ECLI:NL:OGEAA:2025:154

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
141 van 2025
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële onregelmatigheden door de Gevolmachtigde Minister van Aruba

In de zaak tegen de verdachte, die als Gevolmachtigde Minister van Aruba fungeerde, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 juni 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van financiële onregelmatigheden, waaronder ambtelijke verduistering en misbruik van functie. Het onderzoek, genaamd 'Tulipan', onthulde dat de verdachte gedurende zijn ambtstermijn geldbedragen had verduisterd die bestemd waren voor publieke doeleinden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De zaak kwam aan het licht na klachten van een voormalig vertegenwoordiger van Aruba bij de EU, die onregelmatigheden bij het Arubahuis meldde. De verdachte had onder andere privé-uitgaven gedaan met publieke middelen, zoals betalingen voor persoonlijke telefoonkosten, huurwoningverbeteringen en andere privé-aankopen. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte zijn functie had misbruikt om persoonlijke voordelen te verkrijgen, wat leidde tot aanzienlijke schade aan de integriteit van de openbare dienst.

Uitspraak

Parketnummer: P-2024/00395
Zaaknummer: 141 van 2025
Uitspraak: 13 juni 2025 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], te [adres 1]
.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2025 (regiezitting), en op 20 mei 2025 en 23 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. D.M. Canwood, advocaat in Aruba.
De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 tot en met 5 primair ten laste gelegde en het onder 6 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. Tot slot heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.

Tenlastelegging

Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding, waarvan een afschrift aan dit vonnis gehecht.

Formele voorvragen

Het Gerecht is van oordeel dat de dagvaarding geldig is en dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Volgens de raadsvrouw is sprake van misbruik van bevoegdheid omdat het Openbaar Ministerie zijn strafrechtelijke bevoegdheden heeft ingezet voor een kwestie die bestuursrechtelijk van aard is.
De aan de verdachte verweten feiten horen namelijk in het bestuursrecht thuis, nu het in deze zaak gaat om de vraag of hij al dan niet in strijd met de Comptabiliteitsverordening 1989 heeft gehandeld.
Dit verweer wordt verworpen. Er is geen rechtsregel die dwingt tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie niet de bevoegdheid heeft om een verdachte te vervolgen ter zake van gedragingen die in het Wetboek van Strafrecht van Aruba (Sr) strafbaar zijn gesteld als deze tegelijkertijd mogelijk ook in strijd zijn met bepalingen in andersoortige wetgeving.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat in strijd met de onschuldpresumptie is gehandeld doordat de Landsrecherche aan de verdachte zeer suggestieve vragen heeft gesteld en er geen rekening is gehouden met de door de hem naar voren gebrachte punten.
Ook dit verweer wordt verworpen. Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie is pas op zijn plaats indien sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.
De enkele door de raadsvrouw niet verder uitgewerkte stelling dat aan de verdachte suggestieve vragen zijn gesteld en dat er geen rekening is gehouden met de door hem aangedragen punten, voldoet geenszins aan deze maatstaf.
De raadsvrouw heeft ten slotte aangevoerd dat het Land achteraf een (suppletoire) begroting en/of (de overheveling naar) begrotingsposten heeft goedgekeurd waarin de kosten van bepaalde aan de verdachte verweten uitgaven zijn meegenomen. Ter zake daarvan is volgens de raadsvrouw decharge verleend, hetgeen volgens haar betekent dat de strafrechtelijke vervolging van de verdachte ten aanzien van deze gedragingen is uitgesloten.
Ook dat verweer wordt verworpen. Het Gerecht stelt hierbij voorop dat de stellingen van de raadsvrouw niet inhouden dat
aan de verdachtedecharge is verleend. Dat laatste is ook moeilijk voorstelbaar nu het Arubahuis valt onder de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken (AZ), zodat de decharge – als dit is gebeurd – zal zijn verleend aan de Minister van AZ. Los daarvan brengt de omstandigheid dat ter zake van de begroting van het Arubahuis decharge is verleend niet zonder meer mee dat daardoor de strafrechtelijke vervolging is uitgesloten van de ambtenaren die de gedragingen hebben verricht die tot (het aanpassen van) een bepaalde begroting(spost) hebben geleid. De raadsvrouw heeft ook niet concreet gemaakt of toegelicht waarom dit het geval zou zijn. Dat uitgaven achteraf boekhoudkundig zijn meegenomen in een later goedgekeurde begroting betekent in ieder geval nog niet dat deze uitgaven vanuit het perspectief van de openbare dienst daadwerkelijk door de beugel kunnen. Over dat laatste zegt een begroting namelijk niets.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Er is geen reden tot schorsing van de vervolging.

Bewezenverklaring

Het Gerecht acht - op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 tot en met 5 primair ten laste gelegde feiten, alsmede het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1(zaaksdossier communicatie)
hij op
een of meertijdstippen in
en/ofomstreeks de periode van 16 april 2019 tot en met 15 maart 2022 te Aruba
en/of te Den Haagen/of
eldersin Nederland,
al dan niettezamen en in vereniging
met een ander,
althans alleen, als ambtenaar, opzettelijk
een of meerderegeldbedragen (voor overboekingen aan Setar ter voldoening van privé-facturen)
ter hoogte van in totaal AFl. 14.829,48, die verdachte in zijn bediening, namelijk als gevolmachtigd minister van het Arubahuis onder zich had, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat
dezedoor een ander werd
enweggenomen en/ofverduisterd;
Feit 2 (zaaksdossier huurwoning)
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van
1 april 2018tot en met 30 juni 2022
te Aruba en/of te Den Haag en/of eldersin Nederland
al dan niettezamen en in vereniging
met een ander, althans alleen, als ambtenaar, opzettelijk
een of meerderegeldbedragen (ter voldoening van
privéfacturen voor de huurwoning van verdachte aan de [adres 2] te Voorschoten voor:
  • kosten reparaties en/of verbouwing en/of tuinonderhoud ter hoogte van 21.937,17 euro en
  • kosten meubilair en/ofinrichtingskosten
    ter hoogte van 6.188,68 euroen
    /of
  • kosten voor een alarminstallatie ter hoogte van 10.908,35 euro
  • schoonmaakkosten ter hoogte van 11.461 euro)
ter hoogte van in totaal 50.495,20 euro, welk geld verdachte in zijn bediening, namelijk als gevolmachtigd minister van het Arubahuis onder zich had, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat dit door een ander werd
weggenomen en/ofverduisterd;
Feit 3 (zaaksdossier dienstverlening)
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van
1 januari 2018 tot en met 30 juni 2021te Aruba en/of
te Den Haag en/of eldersin Nederland
al dan niettezamen en in vereniging
met een ander,
althans alleen,als ambtenaar opzettelijk
een of meerderegeldbedragen (ter voldoening van
privéfacturen voor ingehuurde dienstverlening van Elever te weten de facturen:
  • nummer 2018100 gedateerd 13 januari 2018 ten bedrage van Afl. 3.337,87 en
  • nummer 2018101 gedateerd 13 januari 2018 ten bedrage van Afl. 3.337,87 en
  • nummer 2018107 gedateerd 11 juni 2018 ten bedrage van Afl. 2.464,59 en
  • nummer 2018108 gedateerd 11 juni 2018 ten bedrage van Afl. 1.293,75 en
  • nummer 201912 gedateerd 29 maart 2019 ten bedrage van Afl. 2.597,00 en
  • nummer 17 gedateerd 1 juli 2019 ten bedrage van Afl. 525,00 en
  • nummer 63 gedateerd 10 februari 2020 ten bedrage van Afl. 1.712,50 en
  • nummer 145 gedateerd 21 april 2021 ten bedrage van Afl. 500,00 en
  • nummer 154 gedateerd 21 mei 2021 ten bedrage van Afl. 2.375,00 en
  • nummer 162 gedateerd 22 juni 2021 ten bedrage van Afl. 2.625,00),
ter hoogte van in totaal Afl. 20.768,58
, althans enig geldbedrag,welke gelden verdachte in zijn bediening, namelijk als gevolmachtigd minister van het Arubahuis onder zich had, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat
dezedoor een ander werd
enweggenomen en/ofverduisterd;
Feit 4 (zaaksdossier verblijf Aruba)
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 16 december 2020 tot en met 3 februari 2021 te Aruba en/of in Nederland
tezamen en in vereniging, althans alleen,als ambtenaar opzettelijk
een of meerderegeldbedragen (
ter voldoening van privé facturen en/of onkostente weten:
  • een vliegticket voor een privéreis van zijn partner ten bedrage van
  • VIP service Schiphol ten bedrage van 1.210 euro en/of
  • autohuurkosten ten bedrage van 413,70 euro en
  • tanken en/of boodschappen en/of horeca ten bedrage van 715,56 euro,
ter hoogte van in totaal 3.652,12 euro,welk geld verdachte in zijn bediening, namelijk als gevolmachtigd minister van het Arubahuis onder zich had, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat dit door een ander werd
weggenomen en/ofverduisterd
;
Feit 5 (zaaksdossier pinpasbetalingen)
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 20 november 2017 tot en met 30 juni 2022 te Aruba en/of
te Den Haag en/of eldersin Nederland
al dan niettezamen en in vereniging
met een ander,
althans alleen,als ambtenaar opzettelijk
een of meerderegeldbedragen (
al dan niet privé)pinpasbetalingen te weten:
  • voor 2.451,61 euro in winkels en/of restaurants en/of horeca en/of tankstations tijdens dienstreizen en
  • voor 2.426,79 euro in winkels en/of restaurants en/of horeca en/of tankstations tijdens zijn verblijf op Aruba in verkiezingstijd en
