Cuba, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.AB 2019 no. 23, Nota naar aanleiding van het verslag: “De Gouverneur zendt deze aanbevelingslijst door aan de minister, belast met justitiële aangelegenheden, die beslist over de voordracht van de meest geschikt bevonden kandidaat.”