ECLI:NL:OGEAA:2025:133

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
60 van 2025
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar en bezit van verdovende middelen

Op 25 april 2025 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en het bezit van verdovende middelen. De verdachte heeft op 17 oktober 2024 met een auto, een Hyundai Sonata, opzettelijk een politieambtenaar, die een stopteken gaf, met hoge snelheid benaderd. De politieambtenaar moest opzij springen om een aanrijding te voorkomen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van achttien maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag en voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk op de agent was ingereden. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het bezit van hennep en cocaïne. Het Gerecht legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en bepaalde dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder marihuanakruiden, onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

Parketnummer: P-2024/02296
Zaaknummer: 60 van 2025
Uitspraak: 25 april 2025 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], geen vast adres (volgens eigen opgave ter terechtzitting).

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2025. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.E.A. Hernandez, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. Y. Pronk, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts:
  • de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen zwarte maler inhoudende marihuanakruiden;
  • de teruggave van de overige in beslag genomen voorwerpen (te weten: de mobiele telefoon en het geld) aan de verdachte;
De raadsman heeft, conform de door hem overlegde pleitnota, primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd en in dat kader naar voren gebracht om, bij een eventuele veroordeling, te volstaan met een straf gelijk aan voorarrest.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd:
1. dat hij op of omstreeks 17 oktober 2024 in Aruba ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk met een auto (van het merk Hyundai, model Sonata met kenteken [autokenteken]) met hoge snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en hem zeer dicht is genaderd en waarbij een aanrijding werd voorkomen doordat die [slachtoffer] opzij is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:259 jo artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 17 oktober 2024 in Aruba ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een auto (van het merk Hyundai, model Sonata met kenteken [autokenteken]) met hoge snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en hem zeer dicht is genaderd en waarbij een aanrijding werd voorkomen doordat die [slachtoffer] opzij is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:275 lid 1 jo artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
dat hij op of omstreeks 17 oktober 2024 in Aruba ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk met een wapen, te weten een auto (van het merk Hyundai, model Sonata met kenteken [autokenteken]) zijnde een wapen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wapenverordening, te mishandelen, met dat opzet met die auto met hoge snelheid op die [slachtoffer] is ingereden en hem zeer dicht is genaderd en waarbij een aanrijding werd voorkomen doordat die [slachtoffer] opzij is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 2:273 lid 2 jo artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht)
2. dat hij op of omstreeks 17 oktober 2024 in Aruba opzettelijk een hoeveelheid hennep in bezit en/of aanwezig heeft gehad;
(artikel 4 van de Landsverordening verdovende middelen)
3. dat hij op of omstreeks 17 oktober 2024 in Aruba opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, in elk geval enige bereiding van deze stof, in bezit heeft gehad en/of aanwezig heeft gehad;
(artikel 3 van de Landsverordening verdovende middelen)

3.Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak van feit 1 primair(poging doodslag)