  • voor 20.048,05 euro voor lunches en/of diners bij restaurant
ter hoogte van in totaal 24.926,45 euro
, althans enig geldbedrag,welk geld verdachte in zijn bediening, namelijk als gevolmachtigd minister van het Arubahuis onder zich had, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat het door een ander werd
weggenomen en/ofverduisterd;
Feit 6 (misbruik functie alle zaaksdossiers)
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 20 november 2017 tot en met 30 juni 2022 te Aruba en/of
te Den Haag en/of eldersin Nederland in zijn hoedanigheid van gevolmachtigd minister van het Arubahuis, opzettelijk met misbruik van zijn functie iets heeft gedaan
en/of heeft nagelaten te doenteneinde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, immers heeft hij gelden van het Arubahuis en/of het land Aruba aangewend en/of laten aanwenden om:
  • (zaaksdossier communicatie) openstaande facturen van Setar inzake zijn privé-account te betalen en
  • (zaaksdossier huurwoning)
  • (zaaksdossier dienstverlening) dienstverlening van Elever Strategy af te nemen
  • (zaaksdossier verblijf Aruba) een vliegticket voor een privéreis van zijn partner aan te schaffen en
  • (zaaksdossier pinpasbetalingen) privé betalingen te verrichten bij winkels en
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of kennelijke (schrijf)fouten of omissies zijn verbeterd (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen [1]
Ten aanzien van alle feiten
Het Arubahuis
Het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister, gelegen te Den Haag (hierna: het Arubahuis), is sinds 1983 de officiële vertegenwoordiging van de Arubaanse regering in Nederland conform het Statuut voor het Koninkrijk. Het Arubahuis behartigt de belangen van Aruba in Nederland en bij de Europese Unie. Daarnaast verleent het Arubahuis steun en bijstand aan Arubanen in Nederland. [2]
Het Arubahuis is begrotingstechnisch een normale overheidsdienst die direct onder de budgetverantwoordelijkheid van de Minister van Algemene Zaken valt. In de praktijk is het Arubahuis echter meer dan een normale overheidsdienst, doordat het ook intermediaire financiële taken voor overheidsdiensten op Aruba vervult en daarnaast zelf ook verplichtingen en facturen betaalt. [3] De inkomsten op de bankrekening van het Arubahuis zijn afkomstig van de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken en zijn bedoeld voor de normale bedrijfsvoering van het Arubahuis, zoals het betalen van de salarissen van het personeel en van inkoopfacturen van goederen en diensten, het verzorgen van de studieleningen en het betalen van crediteuren. Hiervoor beschikte het Arubahuis over twee Nederlandse rekeningen bij de ABN-AMRO bank, waaronder een algemene rekening met nummer [nummer]. [4]
Eindverantwoordelijke voor het reilen en zeilen van het Arubahuis is de Gevolmachtigde Minister van Aruba. Hij vertegenwoordigt de Arubaanse regering bij de plaatselijke gemeenschap in Nederland en in de Europese Unie, en vervult namens zijn regering een functie bij de behandeling van Koninkrijks-aangelegenheden. Hij voert het beleid uit van de Arubaanse regering. Hij draagt geen directe politieke verantwoordelijkheid, maar voert de instructies uit die schriftelijk door de minister van Algemene Zaken aan hem zijn medegedeeld. De Gevolmachtigde Minister geeft tevens leiding aan en is verantwoordelijk voor de onder hem ressorterende functionarissen. [5] Ondersteund door de directeur, draagt de Gevolmachtigde Minister zorg voor het integrale management van de organisatie, geeft vorm aan de uitvoering van beleid dat door de ministerraad van Aruba is ontwikkeld en is verantwoordelijk voor de inzet, de coördinatie en de controle van de werkzaamheden. [6] Tot slot is hij eindverantwoordelijk voor het beheer van de begroting van het Arubahuis. [7]
Bij Landsbesluit van 20 november 2017 is de verdachte (hierna ook: [verdachte]) met ingang van 20 november 2017 benoemd tot Gevolmachtigde Minister. [8] Bij besluit van de ministerraad van 21 september 2017 is met het voorstel van de minister-president ingestemd om [verdachte] ook tijdens de regeerperiode van Kabinet [minister-president] de functie van Gevolmachtigde Minister te laten vervullen. [9] Bij brief van 22 mei 2022 heeft [verdachte] met ingang van 1 juli 2022 zijn ontslag ingediend als Gevolmachtigde Minister van Aruba in Nederland. [10] Dit voorgaande is in het Landsbesluit van 9 september 2022 vastgelegd. [11]
[Verdachte] had in zijn hoedanigheid van Gevolmachtigd Minister toegang tot de bankrekeningen van het Arubahuis. Zo kreeg hij toegang tot de algemene rekening van het Arubahuis bij de ABN-AMRO bank en kon hij de bijbehorende betaalpas met nummer 321 (hierna: “de pinpas”) gebruiken. [12]
De Gevolmachtigde Minister wordt ondersteund door de directeur van het Arubahuis en deze is direct verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding en coördinatie van de werkzaamheden van het Arubahuis. [13] Hij ressorteert onder de Gevolmachtigde Minister van Aruba, en stuurt en begeleidt de medewerkers van het Arubahuis en is medeverantwoordelijk voor het administratieve, financiële en organisatorische functioneren van het Arubahuis. [14] Hij realiseert het integrale en doelmatige management van de organisatie en adviseert de Gevolmachtigde Minister over de vorming dan wel realisatie van het te voeren en gevoerde strategisch beleid. De directeur handelt conform strategische beleidslijnen en de begroting. [15]
Bij Landsbesluit van 21 mei 2018 is medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte]) met ingang van 1 februari 2018 aangewezen als waarnemer voor de functie van directeur van het Arubahuis. [16] Die functie heeft hij tot en met 31 december 2021 bekleed. [17]
Aanleiding onderzoek
Op 25 mei 2021 heeft de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), voormalig vertegenwoordiger van Aruba bij de Europese Unie en plaatsvervanger van de Gevolmachtigde Minister, een officiële klacht ingediend tegen [verdachte] bij de toenmalige minister-president mevrouw [minister-president], over door [verdachte] gepleegde onregelmatigheden bij het Arubahuis. Op 28 september 2021 heeft [betrokkene 1] een klacht ingediend bij de Centrale Accountantsdienst (hierna: CAD). Naar aanleiding hiervan heeft de minister-president de CAD verzocht een onderzoek in te stellen. Op 14 januari 2022 heeft de CAD een onderzoeksrapport uitgebracht over financiële onregelmatigheden bij het Arubahuis in de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met 30 september 2021. De bevindingen en conclusies van de CAD hebben ertoe geleid dat de minister-president op 4 januari 2023 aangifte heeft gedaan tegen [verdachte] en [medeverdachte].
De Landsrecherche is hierna een onderzoek gestart met de naam ‘Tulipan’.
In dit onderzoek zijn [verdachte] en [medeverdachte] als verdachte aangemerkt.
Ten aanzien van feit 1 t/m 5
Kader
[Verdachte] wordt er primair van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ambtelijke verduistering, strafbaar gesteld in art. 2:348 Sr. Van verduistering in die zin is sprake als gelden aan hun bestemming worden onttrokken. Het hoeft daarbij niet te gaan om wederrechtelijke toe-eigening, zoals wel is vereist bij de meer reguliere verduisteringsdelicten (art. 2:298 Sr e.v.). Dit heeft ermee te maken dat art. 2:348 Sr het belang van een juiste vervulling van het ambt beschermt, zulks ter wille van de integriteit van de openbare dienst. [18] Meer specifiek beschermt de bepaling ‘het onder berusting van de openbare dienst houden van hetgeen de vervulling van zijn taak meebrengt.’ [19]
Of sprake is van onttrekking van gelden aan hun bestemming in de hiervoor beschreven zin, is naar het oordeel van het Gerecht steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo is van belang of de besteding van overheidsgelden concreet berust op regelgeving, richtlijnen of beleid waaraan het Land/de openbare dienst zich heeft gebonden. Ook kunnen bepaalde uitgaven worden geacht in overeenstemming met de bestemming van het geld te zijn gedaan omdat zij berusten op bepaalde afspraken, of op een min of meer bestendige praktijk waaruit kan blijken dat een dergelijke besteding van overheidsgelden – bezien vanuit het perspectief van de openbare dienst – wenselijk wordt geacht. Verder kunnen er altijd bijzondere omstandigheden optreden die maken dat bepaalde uitgaven of kosten voor rekening van het Land moeten komen, ondanks dat daarvoor niet direct enige basis in regelgeving, praktijk of afspraken is aan te wijzen.
In ieder geval – dus ook als er geen sprake is van concrete regelgeving, afspraken, een bestendige praktijk of enig ander houvast – geldt naar het oordeel van het Gerecht te allen tijde het uitgangspunt dat overheidsgelden uitsluitend mogen worden besteed aan zaken die in redelijkheid verband houden met enig door het Land te dienen belang. Van een ambtenaar, en van een hogere ambtenaar in het bijzonder, wordt verwacht dat hij zich daarvan zonder nadere uitleg bewust is en dat hij daar naar handelt. Dat hij, kortom,
integeris, met name ook waar het gaat om de besteding van overheidsgelden. Dit alles ter wille van de integriteit van de publieke dienst, die art. 2:348 Sr beoogt te beschermen.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt het Gerecht verder als volgt.
Feit 1 – zaaksdossier communicatie
Aan de verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ambtelijke verduistering van een bedrag van
Afl. 14.829,48 voor de voldoening van privé- facturen van Setar. Naar aanleiding hiervan overweegt het Gerecht het volgende.
[Verdachte] was Statenlid tot 20 november 2017. Uit dien hoofde had hij tot 31 december 2017 de beschikking over twee zakelijke telefoonnummers: een mobiel nummer [telefoonnummer 1] en een vaste lijn [telefoonnummer 2]. Deze telefoonnummers waren ondergebracht bij het bedrijfsaccount van [verdachte] bij Setar. Begin december 2017 heeft [verdachte] aan Setar verzocht deze telefoonnummers over te zetten op zijn privé-account. Het vaste telefoonnummer moest verhuizen naar het adres [adres 1]. Dit is het adres van [verdachte] vader, die door hem ook als contactpersoon werd opgegeven. Naar aanleiding hiervan werd onder het privé-account van [verdachte] (en op het adres van zijn vader) met ingang van 22 december 2017 het mobiele telefoonabonnement ([telefoonnummer 1]) voor de duur van 2 jaar vernieuwd, inclusief een nieuwe telefoon. De vaste lijn ([telefoonnummer 2]) kon worden gebruikt op het adres van [verdachte] vader. Op
14 juni 2021 heeft [verdachte] bij Setar onder zijn privé-account extra diensten aangevraagd op zijn eigen huisadres [adres 1] (IPTV Digita Basic en Cablenet comfort). [20] Naar aanleiding van het voorgaande heeft Setar facturen gestuurd voor deze door [verdachte] via zijn privé-account afgenomen diensten. Uit het dossier blijkt dat die facturen grotendeels door het Arubahuis zijn betaald. De betalingen hebben plaatsgevonden in de periode vanaf 16 april 2019 tot en met
15 maart 2022. [21] Over de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met februari 2022 gaat het om een bedrag van in totaal Afl. 14.709,82. [22]
Uit verschillende verklaringen in het dossier kan worden geconcludeerd dat de desbetreffende bedragen op verzoek dan wel initiatief van [verdachte], en dus met zijn wetenschap, voor rekening van het Arubahuis aan Setar zijn betaald. Zo verklaart getuige [medewerkster 1], destijds financieel medewerkster bij het Arubahuis, dat [verdachte] bij Setar een telefoon had besteld waarvan het Arubahuis niets afwist en dat zij daarvan wel een factuur kreeg, waarvan [verdachte] vond dat het Arubahuis deze moest betalen. Hij vroeg [medewerkster 1] dit te doen. Toen later andere facturen, herinneringen en aanmaningen van Setar binnen begonnen te komen, had [medewerkster 1] [verdachte] benaderd. Zij kreeg toen van hem de opdracht deze te betalen. [23] Ook [medewerkster 2], vanaf december 2020 werkzaam als financieel medewerkster bij het Arubahuis, verklaart dat [verdachte] haar belde om zijn rekeningen bij Setar te betalen. [Verdachte] stuurde de facturen van Setar zelf door naar de afdeling financiën om deze te betalen. [24] Uit de verklaring van [betrokkene 2], destijds werkzaam als (onder meer) facilitair manager bij het Arubahuis, kan worden opgemaakt dat [verdachte] hem vóór de carnavalsperiode in 2019 had gevraagd om bij Setar te regelen dat de facturen van zijn privé-account niet meer naar zijn adres op Aruba, maar naar het Arubahuis werden gestuurd. Dit had [betrokkene 2] toen voor hem geregeld. [25]
[Medeverdachte] was ervan op de hoogte dat [verdachte] mails stuurde naar [medewerkster 1] en [medewerkster 2] voor de uitbetaling van de facturen van Setar. Zijn gedachte was dat dit niet goed was, niet rechtmatig. Hij had [verdachte] hier ook over aangesproken. De reactie van [verdachte] was toen dat hij de telefoon op Aruba moest gebruiken omdat hij daar veel belletjes moest beantwoorden en het risico op roaming-kosten wilde vermijden. Die stelling had [medeverdachte] niet goed begrepen. [26]
Desondanks heeft [medeverdachte] geen noemenswaardige actie ondernomen om de betaling van de Setar-facturen te voorkomen, tegen te gaan, of terug te draaien, terwijl dit wel in zijn macht lag en gelet op zijn functie ook tot zijn verantwoordelijkheid behoorde. Integendeel: het dossier bevat een door [medeverdachte] (zonder nadere opmerkingen) geparafeerde email van Setar d.d. 4 april 2019 met daarin het verzoek een tiental achterstallige facturen van [verdachte] te betalen [27] en een door [medeverdachte] op 14 april 2021 geaccordeerde betalingsopdracht, eveneens met betrekking tot de betaling van achterstallige Setar-facturen van [verdachte]. [28] Ten slotte heeft [medewerkster 2] verklaard dat zij van [medeverdachte] de opdracht kreeg om de Setar-rekeningen te betalen, terwijl hij zelf twijfels had of deze wel betaald moesten worden. [29]
[Verdachte] heeft aangevoerd dat hij zijn Setar-rekeningen door het Arubahuis heeft laten betalen omdat dit eventuele roaming-kosten door zakelijk gebruik van zijn door het Arubahuis verstrekte Nederlandse telefoonnummer in Aruba voorkwam. Dat [verdachte] uit zou zijn geweest op kostenbesparing voor het Arubahuis verdraagt zich echter geenszins met de omstandigheid dat het Arubahuis door deze keuze van [verdachte] over een periode van meerdere jaren abonnementsgelden heeft betaald voor een telefoon die in het merendeel van die periode niet door [verdachte] werd gebruikt, en dat het Land daardoor bovendien kosten heeft moeten dragen voor zaken als cable-TV, waarbij het Arubahuis uiteraard geen enkel belang had. Nog daargelaten dat via het Setar-account van [verdachte] alsnog roaming-kosten werden gemaakt die door hem eveneens voor rekening van het Land zijn gebracht. [30]
[Verdachte] heeft voorts naar voren gebracht dat zijn privé-account bij Setar slechts was bedoeld voor zijn eigen zakelijk gebruik. Dit is echter in tegenspraak met bijvoorbeeld het feit dat van zijn vaste Setar-telefoon op Aruba gebruik is gemaakt in de maand april 2020, [31] terwijl [verdachte] toen niet in Aruba was.
De door [verdachte] kennelijk veronderstelde aanspraak op de betaling van zijn privé-facturen van Setar heeft geen enkele basis in enige toepasselijke regelgeving. Ook niet in artikel 7 van de Landsverordening politieke ambtsdragers (Lvpa). Dit artikel spreekt immers over de ter beschikkingstelling van communicatiemiddelen die de Gevolmachtigde minister in het kader van zijn functie nodig heeft, en naar het oordeel van het Gerecht waren privé-telefoongebruik inclusief privé-internet en
-kabeltelevisie op Aruba niet nodig in de kader van deze functie. Al helemaal niet nu, zoals in het onderhavige geval is gebeurd, door het Land voor zakelijk gebruik al communicatiemiddelen aan [verdachte] ter beschikking waren gesteld en zelfs een speciaal pakket waarmee hij goedkoop kon bellen in het buitenland. [32]
Evenmin is er sprake van een afspraak of enig bestendig gebruik waarop de door [verdachte] veronderstelde aanspraak kon worden gebaseerd. Ook overigens is redelijkerwijs niet in te zien welk verband deze privékosten hebben met enig door het Land te dienen belang. Door het Arubahuis desondanks deze kosten te laten betalen heeft [verdachte] deze gelden aan hun bestemming onttrokken, dan wel toegelaten dat dit gebeurde. Hierbij is [mederverdachte] als medepleger betrokken geweest door opdracht tot deze betalingsopdrachten te geven, dan wel door deze door middel van het zetten van zijn handtekening te accorderen.
Voor zover [verdachte] er al niet van op de hoogte zou zijn geweest dat hij geen aanspraak had op de betaling van deze kosten door het Arubahuis, geldt dat hij – door deze te laten betalen zonder zich ervan te vergewissen dat dit mocht – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de desbetreffende gelden aan hun bestemming werden onttrokken.
Met inachtneming van het voorgaande kan feit 1 wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2 – zaaksdossier Huurwoning
Aan de verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ambtelijke verduistering van geldbedragen ter voldoening van privé-facturen ter zake van zijn huurwoning.
Het gaat om de volgende geldbedragen: (1) 21.937,17 euro ter zake van reparaties/verbouwing/tuinonderhoud, (2) 6.188,68 euro ter zake van meubilair/inrichtingskosten, (3) 10.908,35 euro ter zake van een alarminstallatie,
en (4) 11.561 euro ter zake van schoonmaakkosten. Naar aanleiding hiervan overweegt het Gerecht het volgende.
De huurwoning
Het Land heeft een woning aan de Groen van Prinstererlaan te Den Haag in eigendom die bestemd is voor de Gevolmachtigde Minister. Deze woning wordt ook wel ‘de ambtswoning’ genoemd. [Verdachte] wilde van de ambtwoning geen gebruik maken. Daarom heeft hij de Ministerraad op 15 december 2017 voorgesteld dat hij in plaats van de ambtswoning een andere (huur)woning zou betrekken. Bij besluit van 19 december 2017 is dit voorstel door de vergadering van de ministerraad goedgekeurd. In het uittreksel van de besluitenlijst van deze vergadering is daarover het volgende opgenomen:

Voorstel GevMin dd. 15 december 2017 m.b.t. 1) ambtswoning(…)
Instemmen met voorstel GevMin.
1. In afwachting van een beslissing inzake het verkopen of herstellen van de ambtswoning die in een zeer slechte staat van onderhoud verkeert, wordt besloten de GevMin tijdelijk te laten beschikken over een huurwoning.”
Naar aanleiding hiervan heeft [verdachte] met ingang van 1 april 2018 een tijdelijke huurovereenkomst voor woonruimte afgesloten ter zake van een gedeeltelijk gemeubileerde woning aan de [adres 2] te Voorschoten (hierna: “de huurwoning”). Van deze door [verdachte] getekende en geparafeerde huurovereenkomst maakten de daarbij gevoegde ‘General Terms and conditions’ en ‘Guidelines on minor repairs’ deel uit. [33]
Ad 1 (reparaties/verbouwing/tuinonderhoud)
Het Arubahuis heeft in de periode vanaf 29 juli 2020 tot en met 27 oktober 2020 een bedrag van in totaal 21.937,17 euro betaald ter zake van werkzaamheden aan de huurwoning en de bijbehorende tuin. [34] Van dit bedrag heeft 16.879,25 euro betrekking op werkzaamheden die de firma [betrokkene 3] (hierna: “[betrokkene 3]”) in het najaar van 2020 aan de woning heeft verricht. Uit de door [betrokkene 3] verstrekte specificatie van deze werkzaamheden, een zes pagina’s tellend document getiteld ‘Project Voorschoten; Werkzaamheden Ambtswoning’, blijkt dat de woning grondig is gerenoveerd. Zo zijn er geluidswerende, onder- en laminaatvloeren geplaatst, is de nodige elektra vervangen, zijn grote delen van de huurwoning geschuurd en geschilderd, et cetera. [35] Voorts is een bedrag van 101,25 euro betaald aan de firma [betrokkene 7] voor de vervanging van de CV-Ketel. Ten slotte is een bedrag van 4.956,67 betaald aan het bedrijf Gardenluxe. Uit de facturen van dat bedrijf blijkt dat een grondige tuinrenovatie heeft plaatsgevonden. Er is gras gelegd en verwijderd, er zijn vijverpompen geïnstalleerd, werkzaamheden aan het tegelwerk en aan buxus-beplanting verricht, er is grond geleverd en opgehoogd, gewerkt aan de beukenhaag, et cetera. [36] [Verdachte] heeft verklaard dat hij opdracht heeft gegeven tot de hiervoor beschreven werkzaamheden aan de huurwoning en tuin. [37]
Uit art. 3.1 van de General Terms and Conditions van de huurovereenkomst ter zake van de huurwoning blijkt dat de huurder, in dit geval [verdachte], slechts verantwoordelijk was voor ‘minor repairs’, wat wil zeggen: klein of regulier onderhoud. Voor het overige (waaronder bijvoorbeeld ‘major garden maintenance’) was de verhuurder verantwoordelijk. Dhr. [betrokkene 4], de als beheerder optrad, heeft bevestigd dat de huurder inderdaad alleen verantwoordelijk was voor klein onderhoud (en bijvoorbeeld niet voor het vervangen van de CV-ketel), dat [verdachte] helemaal geen toestemming had gekregen voor de door hem uitgevoerde reparaties en verbouwingen aan de huurwoning, en dat die toestemming wel gebruikelijk en zelfs noodzakelijk was. [38]
Het Gerecht stelt dan ook vast dat [verdachte] de vervanging van een CV-ketel en een renovatie van de huurwoning en tuin voor rekening van het Arubahuis heeft laten uitvoeren, terwijl deze voor rekening van de verhuurder waren - en dus geenszins voor rekening van het Arubahuis - hetgeen ertoe heeft geleid dat het Arubahuis
ten onrechte 21.937,17 euro heeft betaald. Gelet hierop is het Gerecht van oordeel dat [verdachte] deze gelden aan hun bestemming heeft onttrokken, dan wel dat hij heeft toegelaten dat dit gebeurde. Voor zover [verdachte] er al niet van op de hoogte zou zijn geweest dat hij geen aanspraak had op de betaling van deze kosten door het Arubahuis, geldt dat hij – door deze te laten betalen zonder zich zelf van de in dit verband geldende rechten en verplichtingen te vergewissen– bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de desbetreffende gelden aan hun bestemming werden onttrokken. [Medeverdachte] is hierbij als medepleger betrokken geweest door opdracht tot deze betalingsopdrachten te geven, dan wel door deze door middel van het zetten van zijn handtekening te accorderen. [39] [Medeverdachte] heeft op geen enkel moment enige noemenswaardige actie ondernomen tegen het wegmaken van deze gelden, of om dit ongedaan te maken, zelfs niet nadat hij van [medewerkster 1] een bezorgde mail had gekregen over de kosten van onderhoud, waardoor er zelfs een overheveling van begrotingsposten nodig was. [40] In tegendeel: hij heeft (steeds achteraf, na betaling) verschillende facturen en/of offertes of betaalopdrachten getekend ter zake van de hiervoor besproken werkzaamheden en het daarbij gelaten.
Ad 2 (meubilair/inrichtingskosten)
Op 21 maart 2018 heeft het Arubahuis een totaalbedrag van 4.573,80 euro betaald ter zake van meubels voor de huurwoning. Op 1 juni 2020 heeft het Arubahuis voorts een bedrag van 89,94 euro betaald voor een deurmat. Het bestelformulier daarvoor is ondertekend door [verdachte]. Verder heeft de echtgenote van [verdachte] in augustus en september 2021 voor een totaalbedrag van 1.524,94 euro baby-meubels gekocht. [Verdachte] heeft de facturen voor deze meubels naar een medewerker van het Arubahuis gemaild met het verzoek de bedragen aan hem te restitueren. [41] In oktober 2021 heeft het Arubahuis dit gedaan. De betalingsopdrachten ter zake van de baby-meubels zijn door [medeverdachte] ondertekend. [42]
Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden geoordeeld dat het op 21 maart 2018 betaalde totaalbedrag van 4.573,80 euro aan zijn bestemming is onttrokken. Dat bedrag is volgens [verdachte] besteed aan het volledig meubileren van de huurwoning die bij aanvang van de huur slechts half gemeubileerd was, en het Gerecht volgt [verdachte] in zijn standpunt dat hij de kosten van deze meubels om die reden bij het land mocht declareren. [Verdachte] mocht de huurwoning immers met toestemming van het Land als dienstwoning gebruiken (zie hierboven) en ingevolge artikel 17 lid 1 van de Lvpa had hij aanspraak op een
gemeubileerdedienstwoning. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt naar het oordeel van het Gerecht mee dat [verdachte] recht had op een volledig gemeubileerde ambtswoning bij aanvang van de ambtstermijn, en dus ook op een vergoeding voor de meubels die op korte termijn nodig waren om dat mogelijk te maken. Van dit onderdeel in de tenlastelegging wordt [verdachte] vrijgesproken (zowel ten aanzien van het onder feit 2 primair als subsidiair ten laste gelegde).
Dit ligt anders voor wat betreft de deurmat en de babymeubels. Artikel 17 lid 1 van de Lvpa gaf [verdachte] aanspraak op een gemeubileerde dienstwoning bij aanvang van de ambtstermijn, maar dit was uiteraard geen vrijbrief om het Land de rekening te laten betalen van allerlei extra meubels en spullen die naderhand door [verdachte] of zijn vrouw om moverende redenen wenselijk werden geacht. Daarvoor had [verdachte] immers al een vergoeding ad Afl. 18.156,37 ter zake van uitrustingskosten gekregen [43] , die in het bijzonder bestemd waren voor de inrichting van zijn huishouding (zie ook art. 16 lid 2 Lvpa).
De door [verdachte] kennelijk veronderstelde aanspraak op de betaling van die extra meubels en spullen heeft aldus geen enkele basis in enige toepasselijke regelgeving. Evenmin is er sprake van een afspraak of enig bestendig gebruik waarop dit kon worden gebaseerd. Ook overigens is redelijkerwijs niet in te zien welk verband deze kosten hebben met enig door het Land te dienen belang. Door het Arubahuis desondanks deze kosten te laten betalen heeft [verdachte] deze gelden aan hun bestemming onttrokken, dan wel toegelaten dat dit gebeurde. Hierbij is [medeverdachte] als medepleger betrokken geweest door betalingsopdrachten door middel van het zetten van zijn handtekening te accorderen.
Voor zover [verdachte] er al niet van op de hoogte zou zijn geweest dat hij geen aanspraak had op de betaling van deze kosten door het Arubahuis, geldt dat hij – door deze te laten betalen zonder zich ervan te vergewissen dat dit de bedoeling was – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de desbetreffende gelden aan hun bestemming werden onttrokken.
Ad 3 (alarminstallatie)
[Verdachte] heeft aan dhr. [betrokkene 2], destijds (onder meer) facilitair manager van het Arubahuis, opdracht gegeven om in de huurwoning een alarminstallatie aan te leggen. [44] Naar aanleiding hiervan heeft [betrokkene 2] contact gelegd met het bedrijf FourG Solutions, dat vervolgens de alarminstallatie heeft aangelegd. De facturen van FourG Solutions ad in totaal 10.908,35 euro heeft [betrokkene 2] doorgestuurd naar de financiële afdeling van het Arubahuis om deze in te boeken. [45] [Verdachte] heeft bevestigd dat dit is gelopen via de afdeling financiën, die de betaling voor [verdachte] heeft ‘klaargemaakt’, [46] waaruit het Gerecht opmaakt dat [verdachte] de betaling van deze facturen zelf heeft verricht. De betalingen aan FourG Solutions zijn in 2018 en 2019 gedaan. [47]
[Medeverdachte] heeft verklaard dat hij van [medewerkster 1] had vernomen dat men overging tot het laten installeren van een alarmsysteem in de huurwoning van [verdachte], en dat het veel had gekost. [Medeverdachte] vroeg zich af waardoor juist voor dit bedrijf (het Gerecht begrijpt: FourG Solutions) was gekozen. Hij had in ieder geval geen documenten over het alarmsysteem gezien. Hij hoorde er pas van toen het alarmsysteem al was geïnstalleerd. [48]
De door [verdachte] kennelijk veronderstelde aanspraak op de betaling van de kosten ter zake van de alarminstallatie heeft geen enkele basis in enige toepasselijke regelgeving. Evenmin is er sprake van afspraak of enig bestendig gebruik waarop dit kon worden gebaseerd. Ook overigens is redelijkerwijs niet in te zien welk verband deze kosten hebben met enig door het Land te dienen belang. Dat in 2023 door het Land zou zijn besloten om ‘een bewakingssysteem bij de ambtswoningen te plaatsen omdat er werd ingebroken’, zoals door de verdediging nog is aangevoerd – overigens zonder verdere toelichting – maakt het niet met terugwerkende kracht nodig dat ook de huurwoning te Voorschoten op deze manier beveiligd werd, zodat deze stelling terzijde wordt geschoven.
Door het Arubahuis deze kosten te laten betalen, ondanks dat [verdachte] daar geen enkele aanspraak op had, heeft [verdachte] deze gelden aan hun bestemming onttrokken, dan wel toegelaten dat dit gebeurde. [Medeverdachte] is als medepleger betrokken geweest door – nadat hij daarvan kennis had gekregen – geen enkele noemenswaardige actie te ondernemen om de betaling aan FourG Solutions te voorkomen, tegen te gaan, of terug te draaien, terwijl dit wel in zijn macht lag en gelet op zijn functie ook tot zijn verantwoordelijkheid behoorde.
Voor zover [verdachte] er al niet van op de hoogte zou zijn geweest dat hij geen aanspraak had op de betaling van deze kosten door het Arubahuis, geldt dat hij – door deze te laten betalen zonder zich ervan te vergewissen dat dit de bedoeling was – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de desbetreffende gelden aan hun bestemming werden onttrokken.
Ad 4 (schoonmaakkosten)
Uit het dossier komt naar voren dat [verdachte] de kosten van interieurschoonmaak van de huurwoning ad in totaal 11.461,00 euro door het Arubahuis heeft laten betalen. Naar het oordeel van het Gerecht kan echter niet worden geoordeeld dat deze gelden aan hun bestemming zijn onttrokken. Zoals hiervoor is overwogen, had [verdachte] immers toestemming om de huurwoning als dienstwoning te gebruiken, terwijl bovendien uit de financiële administratie van het Arubahuis (boekjaren vanaf 2015 tot en met 2017) is gebleken dat eerdere Gevolmachtigde Ministers de interieurschoonmaak van de ambtswoning (eveneens) door het Land hebben laten bekostigen (zie pagina 49 van het in het procesdossier gevoegde CAD-rapport van 14 januari 2022). Bij die stand van zaken stelt het Gerecht vast dat ten aanzien van de schoonmaakkosten sprake was van een bestendige praktijk dat de kosten van interieurschoonmaak van de dienstwoning voor rekening van het Land konden worden gebracht. Het Gerecht moet daaruit afleiden dat het Land kennelijk van mening was dat dit in het belang van het Land was, wat daarvan verder ook zij. Van dit onderdeel in de tenlastelegging wordt [verdachte] vrijgesproken (zowel ten aanzien van het onder feit 2 primair als subsidiair ten laste gelegde).
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande kan feit 2 wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3 – Dienstverlening
Uit onderzoek is gebleken dat het Arubahuis in de periode vanaf januari 2018 tot en met juni 2021 voor een totaalbedrag van Afl. 37.926,33 betalingen heeft gedaan aan het bedrijf Elever Strategy & Solutions (hierna: “Elever”) [49] naar aanleiding van door haar aan [verdachte] in zijn hoedanigheid van Gevolmachtigde Minister gestuurde facturen.
Elever is een onderneming die activiteiten verrichtte op het gebied van marketing, public relations (‘press releases’) en sales. Het is gevestigd op Aruba en staat op naam van mw. [betrokkene 5], [50] een bekende van [verdachte] uit zijn tijd als Statenlid. [51]
Van de hiervoor bedoelde facturen zijn er 10 in de tenlastelegging opgenomen. Uit de – steeds korte – omschrijving op deze facturen leidt het Gerecht af dat Elever in de periode vanaf januari 2018 tot en met juni 2021 [verdachte] bij aangelegenheden op Aruba heeft ondersteund met verschillende werkzaamheden op het gebied van PR en/of (pers)voorlichting. Ter zake van die facturen is een bedrag betaald van in totaal Afl. 20.768,58. Uit het dossier is op te maken dat [verdachte], en in een enkel geval ook [medeverdachte], opdracht heeft gegeven deze bedragen aan Elever te betalen. [52]
Dat [verdachte] Elever (feitelijk [betrokkene 5]) voor dergelijke werkzaamheden inschakelde ligt evenwel geheel niet voor de hand, als er tenminste van wordt uitgegaan dat zij [verdachte] ondersteunde bij zijn activiteiten in hoedanigheid van Gevolmachtigd Minister (het dossier biedt over dat laatste onvoldoende duidelijkheid). Het Arubahuis had namelijk al een pr-functionaris in vaste dienst: dhr. [betrokkene 6].
Dhr. [betrokkene 6], sinds 1996 fulltime persvoorlichter en pr-functionaris bij het Arubahuis, heeft verklaard dat zijn taken onder meer bestaan uit het begeleiden van de Gevolmachtigde Minister bij bezoeken, het maken en versturen van persberichten, en ook het ondersteunen van de Gevolmachtigde Minister bij bijvoorbeeld toespraken. Ook geeft [betrokkene 6] adviezen en begeleiding. [Betrokkene 6] werkte niet met andere partners of diensten samen, al had hij wel eens cameraploegen of een fotograaf ingeschakeld. [Betrokkene 6] was niet op de hoogte van de diensten die op verschillende facturen van Elever staan; hij was daar niet in gekend of over geïnformeerd. Volgens [betrokkene 6] mochten deze diensten ook niet worden besteld omdat deze ‘raakvlakken’ hadden met zijn afdeling. Volgens [betrokkene 6] waren de betalingen voor deze diensten niet nodig: “
Waarom zou je een derde of extern bedrijf inhuren voor het maken van onder meer persberichten en begeleiding tijdens gesprekken als je een persvoorlichter binnenshuis hebt”. [Betrokkene 6] verbaasde zich erover dat [verdachte], zonder [betrokkene 6] daarin te kennen, een externe partij had aangetrokken voor werkzaamheden die [betrokkene 6] ten behoeve van het Arubahuis doet, zeker gelet op het feit dat hij met [verdachte] een uitstekende werkrelatie had.
“Ik voel mij daarbij een beetje bedonderd”, zo heeft [betrokkene 6] ten slotte verklaard. [53]
[Medeverdachte] heeft verklaard dat het hem dwars zat dat [verdachte] een derde had ingeschakeld voor het maken van onder meer persberichten en begeleiding, terwijl het Arubahuis zelf beschikte over een persvoorlichter. Hij had dit ook met [verdachte] besproken. [Verdachte] zei toen dat hij iets specifieks gedaan wilde hebben door deze persoon (het Gerecht begrijpt: [betrokkene 5]). Dat deze persoon aanzien had en dat zij bekend en populair was op Aruba. [Verdachte] had voorts opgemerkt:
“[betrokkene 6]?[het Gerecht begrijpt: [betrokkene 6]]
Come on! Laten we dit meisje voor ons doen.”[Medeverdachte] heeft de discussie vervolgens, zo begrijpt het Gerecht zijn verklaring, laten rusten.
Ter terechtzitting geconfronteerd met de vraag waarom hij niet [betrokkene 6] maar (feitelijk) [betrokkene 5] heeft ingeschakeld voor pr-werkzaamheden, heeft [verdachte] verklaard dat hij de behoefte had aan ‘oren en ogen’ op het eiland en dat bovendien de reiskosten van [betrokkene 6] werden bespaard. [54] Deze uitleg is evenwel volstrekt ontoereikend om te kunnen verklaren waarom het in het belang van het Land zou zijn om een duur extern bedrijf in te schakelen voor precies hetzelfde soort werkzaamheden als die waarvoor het Arubahuis reeds een betaalde functionaris in dienst had, die zoals bovendien is gebleken ook op Aruba kon worden ingezet: [betrokkene 6] ging immers ook wel samen met [verdachte] op dienstreis. [55]
Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat met het inschakelen van [betrokkene 5] in redelijkheid geen enkel Landsbelang was gediend. Door het Arubahuis desondanks deze kosten te laten betalen heeft [verdachte] deze gelden aan hun bestemming onttrokken, dan wel toegelaten dat dit gebeurde. [Medeverdachte] is hierbij als medepleger betrokken geweest door ter zake van in ieder geval een deel van deze gelden een opdracht tot betaling te geven.
Voor zover [verdachte] op enig moment al niet zou hebben geweten dat de werkzaamheden van [betrokkene 5] ook door [betrokkene 6] konden worden uitgevoerd, geldt dat hij – door Elever in te schakelen zonder zich van het voorgaande te vergewissen – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de desbetreffende gelden aan hun bestemming werden onttrokken.
Met inachtneming van het voorgaande kan feit 3 wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 4 – Verblijf Aruba
Algemeen
[Verdachte] was vanaf 13 december 2020 met zijn echtgenote op vakantie in Aruba. Kort nadat tijdens zijn vakantie duidelijk werd dat de Nederlandse Staatssecretaris
R.W. Knops op 5 en 6 januari 2021 een bezoek zou brengen aan Aruba, heeft [verdachte] bij het Land een dienstreis aangevraagd voor de periode vanaf 4 januari tot en met 10 januari 2021. [56] Het Gerecht stelt dus vast dat [verdachte] vanaf 13 december 2020 tot en met 3 januari 2021 op vakantie was, en daarna tot 10 januari 2021 op dienstreis.
Pinpasbetalingen tijdens vakantie 13 december 2020 t/m 3 januari 2021
Tijdens zijn vakantie heeft [verdachte] met de pinpas van het Arubahuis de volgende betalingen gedaan: 58,29 euro aan [plaats 1], 139,87 euro aan [plaats 2, 30,77 euro aan [plaats 3], 194,20 euro aan Ling & Sons supermarkt, 28,82 euro aan [plaats 3], 1.312,86 euro aan [plaats 4], 28,30 euro aan [plaats 5], 108,66 euro aan [plaats 6]. [57]
[Verdachte] heeft verklaard dat hij deze bedragen met de pinpas heeft betaald omdat dit verband hield met zakelijke afspraken. Naar het oordeel van het Gerecht is dit ongeloofwaardig. In de eerste plaats gaat het om betalingen die [verdachte] tijdens zijn vakantie heeft gedaan, zodat zich direct de vraag opdringt waarom [verdachte] juist dan allerlei zakelijke afspraken had. En indien er veronderstellenderwijs van zou worden uitgegaan dat hij inderdaad zakelijke afspraken zou hebben gehad, dringt zich de vraag op waarom hij dan niet ook voor deze periode (desnoods met terugwerkende kracht) een dienstreis heeft aangevraagd, zoals hij dat wel heeft gedaan toen hij doorkreeg dat staatssecretaris Knops het eiland zou bezoeken. Het betreft bovendien ook op zichzelf betalingen met een ogenschijnlijk privé-karakter. Bij dit alles komt dat [verdachte] van deze betalingen geen onderliggende facturen en/of kwitanties heeft verstrekt. [58] Ook overigens heeft [verdachte] op geen enkel moment op enige wijze gespecificeerd met wie hij een afspraak zou hebben gehad of waar de afspraak voor was. [Verdachte] heeft dit ook ter terechtzitting op geen enkele wijze concreet gemaakt of op toereikende wijze kunnen uitleggen. Gelet hierop schuift het Gerecht de verklaring van [verdachte] als ongeloofwaardig terzijde.
Het Gerecht stelt dan ook vast dat de hiervoor beschreven pinbetalingen
privébetalingen betreffen. Daarvoor zijn de gelden van het Land uiteraard niet bestemd. [Verdachte] heeft deze bedragen derhalve aan hun bestemming onttrokken.
Betalingen tijdens de dienstreisperiode vanaf 4 januari tot en met 10 januari 2021
Met een op 2 januari 2021 gedateerde brief [59] heeft [verdachte] de Ministerraad verzocht zijn dienstreis van 4 tot en met 10 januari 2021 goed te keuren. Bij de brief was een ‘Verzoek tot goedkeuring Dienstreis’ d.d. 1 januari 2021 gevoegd. In dit formulier is als reiskosten opgegeven:
“Reisbiljet € 1.325,00 (2x)
(…)
Auto Verhuur $ 648,00 (€ 531,86)
Per diem € 586,37”
Gebleken is dat de door [verdachte] in het goedkeuringsformulier opgevoerde kosten voor ‘Reisbiljet’ naast een businessclass upgrade voor [verdachte], ook een businessclass upgrade voor het vliegticket van zijn echtgenote omvatten. [60] Voorts is gebleken dat de onder ‘Auto Verhuur’ opgevoerde kosten gedeeltelijk (voor een bedrag van 413,70 euro) betrekking hadden op de huur van een auto tijdens de vakantie van [verdachte] (periode 13 december 2020 tot en met 3 januari 2021). [61]
De door [verdachte] kennelijk destijds veronderstelde aanspraak op de betaling van deze ‘reiskosten’ heeft geen enkele basis in enige toepasselijke regelgeving. Evenmin is er sprake van een afspraak of enig bestendig gebruik waarop dit kon worden gebaseerd. Ook overigens valt redelijkerwijs niet in te zien welk verband deze kosten hebben met enig door het Land te dienen belang. Door het Arubahuis deze kosten te laten betalen, ondanks dat [verdachte] daar geen enkele aanspraak op had, heeft [verdachte] deze gelden aan hun bestemming onttrokken, dan wel toegelaten dat dit gebeurde. Voor zover [verdachte] er al niet van op de hoogte zou zijn geweest dat hij geen aanspraak had op de betaling van deze kosten door het Arubahuis, geldt dat hij – door deze te laten betalen zonder zich ervan te vergewissen dat dit mocht – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de desbetreffende gelden aan hun bestemming werden onttrokken.
Voorts is gebleken dat [verdachte] en zijn echtgenote op 13 december 2020 en 11 januari 2021 beiden gebruik hadden gemaakt van de VIP service op Schiphol en dat de kosten daarvan (beide keren 605,00 euro) werden betaald met de bankpas van het Arubahuis. Uit de financiële administratie van het Arubahuis (boekjaren vanaf 2015 tot en met 2017) is echter gebleken dat eerdere Gevolmachtigde Ministers dergelijke kosten ook voor rekening van het Land hebben kunnen maken, ook voor meereizende familieleden (zie pagina 44 en 45 van het in het procesdossier gevoegde CAD-rapport van 14 januari 2022). Bij die stand van zaken stelt het Gerecht vast dat ten aanzien van de VIP-kosten sprake was van een bestendige praktijk dat deze voor rekening van het Land konden worden gebracht. Het Gerecht moet daaruit afleiden dat het Land kennelijk van mening was dat dit in het belang van het Land was, wat daarvan verder ook zij. Van dit onderdeel wordt [verdachte] vrijgesproken (zowel ten aanzien van het primair, als subsidiair ten laste gelegde feit).
Ten slotte is uit onderzoek naar voren gekomen dat [verdachte] met de pinpas van het Arubahuis tijdens de dienstreisperiode voor een bedrag van in totaal 126,65 euro heeft gepind bij [plaats 6], [plaats 7], [plaats 8] en [plaats 9]. [62] Ook ten aanzien van deze bedragen heeft [verdachte] verklaard dat zij verband hielden met zakelijke afspraken. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat (een deel van) deze kosten betrekking hadden op zakelijke afspraken tijdens de dienstreis, betekent dit nog niet dat daarvoor de pinpas van het Arubahuis mocht worden gebruikt. Dergelijke kosten dienden betaald te worden uit de daggeldvergoeding (per diem) en/of de maandelijks aan [verdachte] uitbetaalde representatievergoeding van 7% van zijn bezoldiging [63] (zie ook artikel 8 van de Lvpa). Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat deze vergoedingen niet toereikend waren, geldt dat in het geheel niet is gebleken waarom het nodig was om kosten te maken die deze vergoedingen overstegen. [Verdachte] heeft immers ook van deze pinpasbetalingen geen onderliggende facturen, kwitanties, of specificatie gegeven, noch enige concretisering of toereikende uitleg over het hoe en waarom van de door hem gestelde afspraken. Gelet hierop stelt het Gerecht vast dat ook deze bedragen aan hun bestemming zijn onttrokken.
Afsluitend overweegt het Gerecht nog het volgende. Waar de verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] recht had op (de vergoeding van) de betaling van bepaalde (al dan niet privé-)kosten omdat de Gevolmachtigd Minister te Washington daar mutatis mutandis ook recht op zou hebben gehad, wordt dit verweer verworpen. Nog daargelaten dat dit laatste niet is aangetoond, is ook overigens niet gebleken dat beide functies te vergelijken zijn en/of door het Land in relevante opzichten als gelijk werden beschouwd. Dit terwijl wel duidelijk is dat het gaat om functies met een andere standplaats op een ander continent, met andere taken en verantwoordelijkheden. Dat beide functies gelijke aanspraken kenden is derhalve niet aannemelijk geworden.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande kan feit 4 wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 5 – Pinpasbetalingen
2.451,61 euro in winkels/restaurants/horeca/tankstations tijdens dienstreizen
In de periode vanaf 24 januari 2019 tot en met 10 januari 2021 heeft [verdachte] tijdens dienstreizen een bedrag van 2.633,79 euro gepind met de pinpas van het Arubahuis (waaronder de reeds bij feit 4 meegenomen pinbetalingen in de periode vanaf
4 januari tot en met 10 januari 2021). [64]
[Verdachte] stelt dat deze betalingen verband hielden met zakelijke afspraken tijdens dienstreizen. Hoewel niet geheel kan worden uitgesloten dat (een deel van) deze betalingen inderdaad te maken hadden met zakelijke afspraken tijdens dienstreis, geldt dat [verdachte] zoals hiervoor al is overwogen maandelijks bij de uitbetaling van zijn salaris een extra vergoeding van 7% van zijn bezoldiging ontving voor door hem gemaakte representatiekosten en bovendien voor extra uitgaven tijdens zijn dienstreis een daggeldvergoeding (‘per diem’) te hoogte van in totaal 7.506,32 euro over de hiervoor bedoelde periode. Gelet hierop stelt het Gerecht vast dat de gelden die met de pinpas zijn betaald (ten aanzien van dit feit gaat het aldus om 2.451,61 euro) niet waren bedoeld voor het betalen van allerlei tijdens dienstreizen gemaakte kosten: daarvoor was immers de representatievergoeding en/of de daggeldvergoeding bestemd. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat deze vergoedingen niet toereikend waren, geldt dat in het geheel niet is gebleken waarom het nodig was om kosten te maken die deze vergoedingen overstegen. [Verdachte] heeft immers ook van deze pinpasbetalingen geen onderliggende facturen, kwitanties, of specificatie gegeven, noch enige concretisering of toereikende uitleg over het hoe en waarom van de door hem gestelde afspraken. Gelet hierop stelt het Gerecht vast dat ook deze bedragen aan hun bestemming zijn onttrokken.
[Medeverdachte] was vanaf het begin van deze praktijk op de hoogte en kwam toen naar eigen zeggen in een ‘shocktoestand’ terecht. Volgens [medeverdachte] had [verdachte] niet het recht om de bankpas te gebruiken om te gaan lunchen (en dergelijke):
“Indien je al per diem hebt gekregen, moet je dan hier gebruik van maken.”Hij had [verdachte] op verschillende momenten uitleg gegeven over het gebruik van de pinpas.
“Ik zei tegen hem dat hij al per diem kreeg en dat hij die bankkaartje niet kon gebruiken om uit te gaan eten.” [65]
[Medeverdachte] wist derhalve dat [verdachte] de pinpas gebruikte om deze betalingen te doen en heeft geen noemenswaardige actie ondernomen teneinde de pinbetalingen te voorkomen, tegen te gaan of terug te draaien, terwijl dit wel in zijn macht lag en gelet op zijn functie ook tot zijn verantwoordelijkheid behoorde. Gelet hierop heeft hij toegelaten dat [verdachte] geldbedragen aan hun bestemming onttrok.
2.426,79 euro in winkels/restaurants/horeca/tankstations tijdens verblijf op Aruba in verkiezingstijd
In de periode vanaf 17 mei tot en met 21 september 2021 verbleef [verdachte] op Aruba, met name om campagne te voeren voor de Statenverkiezing van 25 juni 2021. In deze periode heeft [verdachte] in totaal een bedrag van 2.426,79 euro gepind met de bankpas van het Arubahuis. [66]
[Verdachte] heeft verklaard dat hij deze bedragen met de pinpas heeft betaald omdat dit verband hield met zijn functie. Hij heeft benadrukt dat hij ook tijdens de verkiezingsperiode formeel nog het ambt van Gevolmachtigd Minister bekleedde. Naar het oordeel van het Gerecht is uit niets gebleken dat het nodig was om voor een dergelijk bedrag uitgaven met de pinpas te doen. [Verdachte] taken werden immers al waargenomen door zijn plaatsvervanger dhr. [betrokkene 1], wat betekende dat het niet de bedoeling was dat [verdachte] nog betalingen deed. [67] Los daarvan dringt zich de vraag op waarom [verdachte], als hij in of rond de campagnetijd toch allerlei (extra) zakelijke afspraken zou hebben gehad waarvoor de nodige kosten zouden worden gemaakt, dan niet ook voor deze periode een dienstreis inclusief daggeldvergoeding heeft aangevraagd. Gelet op het overzicht van de gepinde bedragen betreft het bovendien betalingen met op het eerste gezicht een privékarakter. Zo heeft [verdachte] gepind in café’s, koffiebars, restaurants en bij tankstations. [68] [Verdachte] heeft de betalingen ten slotte op geen enkele wijze gespecificeerd of concreet toegelicht, noch daarover een toereikende uitleg kunnen geven. Gelet hierop schuift het Gerecht de verklaring van [verdachte] als ongeloofwaardig terzijde. Vastgesteld wordt dat [verdachte] tijdens voormelde periode voor een bedrag van 2.426,79 euro privébetalingen heeft gedaan. Daarvoor is het geld van het Land uiteraard niet bestemd. Gelet op het voorgaande stelt het Gerecht vast dat [verdachte] deze bedragen aan hun bestemming heeft onttrokken. [Medeverdachte] is hierbij als medepleger betrokken geweest. Zo heeft [medewerkster 2] verklaard dat [verdachte] het bankpasje van het Arubahuis gebruikte om te gaan lunchen en dineren. Zij had dit al vanaf het begin aan [medeverdachte] medegedeeld en op zijn verzoek een overzicht gemaakt van bedragen die [verdachte] vanaf eind april tot midden mei 2021 op Aruba had uitgegeven en per mail naar hem gestuurd. De reactie van [medeverdachte] was dat hij hier niet blij mee was en zich zorgen maakte. [69] [Medeverdachte] wist derhalve dat [verdachte] de pinpas gebruikte om deze betalingen te doen en heeft geen noemenswaardige actie ondernomen teneinde de pinbetalingen te voorkomen, tegen te gaan of terug te draaien, terwijl dit wel in zijn macht lag en gelet op zijn functie ook tot zijn verantwoordelijkheid behoorde. Gelet hierop heeft hij toegelaten dat [verdachte] geldbedragen aan hun bestemming onttrok.
20.048,05 euro voor lunches en/of diners bij restaurants/horeca/wijnwinkels
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] gedurende de periode vanaf 12 maart 2018 tot en met 8 oktober 2021 41 keer met de pinpas heeft afgerekend bij restaurant [plaats 10] (in Den Haag dan wel Rotterdam). [70] In totaal heeft [verdachte] bij [plaats 10] voor een bedrag van 5.288,75 euro gepind. Hiervan heeft hij slechts de pinbonnen overgelegd, die voor een deel onleesbaar waren en voor zover de bonnen leesbaar waren, betrof het (behoudens een enkele uitzondering) bonnetjes waarop slechts de betaalde bedragen waren vermeld. Onderliggende stukken of een nadere uitleg heeft [verdachte] niet verstrekt. Ter zake van de pinbetalingen bij [plaats 10] zijn slechts 23 bestelformulieren ingediend, steeds achteraf. [Medeverdachte] heeft 19 van deze formulieren (achteraf) ondertekend. [71]
[Medeverdachte] heeft verklaard dat hem vanaf midden tot eind 2018 alle business lunches waren opgevallen. Op een gegeven moment werd het teveel. [Verdachte] gaf nooit aan met wie hij allemaal ging lunchen of dineren. Op een gegeven moment werd het iets van bijna dagelijks. De bedragen waren best hoog. [Medeverdachte] heeft hem toen aangemaand om tenminste aan te geven, bijvoorbeeld met welke ambassade of welke organisatie, hij uit ging eten. [Verdachte] wekte de indruk dat het ging om ‘wining and dining’ met vrienden. Hij betaalde met de bankpas van het Arubahuis en [medeverdachte] stuurde de factuur naar de afdeling financiën. [Medewerkster 1] had alle onregelmatigheden bij [medeverdachte] aangekaart. Hij had deze vervolgens met [verdachte] besproken. [Medeverdachte] had hem gezegd dat [verdachte] in strijd handelde met de voorgeschreven dienstvoorschriften. [72]
[Verdachte] heeft verklaard dat hij [plaats 10] vaak bezocht in het kader van zakelijke besprekingen. Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat [plaats 10] ‘gewoon een prettig restaurant’ was [73] om in vertrouwen te kunnen spreken met diverse zakelijke contacten, zoals diplomaten. Naar het oordeel van het Gerecht kan niet worden uitgesloten dat (een deel van) de etentjes in [plaats 10] een zakelijk karakter hadden. Dat betekent echter nog niet dat het de bedoeling was dat [verdachte] in [plaats 10] met de pinpas van het Arubahuis afrekende. Zoals hiervoor is overwogen, ontving [verdachte] bij zijn salaris een representatiekostenvergoeding van 7% van zijn bezoldiging. Die vergoeding was bedoeld voor dit soort representatiekosten. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat deze vergoeding niet toereikend was, geldt dat in het geheel niet is gebleken waarom het nodig was om kosten te maken die deze vergoedingen overstegen (of anders gezegd: waarom het niet alleen prettig, maar ook
nodigwas om zo vaak uitgebreid te dineren in [plaats 10]). [Verdachte] heeft immers ook van deze pinpasbetalingen geen onderliggende facturen, kwitanties, of specificatie gegeven, noch enige concretisering of toereikende uitleg over het hoe en waarom van de door hem gestelde afspraken. Gelet hierop stelt het Gerecht vast dat ook de bij [plaats 10] met de pinpas betaalde geldbedragen aan hun bestemming zijn onttrokken. [Medeverdachte] wist dat [verdachte] de pinpas gebruikte om deze betalingen te doen en heeft geen noemenswaardige actie ondernomen teneinde de pinbetalingen te voorkomen, tegen te gaan of terug te draaien, terwijl dit wel in zijn macht lag en gelet op zijn functie ook tot zijn verantwoordelijkheid behoorde. Gelet hierop heeft hij toegelaten dat [verdachte] geldbedragen aan hun bestemming onttrok.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat [verdachte] in de periode vanaf 2018 tot en met 2021 diverse andere betalingen met de pinpas heeft gedaan bij restaurants, horecagelegenheden, wijnwinkels, en dergelijke. Opvallend is dat verschillende van deze betalingen plaatsvonden op door [verdachte] opgenomen vakantiedagen en op weekenddagen. [74] Voorts hebben de betalingen ook overigens ogenschijnlijk een privékarakter. Zo is er met de pinpas bijvoorbeeld op 2 februari 2018 75,- euro afgerekend bij een pizzeria in Bennekom en op 28 februari 2018 6,- euro bij een haringkraam. [75] Ter terechtzitting heeft [verdachte] deze twee bij wijze van voorbeeld geselecteerde betalingen op geen enkele manier kunnen uitleggen. Op geen enkele wijze heeft [verdachte] de gepinde bedragen kunnen verantwoorden. Er zijn geen specificaties, geen onderliggende stukken (bijvoorbeeld agenda-afspraken) die bijvoorbeeld kunnen bevestigen dat [verdachte] op de desbetreffende momenten een zakelijke meeting had. [Verdachte] heeft in het geheel niet concreet kunnen maken dat het om zakelijke afspraken zou gaan, laat staan met wie. Gelet op het voorgaande stelt het Gerecht vast dat de hier besproken pinbetalingen privéuitgaven betreffen. Daarvoor is het geld van het Land uiteraard niet bestemd. Gelet op het voorgaande stelt het Gerecht vast dat [verdachte] een geldbedrag van 14.759,30 euro aan zijn bestemming heeft onttrokken.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande kan feit 5 wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 6
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode vanaf 20 november 2017 tot en met 30 juni 2022 opzettelijk misbruik heeft gemaakt van zijn functie, dit ten einde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen (artikel 2:354 Sr). Naar aanleiding hiervan geldt het volgende.
Uit al hetgeen hierboven is overwogen kan naar het oordeel van het Gerecht de conclusie worden getrokken dat [verdachte] zijn functie heeft gebruikt om voor zichzelf allerlei privézaken (Setar-facturen, woongenot, vliegticket-upgrade, autohuur, benzine, boodschappen, horecabezoeken) door het land te laten betalen. Voorts kan uit de overwegingen met betrekking tot feit 3 (zakelijke dienstverlening) worden geconcludeerd dat [verdachte] opzettelijk zijn functie heeft gebruikt om zo een bekende ([betrokkene 5]) een opdracht te gunnen ter zake van werkzaamheden waarvoor het Arubahuis reeds een betaalde functionaris in dienst had, waardoor zij aldus ten onrechte ten koste van het land werd bevoordeeld. Gelet hierop heeft [verdachte] naar het oordeel van het Gerecht zijn functie misbruikt op de wijze zoals strafbaar gesteld in artikel 2:54 Sr.
