ECLI:NL:OGEAA:2025:149

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
AUA202402898
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van een precariovergunning voor het plaatsen van een beachbar en andere voorzieningen op het strand in Aruba

In deze uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 mei 2025, wordt het beroep van RAYGAR PROPERTIES beoordeeld tegen de beslissing van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening. RAYGAR had een aanvraag ingediend voor een precariovergunning om een mobiele beachbar, strandstoelen, parasols en toiletten te plaatsen op het strand tegenover Blue Residences. De minister weigerde deze aanvraag op basis van het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (ROPV) en het strandbeleid, omdat het plaatsen van dergelijke constructies niet is toegestaan binnen de bestemming 'Strand'. RAYGAR heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Het gerecht oordeelt dat de minister het bezwaarschrift niet in handen heeft gesteld van de bezwaaradviescommissie, wat in strijd is met de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Hierdoor is de beslissing op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de afwijzing blijven in stand, omdat de aanvraag in strijd is met het strandbeleid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel van RAYGAR wordt afgewezen. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van RAYGAR en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 14 mei 2025
Lar nr. AUA202402898

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de naamloze vennootschap
RAYGAR PROPERTIES,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigden: de advocaten mrs. A.A. Ruiz en B.F.H. Croes,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: de advocaten mrs. M. Bemer en P. Bruns.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het beroep van appellante tegen de beslissing van verweerder om appellante geen toestemming te geven voor het plaatsen van een (mobiele) beachbar, een towelhut, strandstoelen, parasols en toiletten op het strandperceel tegenover Blue Residences.
1.1
Verweerder heeft deze afwijzende beslissing op het verzoek om een
precariovergunning van appellante genomen op 24 oktober 2023. Verweerder heeft het daartegen door appellante gemaakte bezwaar bij beslissing op bezwaar van 3 juli 2024 (de bestreden beschikking) ongegrond verklaard.
1.2
Appellante heeft op 14 augustus 2024 beroep bij het gerecht ingediend.
Verweerder heeft op 5 december 2024 een verweerschrift ingediend.
1.3
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 maart 2025. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [betrokkene], bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.
1.4
Bij akte van 19 maart 2025 heeft verweerder een nadere motivering van het strandbeleid met bijlagen overgelegd.
1.5
Appellante heeft daarop bij email van 25 maart 2025 gereageerd.
1.6
De uitspraak is nader bepaald op heden.

Beoordeling door het gerecht

2.1
Het gerecht beoordeelt de beslissing van verweerder om appellante geen precariovergunning te verlenen. Hij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van appellante.
2.2
Ter zitting heeft verweerder het standpunt dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk is, ingetrokken. Het Gerecht zal dat standpunt daarom verder onbesproken laten.
2.3
Het beroep is gegrond, omdat niet gebleken is dat verweerder het bezwaarschrift in handen van de bezwaaradviescommissie heeft gesteld. Het gerecht zal om die reden de beslissing op het bezwaar vernietigen. Het gerecht ziet vervolgens aanleiding om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden beslissing op bezwaar in stand te laten. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van appellante om haar een precariovergunning te verlenen in stand blijft.
2.4
Hierna legt het gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Appellante is de ontwikkelaar en exploitant van Blue Residences, een vastgoedproject gelegen aan de [adres] in Aruba.
3.2
Op 22 juli 2009 heeft appellante voor het eerst een verzoek ingediend om:
“(…)
1.- Change the destination of the property to allow the construction of a mix use resort (hotel, luxury fractionals, luxury condominiums).
2.- Grant the right to maintain and upkeep the coastal area/beach across the property of approximately 10.500 sqm..
(…)
6.- Build a small beach bar in the beach area which will also include bathrooms and a safeguard post.
(…)”
3.3
Op 12 juni 2012 heeft appellante haar verzoek herhaald.
3.4
Appellante heeft op 12 augustus 2015 een verzoek ingediend om:
“(…)
1.
A small beach bar with a limited service restaurant (kitchen will be inside Blue Residences as well as a couple of bathrooms and showers. Following policy guidelines it will be built in wood with banana leaf roofing with terrace like structures to take advantage of the beautiful sunset views.
2.
A permit for a beach chair and parasols section as well as storage area including a small towel-hut. We would prefer using a pacific blue colored parasols for this area in order to complement our resort design.
(…).”
3.5
Op 11 maart 2020 heeft appellante wederom een verzoek ingediend om:
“(…)
1.
A small beach bar with a limited service restaurant as well as a couple of bathrooms and showers. Following policy guidelines it will be built in wood with banana leaf roofing with open terrace to take advantage of the beautiful sunset views.
2.
A permit for a beach chair and parasols section as well as a storage area including a small towel-hut. We would prefer using a pacific blue colored parasols for this area in order to complement our resort design.
3.
A total area of 125 square meters as allowed in the RRIS for eventual small wedding services on the beach as permitted in the ROP.
(…).”
3.6
Appellante heeft op 21 maart 2021 een verzoek ingediend om haar een vergunning te verlenen voor het innemen van domeingrond, voor het plaatsen van een beach bar / towel hut tegenover Blue Residences te [adres].
3.7
Op 28 februari 2022 heeft appellante een precario verzoek ingediend.
3.8
Op 25 mei 2022 heeft appellante een brief gestuurd over de stand van zaken over het verzoek van 28 februari 2022.
3.9
Appellante heeft bij brief van 23 februari 2023 verweerder gesommeerd om een beslissing te nemen op het verzoek van 28 februari 2022. Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals vermeld in de inleiding van deze uitspraak.
Wat beoogt appellante aan te vragen?
4. Naar aanleiding van de onder 3 van deze uitspraak weergegeven verschillende verzoeken van appellante en het ontbreken van tekeningen van bijvoorbeeld de (mobiele) beachbar, is ter zitting besproken wat appellante heeft beoogd aan te vragen. Appellante heeft toegelicht dat zij heeft beoogd alleen een precariovergunning aan te vragen voor het innemen van domeingrond voor het plaatsen van een (mobiele) beachbar, een towel hut, het plaatsen van strandstoelen, parasols en toiletten op het strand tegenover Blue Residences te [adres].
Wat is de reden voor de afwijzing van de aanvraag van de precariovergunning?
5. Verweerder heeft de precariovergunning geweigerd omdat de aanvraag in strijd is met het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (ROPV) en de Richtlijn Ruimtelijke Inrichting Stranden (strandbeleid). Conform artikel 3.1, sub f, van het ROPV is het niet toegestaan constructies te bouwen binnen de bestemming “Strand”. Dat betekent dat het plaatsen van een (mobiele) beachbar, zoals appellante beoogt, niet is toegestaan binnen de bestemming “Strand”. Verder heeft de beachbar een plaatsgebonden karakter, aangezien de beachbar neergezet zal worden voor langere tijd om op dezelfde plaats te staan en te functioneren. Daarmee is sprake van een bouwsel van enige omvang dat met de grond is verbonden dan wel steun vindt op de grond. Daarmee is voldaan aan de definitie van een bouwwerk. Ook aan de definitie van constructie is voldaan. Nu het niet is toegestaan om constructies te bouwen binnen de bestemming strand, moet de precariovergunning worden geweigerd. Verder is in het strandbeleid vastgesteld dat de stranden van Aruba tot het publieke domein behoren en toegankelijk moeten zijn en blijven voor iedereen, bewoner of bezoeker op gelijke basis. In het strandbeleid zijn geen secties aangewezen voor het kunnen plaatsen van strandstoelen, parasols en de andere door appellante gewenste objecten ten noorden van Blue Residences. Om die reden is de aanvraag van appellante ook in strijd met het strandbeleid.
Wat voert appellante hiertegen aan en wat vindt het gerecht daarvan?
6. Appellante betoogt dat verweerder het bezwaarschrift niet in handen heeft gesteld van de bezwaaradviescommissie (bac). Volgens appellante is de totstandkoming van de beslissing op bezwaar daarom in strijd met de Lar en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Om die reden moet de beslissing op bezwaar worden vernietigd.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt. Het gerecht motiveert dat als volgt.
6.2
Artikel 15, aanhef en onder a, van de Lar, voor zover hier van belang, luidt:
"Tenzij het bestuursorgaan het bezwaarschrift […] niet-ontvankelijk heeft verklaard, stelt het het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie:
a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, of
b. indien toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn.”
6.3
Het Gerecht overweegt dat verweerder op grond van artikel 15 van de Lar gehouden is om het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen te stellen van de bezwaaradviescommissie tenzij zich een van de twee genoemde uitzonderingsgronden voordoet. Ter zitting heeft verweerder erkend dat in dit geval geen sprake is van de uitzonderingsgronden zoals vermeld in artikel 15 van de Lar. Verweerder heeft dit wettelijk voorschrift niet opgevolgd en ook niet zelf appellante in de bezwaarfase gehoord of andere maatregelen getroffen om in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel zorg te dragen dat zij over alle voor het nemen van de beslissing op bezwaar benodigde informatie beschikt (zie de uitspraak van het Hof van 28 februari 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:23). De bestreden beschikking in strijd genomen met artikel 15 van de Lar. Dit leidt ertoe dat de bestreden beslissing vernietigd dient te worden. Partijen hebben ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij niet willen dat de zaak terugverwezen wordt naar de bezwaarfase. Zij hebben het Gerecht verzocht om ook de andere beroepsgronden te bespreken en de zaak zoveel mogelijk inhoudelijk te beslissen.
6.4
Het gerecht zal hierna de andere beroepsgronden van appellante bespreken en onderzoeken of de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden beschikking in stand kunnen blijven.
7. Appellante voert aan dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd. Zo is onduidelijk waarom verweerder het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan van Aruba uit 2009 en het Retributiebesluit en -legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning heeft aangehaald in zijn beslissing.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het gerecht motiveert dat als volgt.
7.2
Hoewel appellante kan worden toegegeven dat de bestreden beschikking enige onduidelijkheid laat bestaan over de reden waarom verweerder deze twee regelingen aanhaalt, leidt dit niet tot de conclusie dat de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd is. Uit de bestreden beschikking blijkt naar het oordeel van het Gerecht namelijk wel voldoende op welke gronden de aangevraagde precariovergunning is geweigerd.
8. Appellante betoogt ook dat de aangevraagde precariovergunning niet in strijd is met het ROPV, want het gaat om een ondersteunende constructie die niet permanent met de grond verbonden is. Verder betoogt appellante dat verweerder in dit kader een vrijstelling kan verlenen.
8.1
De bespreking van deze beroepsgrond stelt het Gerecht allereerst voor de vraag of verweerder de aanvraag om een precariovergunning wel mocht toetsen aan de ROPV. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder dat niet mocht doen. Het Gerecht overweegt daartoe - mede onder verwijzing naar wat hij daarover ook in de uitspraak van 4 december 2024 in de zaken met nummers AUA202401950, AUA202401951, AUA202401952 en AUA202401953 heeft overwogen – als volgt.
8.2
De grondslag voor de precariovergunning is te vinden in artikel 1 van de Retributieverordening. Dat artikel bepaalt dat onder de naam van retributies worden geheven bijdragen en vergoedingen wegens het gebruik of genot van voor de openbare dienst bestemde werken, bezittingen of inrichtingen van het Land, dan wel wegens door of vanwege het Land aan derden verleende bijzondere diensten (lid 1). Onder retributies worden mede begrepen de rechten, verschuldigd voor (b) het innemen van openbare grond of openbaar water of het hebben van voorwerpen onder, aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende grond, welke, of aan het Land in eigendom toebehorend water, hetwelk voor de openbare dienst is bestemd (precario).
8.3
De verlening van een precariovergunning is uitgewerkt in het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regelende de heffing en inning van retributies en leges door de Directie Infrastructuur en Planning (het Retributiebesluit DIP). Op grond van artikel 1 van dit Besluit is aan het Land onder de naam precario een retributie verschuldigd wegens het innemen van openbare gronden of wateren van het Land of het hebben van voorwerpen aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende gronden of wateren, welke voor de openbare dienst bestemd zijn. Het gerecht stelt vast dat appellante voor hetgeen zij beoogt op het strand een retributie is verschuldigd.
8.4
De vergunning op grond van het Retributiebesluit DIP is geregeld in artikel 3, eerste lid. Daarin is bepaald dat geen openbare grond of openbaar water als bedoeld in de aanhef van artikel 1, eerste lid, zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, mag worden ingenomen.
Ingevolge het vierde lid, van artikel 3, van het Retributiebesluit DIP kan een vergunning worden geweigerd in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, alsmede ter bescherming van het milieu.
8.5
De weigeringsgronden opgenomen in het vierde lid van artikel 3 van het Retributiebesluit DIP zijn limitatief. Een weigering van de gevraagde vergunning kan dan ook alleen maar zijn grondslag vinden in handhaving van de openbare orde en veiligheid dan wel bescherming van het milieu. Het ROPV strekt niet tot handhaving van de openbare orde en veiligheid dan wel bescherming van het milieu. Het ROPV is een planologische regeling. Voor zover verweerder zou willen betogen dat een planologische regeling als het ROPV aan te merken is als invulling van het begrip ’handhaving van de openbare orde en veiligheid’, merkt het gerecht op dat de openbare orde en veiligheid wordt beheerst door een complex van rechtsregels, dat betrekking heeft op het gewenste niveau van orde en rust in het openbare leven. Het ligt, gelet op de uitleg die daaraan in de rechtspraak wordt gegeven, niet voor de hand dat handhaving van planologische voorschriften valt binnen de reikwijdte van het begrip ’handhaving van de openbare orde en veiligheid’ in een retributiebesluit. Voor het plaatsen van de door appellante beoogde beachbar is volgens verweerder ook een bouwvergunning vereist. In dat kader moet worden getoetst of het op te richten bouwwerk c.q. het bouwplan in strijd is met de voorschriften van het ROPV (artikel 22, aanhef en onder h, van de Bouw en woningverordening) en niet bij de verlening van de gevraagde precariovergunning.
8.6
De conclusie van het voorgaande is dat verweerder de aanvraag ten onrechte aan het ROPV heeft getoetst. Overigens is toetsing van de aanvraag aan het strandbeleid wel aan de orde, nu dat beleid wel ziet op de handhaving van de openbare orde en veiligheid.
9. Appellante voert in beroep verder aan dat Embassy Suites wel een precariovergunning heeft gekregen voor het plaatsen van strandstoelen, palapa’s, een towelhut en een tent (voor het aanbieden van watersportfaciliteiten). Appellante doet daarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel en vindt dat zij ook een precariovergunning moet krijgen voor het kunnen plaatsen van wat zij beoogt.
9.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het gerecht motiveert dat als volgt.
9.2
Naar het oordeel van het gerecht is er geen sprake van gelijke gevallen. Daartoe is in de eerste plaats relevant dat in het geval van appellante sprake is van een condominium complex, terwijl Embassy Suites een hotel is. In het strandbeleid staat dat condominium complexen niet in aanmerking komen voor een precariovergunning voor het plaatsen van objecten op het strand. In de tweede plaats is daartoe relevant dat appellante een precariovergunning wil voor onder meer het plaatsen van een (mobiele) beachbar, terwijl Embassy Suites daarvoor geen precariovergunning heeft gekregen. Het gerecht is bovendien met verweerder van oordeel dat, ook al zou sprake zijn van gelijke gevallen, in het geval van Embassy suites aannemelijk is dat de precariovergunning in strijd met het strandbeleid is verleend en dat dus sprake is van een gemaakte fout. Het strandgedeelte waarop de precariovergunning van Embassy Suites ziet, is in het strandbeleid niet als strandsectie aangewezen waarbinnen objecten op het strand mogen worden geplaatst. Verweerder heeft toegelicht dat er momenteel een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de bij de verlening van de precariovergunning betrokken voormalig waarnemend directeur van de DIP. Het gerecht volgt verweerder in zijn standpunt dat deze gemaakte fout niet hoeft te worden herhaald.