Inleiding
Op 17 oktober 2024 was de motorunit (waarvan politieagent [slachtoffer] deel uitmaakt) belast met een verkeerscontrole gericht op snelheid op de hoofdverkeersweg leidende van [plaats 1] naar [plaats 2]. Verbalisant [betrokkene 1] maakte gebruik van de radargun. Op een gegeven moment constateerde [betrokkene 1] voornoemd dat een naderend motorvoertuig van het merk Hyundai, model Sonata met een snelheid van 161 kilometer per uur reed terwijl het aldaar toegestane maximumsnelheid 80 km per uur is. Dit werd portofonisch doorgegeven aan diens collega’s, die ter hoogte van rotonde te [plaats 3] stonden.
Verbalisant [slachtoffer] (te [plaats 3]) gaf de bestuurder van het motorvoertuig Hyundai Sonata een stopteken met zijn handen en zaklamp. De verbalisant [slachtoffer] zag dat voornoemd motorvoertuig tot stilstand kwam midden op de weg. Verbalisant [slachtoffer] heeft gerelateerd dat hij terstond hierna hoorde en zag dat voornoemd motorvoertuig met verhoogde snelheid recht op hem afkwam. Verbalisant [slachtoffer] zag zich hierdoor genoodzaakt om snel opzij te springen om te voorkomen dat voornoemd motorvoertuig hem omver reed. Verbalisanten [slachtoffer] en [betrokkene 2] hebben ook gerelateerd dat zij hoorden en zagen hoe het toerental van de motor van de auto verhoogd werd en verdachte zijn weg in de westelijke richting vervolgde.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging doodslag. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen verder opgesomd en nader toegelicht. De officier van justitie is van mening dat er sprake is van ten minste voorwaardelijk opzet nu het inrijden met een auto op een politieagent die recht voor de auto staat met een hoge snelheid de aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit primair dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte met de auto op de politieagent heeft ingereden.
De verdachte heeft ter zitting het feit stellig ontkent en – naar het Gerecht begrijpt - de betrouwbaarheid van de verklaringen van de politieagenten betwist. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de verdachte ter zitting naar voren gebracht dat hij eerst op een zebrapad tot stilstand is gekomen, daarna is doorgereden en vervolgens op een klinkerstrook op de rotonde weer tot stilstand is gekomen. Op geen enkel moment heeft hij met een auto op een agent ingereden, aldus de verdachte.
Het Gerecht overweegt daarover het volgende. Het Gerecht heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de op ambtseed afgelegde verklaringen van verbalisanten en nadien ook bij de reconstructie ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegd. Het Gerecht mag naar vaste jurisprudentie uitgaan van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Het Gerecht stelt tevens vast dat verbalisanten [slachtoffer] en [betrokkene 2] dit beiden verklaren en zij, op ambtseed, zeer specifiek verklaren dat en hoe verdachte op verbalisant [slachtoffer] is ingereden.
Omtrent de verklaringen van de politieagenten is voor het Gerecht geen twijfel ontstaan. Het Gerecht is van oordeel dat die betrouwbaar zijn. De verklaringen zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs en het Gerecht zal de verklaringen als uitgangspunt nemen. Anders dan de verdediging is het Gerecht van oordeel dat hetgeen bij de reconstructie is gebleken niet wezenlijk afwijkt van hetgeen de verbalisanten [slachtoffer] en [betrokkene 2] in hun aangifte, respectievelijk op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen hebben verklaard. Dat tijdens de reconstructie ook nadere omstandigheden aan het licht zijn gekomen, die in de aangifte of het proces-verbaal niet worden vermeld, maakt niet dat deze niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
De vraag is vervolgens of verdachte opzet heeft gehad om agent [slachtoffer] om het leven te brengen, zoals primair is ten laste gelegd onder feit 1. Dat verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer] te doden (vol opzet) blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Bij haar eis gaat de officier van justitie daar ook niet van uit. Het Gerecht moet daarom beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. De officier van justitie neemt het standpunt in dat dat zo is.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is sprake indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou worden gedood. Het is de vraag of die kans in dit geval “aanmerkelijk” was.
Verdachte reed in een motorrijtuig (Hyundai Sonata). Volgens het proces-verbaal reconstructie van 6 februari 2025 reed verdachte volgens [slachtoffer] op het moment dat de auto op hem afkwam tussen de 30 a 35 km per uur. Volgens datzelfde proces-verbaal was de afstand tussen de plaats waar [slachtoffer] stond en de auto van verdachte (zoals door [slachtoffer] gereconstrueerd) ongeveer 10 meter. De gereden snelheid is tijdens de reconstructie door [slachtoffer] geschat tussen 30 a 35 km per uur. Een precieze snelheid, anders dan deze schatting, is uit de (overige) processtukken niet vast te stellen. Op grond van het voorgaande staat voor het Gerecht - uitgaande van de gegevens tijdens de reconstructie - wel vast dat verdachte met een verhoogde snelheid heeft gereden.
Naar algemene ervaringsregels is dat geen snelheid die een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Het risico dat een voetganger (in casu: politieagent) overlijdt als gevolg van een aanrijding met een auto bij een relatief geringe snelheid is kleiner dat bij een hoge snelheid.
Op grond van wat hiervoor is overwogen komt het Gerecht tot het oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te kunnen aannemen dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Het Gerecht zal dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

5.Bewezenverklaring

Het Gerecht acht - op grond van de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
1.
subsidiair
dat hij op
of omstreeks17 oktober 2024 in Aruba ter uitvoering van het
door verdachtevoorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een auto
(van het merk Hyundai, model Sonata met kenteken [autokenteken]
) met hoge snelheidop die [slachtoffer] is ingereden en hem zeer dicht is genaderd en waarbij een aanrijding werd voorkomen doordat die [slachtoffer] opzij is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. dat hij op
of omstreeks17 oktober 2024 in Aruba opzettelijk een hoeveelheid hennep in bezit en
/ofaanwezig heeft gehad;
3. dat hij op
of omstreeks17 oktober 2024 in Aruba opzettelijk een hoeveelheid cocaïne
, in elk geval enige bereiding van deze stof,in bezit heeft gehad en
/ofaanwezig heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.Bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.