Met inachtneming hiervan is feit 6 wettig en overtuigend bewezen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde, en strafbaarheid van de verdachte

Naar het oordeel van het Gerecht zijn door de verdediging geen omstandigheden aangevoerd die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten of die van de verdachte uitsluiten, noch zijn deze anderszins aannemelijk geworden. Het in dit verband door de verdediging gevoerde verweer over de goedkeuring van de begroting en de verleende decharge is hierboven bij ‘
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie’reeds inhoudelijk besproken en verworpen. Dat geldt ook hier.
Het onder feit 1 primair tot en met 5 primair bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair:
(medeplegen van) als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:348 jo artikel 1:123 Sr;
Feit 2 primair:
(medeplegen van) als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:348 jo artikel 1:123 Sr;
Feit 3 primair:
(medeplegen van) als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:348 jo artikel 1:123 Sr;
Feit 4 primair:
als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:348 Sr;
Feit 5 primair:
(medeplegen van) als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:348 jo artikel 1:123 Sr;
Feit 6:
als ambtenaar opzettelijk met misbruik van zijn functie of positie iets doen of nalaat iets te doen teneinde enig voordeel voor hem of een ander te verkrijgen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 2:354 Sr.
De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Oplegging van straf

Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedragingen aan de verdachte te verwijten zijn en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van geld van het Land waarover hij in zijn hoedanigheid van Gevolmachtigde Minister kon beschikken. Hij heeft het Arubahuis laten betalen voor allerlei zaken waarvoor dat geld helemaal niet bedoeld was. Voornamelijk ging het om privéaangelegenheden, waarvan [verdachte] volstrekt ten onrechte meende dat deze voor rekening van het land konden worden gebracht. Hiermee heeft hij ook misbruik gemaakt van zijn functie. Door zijn eigen welbevinden en gerief op deze wijze voorop te stellen heeft de verdachte grote schade toegebracht aan de integriteit van de openbare dienst, en het Land daarnaast financiële schade berokkend. Ernstig is bovendien dat de gedragingen van verdachte over een langere periode hebben plaatsgevonden
en dat uit het dossier blijkt dat deze gedragingen voor hem een volstrekt vanzelfsprekende gewoonte waren. Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij merkt het Gerecht in de eerste plaats op dat het een lagere straf zal opleggen dan die door de officier van justitie is gevorderd, reeds omdat het Gerecht tot een andere bewezenverklaring komt. Verder houdt het Gerecht er rekening mee dat de verdachte, zo blijkt uit zijn strafkaart, niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Ook houdt het Gerecht er rekening mee dat de verdachte naar aanleiding van de onder meer in dit vonnis bewezenverklaarde gedragingen als ambtenaar is ontslagen, en dat hij thans nog steeds geen werkgever heeft. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat [verdachte] bij vonnis van heden in de ontnemingszaak wordt veroordeeld tot (terug)betaling van het in deze zaak wederrechtelijk verkregen voordeel, al staat daar tegenover dat deze terugbetaling niet op initiatief van de verdachte zelf gebeurt en bovendien dat daardoor de veroorzaakte financiële schade zeker nog niet ongedaan is gemaakt. Het Gerecht houdt er ten slotte rekening mee dat de verdachte er tijdens het voorbereidend onderzoek en tijdens het onderzoek ter terechtzitting in het geheel geen blijk van heeft gegeven dat hij het kwalijke van zijn handelen inziet. Hij heeft met de vinger uitsluitend naar anderen gewezen.
Het voorgaande geeft het Gerecht, na dit een en ander te hebben afgewogen, aanleiding aan de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een fors voorwaardelijk strafdeel. Dat voorwaardelijke strafdeel dient
ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De slotsom is dat de na te melden gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Het tegen verdachte verleende bevel strekkende tot voorlopige hechtenis (het met ingang van 23 februari 2024 voor acht dagen verleende en met ingang van 2 maart 2024 met acht dagen verlengde bevel tot bewaring) wordt bij gebreke van gronden opgeheven. De verdachte was om die reden reeds door het openbaar ministerie in vrijheid gesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:62, 1:123, 1:133, 1:136 Sr, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
20 maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
10 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
3 [drie] jaren,aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. E.A. Lensink, bijgestaan door
mr. A.B. Bennett, (zittingsgriffier), en op 13 juni 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal, en naar geschriften, die zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van Landsrecherche Aruba
2.Een geschrift, te weten een Formatierapport van Het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister,
3.Een geschrift, te weten: het CAD-Rapport d.d. 14 januari 2022, p. 150.
4.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 393
5.Een geschrift, te weten: een Formatierapport van Het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister,
6.Een geschrift, te weten: een Formatierapport van Het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister,
7.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 392.
8.Geschrift, te weten: een Landsbesluit, p. 2122.
9.Geschrift, te weten: een Landsbesluit, p. 2124.
10.Geschrift, te weten: het ontslagverzoek van [verdachte], p. 2125.
11.Geschrift, te weten: een Landsbesluit, p. 2127.
12.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 389.
13.Een geschrift, te weten: een Formatierapport van Het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister,
14.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 392.
15.Een geschrift, te weten: een Formatierapport van Het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister,
16.Geschrift, te weten: een Landsbesluit, p. 465.
17.Geschrift, te weten: een brief van [medeverdachte], p. 510.
18.HR 2 juni 2015 ECLI:NL:HR:2015:1449.
19.HR 29 november 1949, ECLI:NL:HR:1949:44 (https://www.inview.nl/document/id6b2eeeff3ba43dc0327ada88d2068e31), NJ 1950/214 (https://www.inview.nl/document/id0048a719906aba20cccde9015ca96c1c).
20.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Communicatie’, p. 317 en proces-verbaal bevindingen onderzoek Setar-accounts [verdachte], p. 1065 t/m 1067 (inclusief de daarin genoemde bijlagen).
21.Proces-verbaal van bevindingen betalingen Arubahuis aan Setar N.V., p. 1089.
22.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Communicatie’, p. 318 en 321.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerkster 1], p. 1405, 1418, 1423.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerkster 2], p. 1530,
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2], p. 1648 en
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 534 en 535.
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 536 en een geschrift, te weten: een e-mail van Setar, p. 543.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], p. 538 en een geschrift, te weten: een betalingsopdrachtformulier, p. 547.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerkster 2], p. 1530.
30.Geschrift, te weten een factuur van Setar N.V., p. 1135 (achterzijde van deze pagina).
31.Geschrift, te weten een factuur van Setar N.V., p. 1138 (achterzijde van deze pagina).
32.Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 2], p. 1668
33.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst inclusief bijlagen, p. 1863 t/m 1870.
34.Een geschrift, te weten een overzicht uit de Grootboekkaart van het Arubahuis, p. 1984.
35.Een geschrift, te weten een document getiteld ‘Project Voorschoten; Werkzaamheden Ambtswoning’, p. 1975 t/m 1980.
36.Geschriften, te weten: facturen van Gardenluxe, p. 1981 t/m 1983.
37.Verklaring van de verdachte, proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 20 en 23 mei 2025.
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4], p. 1688, 1689 en 1692.
39.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Huurwoning’, p. 332 t/m 334.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerkster 1], p. 1444.
41.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Casus-02 ‘Huurwoning’, p. 1186.
42.Geschriften, te weten betalingsopdrachten inclusief onderliggende e-mailberichten en facturen, p. 2012 t/m 2030.
43.Een geschrift, te weten een salarisspecificatie van [verdachte] over de maand januari 2018, p. 1991.
44.Verklaring van de verdachte, proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 20 en 23 mei 2025.
45.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek Casus-02 ‘Huurwoning’, p. 1187.
46.Verklaring van de verdachte, proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 20 en 23 mei 2025.
47.Een geschrift, te weten een crediteurenkaart, p. 2044.
48.Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte], p. 598 en 599.
49.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Dienstverlening’, p 358.
50.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Dienstverlening’, p. 354.
51.Verklaring verdachte, proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 20 en 23 mei 2025.
52.Geschriften, te weten facturen van Elever, betalingsopdrachten en mails, zoals integraal opgenomen in p. 2048 tot en met 2103, en de facturen opgenomen in p. 3091, 3108, 3115, 3134 en 3138
53.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 6], p. 1563, 1565, 1568, 1569 en 1575.
54.Verklaring verdachte, proces- verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 20 en 23 mei 2025.
55.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 6], p. 1570.
56.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Verblijf Aruba’, p. 375.
57.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Verblijf Aruba’, p. 377.
58.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Verblijf Aruba’, p. 378.
59.Een geschrift, te weten een brief betreffende ‘Verzoek dienstreis Gevolmachtigde Minister’,
60.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Verblijf Aruba’, p. 375, en verklaring van de verdachte, proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 20 en 23 mei 2025.
61.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Verblijf Aruba’, p. 377.
62.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Verblijf Aruba’, p. 377.
63.Een geschrift, te weten een salarisspecificatie van [verdachte] over de maand januari 2018, p. 1991.
64.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 395.
65.Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte], p. 559.
66.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 397.
67.Proces-verbaal verhoor getuige [medewerkster 2], p. 1544., proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 1], p. 1612 en 1613.
68.Proces-verbaal van bevindingen bankpas betalingen bankrekening Arubahuis periode 17 mei 2021 t/m 21 sept. 2021, p. 1226 t/m 1228.
69.Proces-verbaal van verhoor getuige [medewerkster 2], p. 1513 en 1514.
70.Proces-verbaal van bevindingen bankpas betalingen Arubahuis bij [plaats 10], p. 1253 t/m 1255.
71.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 399 t/m 401.
72.Proces-verbaal 2e verhoor verdacht [medeverdachte], p. 529.
73.Verklaring verdachte, proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 20 en 23 mei 2025.
74.Proces-verbaal van verloop zaaksdossier ‘Pinpasbetalingen’, p. 402.
75.Proces-verbaal bevindingen bankpas 321 betalingen lunches en diners Nederland, p. 1295 en 1296.