10. Appellante voert ook aan dat de bestreden beschikking in strijd is het vertrouwensbeginsel. Appellante wijst op de vele vergaderingen tussen haar en de DIP. Tijdens deze vergaderingen hebben gedragingen en uitlatingen van bevoegde overheidsfunctionarissen bij appellante de indruk gewekt dat de precariovergunning alsnog zou worden verleend. Appellante heeft op basis daarvan ook vele investeringen gedaan.
10.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het gerecht motiveert dat als volgt.
10.2
Het gerecht zal voor de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel het stappenplan hanteren zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694. De eerste stap is de juridische kwalificatie van de uitlating en of gedraging waarop de betrokkene zich beroept, namelijk de vraag of die uitlating en of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord of het gewekte vertrouwen moet worden nagekomen en, zo ja, wat de betekenis daarvan is voor de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
10.3
Bij de eerste stap, de vraag of die uitlating en of gedraging kan worden gekwalificeerd als een toezegging, is onder andere relevant of de betrokkene besefte of had moeten beseffen dat de uitlating van de ambtenaar ging over een beslissing die buiten de bevoegdheid van het bestuursorgaan lag, of anderszins in strijd was met de toepasselijke rechtsregels. Hierbij is van belang dat op degene die een beroep op het vertrouwensbeginsel doet een onderzoeksplicht rust. Bij de vraag of een toezegging is gedaan, speelt ook de deskundigheid van de betrokkene een rol.
.
10.4
Reeds aan stap 1 is niet voldaan. Appellante heeft niet gesteld welke concrete uitlatingen of gedragingen hebben geleid tot verwachtingen bij haar. Dat er vergaderingen tussen appellante en de DIP, ook al zijn dat er veel, hebben plaatsgevonden, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van uitlatingen en of gedragingen die kunnen worden gekwalificeerd als een toezegging waaraan appellante rechtens te honoreren verwachtingen kan ontlenen. Van strijd met het vertrouwensbeginsel is geen sprake.

CONCLUSIE EN GEVOLGEN

11. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft het bezwaarschrift ten onrechte niet aan de bac voorgelegd en hij heeft de aanvraag om een precariovergunning ten onrechte getoetst aan het ROPV. De beslissing op bezwaar moet worden vernietigd. Het gerecht laat echter de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand. Verweerder heeft immers de vergunning kunnen weigeren in verband met de handhaving van de openbare orde en veiligheid, nu de aanvraag in strijd is met het strandbeleid. Het beroep van appellante op het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel slaagt niet. Het voorgaande betekent dat de afwijzing van de aanvraag van de precariovergunning in stand blijft.
12. Omdat het beroep gegrond is, ziet het gerecht aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten die appellante heeft moeten maken. Het gerecht stelt die kosten vast op Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van Afl. 700,-). Verder zal het gerecht bepalen dat de verweerder het door appellante betaalde griffierecht van Afl. 25,- aan haar vergoedt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
-
verklaarthet beroep
gegrond;
-
vernietigtde beslissing op bezwaar van 3 juli 2024;
-
bepaaltdat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing in stand blijven;
-
veroordeeltde verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
Afl. 1.400,-;
-
gelastde teruggave van het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier, mr. A. de Cuba.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dagtekening van deze uitspraak.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.