7.Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1 subsidiair(poging zware mishandeling)
Mede op grond van hetgeen is overwogen ter zake van de vrijspraak van het onder 1,primair, tenlastegelegde, acht het Gerecht wel wettig en overtuigend bewezen dat het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
Poging zware mishandeling
Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de zware mishandeling, in die zin dat verdachte zich willens en wetens bloot heeft gesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Aanwezigheid en wetenschap van de aanmerkelijke kans
Het Gerecht zal de verklaringen van de agenten als uitgangspunt nemen en stelt daarom vast dat verdachte in een auto op een agent inreed. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien een agent wordt aangereden met een auto, de kans op zwaar lichamelijk letsel groot is en derhalve aanmerkelijk te noemen is.
De volgende vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of verdachte onder de concrete omstandigheden ook wetenschap had van die aanmerkelijke kans. Het Gerecht beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van het Gerecht kan het niet anders dan dat verdachte heeft gezien dat een agent zich voor de motorkap bevond van de auto (in de nabijheid van de rotonde) die verdachte een stopteken heeft gegeven. Uit de verklaringen van de verbalisanten maar ook uit de eigen verklaring van verdachte blijkt dat verdachte op een gegeven moment de auto
eerstin stilstand heeft gebracht, en vervolgens naar voren is gereden. Verdachte maakte kortom bij het wegrijden een gerichte en bewuste stuurbeweging. Daarbij kan het niet anders dan dat verdachte bij het vooruit wegrijden naar voren keek en de desbetreffende agent dus heeft zien staan op de beoogde rijroute. Het Gerecht wordt hierin gesteund in haar overtuiging door de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 april 2025 dat hij had gezien dat een politieagent vlak voor de rotonde stond. Hieruit volgt dat verdachte in ieder geval wel had gezien dat er iemand, zijnde een politieagent, voor de auto stond.
Bewuste aanvaarding van die kans
Uit het strafdossier volgt dat de verbalisanten [slachtoffer] en [betrokkene 2] hoorden dat de toeren van de motor snel opliepen toen verdachte wilde wegrijden. Verbalisant [slachtoffer] hoorde dat verdachte veel gas gaf . De verbalisant zag de auto vervolgens recht op hem af komen rijden. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte geacht moet worden de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop te hebben toegenomen.
Beoordeling en conclusie
Gelet op het voorgaande acht het Gerecht het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] en daarmee de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

8.Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair: Poging tot zware mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 2:275, eerste lid, juncto artikel 1:119 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid onder C, van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze landsverordening.
Feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid onder C, van de Landsverordening verdovende middelen,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze landsverordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

9.Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

10.Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met betrekking tot de ernst van het bewezen verklaarde wordt het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door op een politieambtenaar in te rijden waardoor deze politieambtenaar letsel kon oplopen. Door zijn handelen heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeg gebracht. Verdachte heeft het respect en gezag ten aanzien van de politieambtenaar, die een publieke taak verricht, ondermijnd. Het Gerecht neemt dit verdachte kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit en aanwezig hebben van een hoeveelheid verdovende middelen (hennep en cocaine). Van verdovende middelen is algemeen bekend dat deze verslavend werken en voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijk zijn.
Het Gerecht heeft voorts acht geslagen op de door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.

11.In beslag genomen voorwerpen

Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
A. Onttrekking aan het verkeer
De zwarte maler, en de zich daarin bevindende (resten van) marihuanakruiden zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het betreft voorwerpen met betrekking tot welke het onder 2 bewezenverklaarde is begaan. Het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is bovendien in strijd met de wet en het algemeen belang. Het Gerecht zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
B. Teruggave aan de verdachte
De overige in beslag genomen voorwerpen (mobiele telefoon en geld) behoren toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten, nu deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
C. Afstand gedaan (geen beslissing)
De verdachte heeft tegenover de politie afstand gedaan van de (overige) verdovende middelen. Ten aanzien daarvan zal dan ook geen beslissing volgen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf
(gevangenisstraf)en maatregel
(onttrekking aan het verkeer)zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:62, 1:74, 1:75 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
twaalf (12) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
zes (6) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
twee (2) jaren,aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ten aanzien het beslag:
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen genoemd in rubriek 11A;
gelast de teruggave van de in rubriek 11B genoemde voorwerpen aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 25 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier: