ECLI:NL:OGEAA:2025:160

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
AUA202403529 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een verstekvonnis in kort geding betreffende ontruiming en gebruiksrecht

In deze zaak, die diende voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om een kort geding waarin de opposant, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.O. Lopez, verzet aantekende tegen een eerder verstekvonnis dat hem had veroordeeld tot ontruiming van een appartement. De geopposeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.M.E. Mohamed, had in het verstekvonnis gesteld dat de opposant overlast veroorzaakte voor de huurster van het appartement, wat leidde tot de ontruimingsvordering. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2025 werd duidelijk dat de opposant betwistte dat hij overlast had veroorzaakt en dat hij een aandeel in de eigendom van het appartement claimde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de geopposeerde niet voldoende bewijs had geleverd van de gestelde overlast en dat de opposant, die afhankelijk was van een bijstandsuitkering, moeite zou hebben met het vinden van betaalbare woonruimte. Hierdoor werd de vordering tot ontruiming afgewezen en het verstekvonnis vernietigd, met behoud van de proceskostenveroordeling uit het eerdere vonnis. De kosten in de verzetprocedure werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 28 mei 2025
Behorend bij AUA202403529 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Opposant],
te Aruba,
opposant,
hierna te noemen: [opposant],
gemachtigde: advocaat mr. M.O. Lopez,
tegen:
[Geopposeerde],
te Aruba,
geopposeerde,
hierna te noemen: [geopposeerde],
gemachtigde: advocaat mr. P.M.E. Mohamed.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het Gerecht heeft bij vonnis in kort geding van 30 mei 2024 op vordering van [geopposeerde] bij verstek veroordeeld tot ontruiming van de woonruimte aan de [adres], appartement [appartament nummer], in Aruba. [Opposant] heeft op 27 juni 2024 verzet aangetekend tegen dit vonnis.
1.2
Door een administratieve vergissing is de zaak na het verzet verwezen naar de gewone rol en niet voortgezet als kort geding. [Geopposeerde] heeft vervolgens een conclusie van antwoord in oppositie genomen, waarop [opposant] een conclusie van repliek in oppositie en [geopposeerde] een akte uitlating producties heeft genomen. Daarna is alsnog een mondelinge behandeling in kort geding gepland op 23 mei 2025. Partijen zijn tijdens deze mondelinge behandeling verschenen met hun gemachtigden. [Opposant] werd vergezeld door de heer [betrokkene 1] die als tolk heeft opgetreden.

2.HET GESCHIL

2.1
De veroordeling tot ontruiming in het verstekvonnis is gebaseerd op de onweersproken stelling van [geopposeerde] dat haar broer [opposant] als gebruiker van het appartement, dat eigendom is van [geopposeerde], overlast veroorzaakt. De overlast bestaat uit het verbaal lastig vallen en bespioneren van de huurster van de woning (mevrouw [betrokkene 2]) op het terrein, door het mishandelen van katten en door het weigeren te communiceren met [geopposeerde]. Door haar contractuele verplichting om te zorgen voor het ongestoord huurgenot van de huurster van de woning, is [geopposeerde] – nog los van de last die zij zelf van [opposant] heeft - verplicht om op te treden tegen [opposant], die daar inbreuk op maakt.
2.2 [
Geopposeerde] handhaaft in oppositie haar stellingen en stelt dat die moeten leiden tot bevestiging van het verstekvonnis. [Opposant] meent dat hij een aandeel heeft in de eigendom van de onroerende zaak waartoe zijn appartement behoort. Hij betwist dat hij overlast heeft veroorzaakt van een ernst en frequentie die de veroordeling tot ontruiming zou rechtvaardigen. Ontruiming zou bovendien in strijd zijn met het recht op gezinsleven krachtens artikel 8 EVRM.

3.DE BEOORDELING

3.1
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld.
3.2 [
Geopposeerde] heeft gesteld en onderbouwd dat zij eigenaar is van de onroerende zaak waartoe het appartement dat [opposant] gebruikt behoort. [Opposant] heeft geen bewijs geleverd van het tegendeel, zodat dit vaststaat. Geen zakelijk recht van [opposant] staat dus aan een veroordeling tot ontruiming in de weg. Hij ontleent zijn gebruiksrecht slechts aan de (mondelinge) overeenkomst waarmee [geopposeerde] hem dit voor onbepaalde tijd heeft gegund.
3.3
Het is vanzelfsprekend dat de vordering bij verstek van [opposant] is toegewezen, nu de onbetwiste stellingen van [geopposeerde] over de overlast die beslissing konden dragen. Anderzijds: erg ernstig klinkt het voor de voorzieningenrechter allemaal niet, wat [geopposeerde] stelde dat [opposant] haar, de huurster en de katten aandeed. In elk geval heeft de door haar ervaren overlast niet geleid tot het vertrek van de huurster, zoals [geopposeerde] ten tijde van de eerste behandeling in kort geding vreesde. Verder moeten de gedragingen van [opposant] worden bezien in het licht van zijn kennelijk beperkte weerbaarheid en beperkte begrip van wat zijn gedrag voor anderen betekent.
3.4
De voorzieningenrechter heeft zich, ook met partijen ter zitting, afgevraagd of hij naar de toestand van de eerste behandeling in kort geding of naar de toestand van de tweede behandeling moet beoordelen of aan de voorwaarden voor een veroordeling tot ontruiming is voldaan. Het antwoord op deze vraag luidt: het laatste. Om nu door bevestiging van het verstekvonnis de veroordeling tot ontruiming uit te spreken, moet vaststaan dat [geopposeerde] (1) daarbij (nu nog steeds) een spoedeisend belang heeft, dat (2) zodanig zwaar weegt dat het belang van [opposant] bij behoud van zijn woonruimte ervoor moet wijken.
3.5
Aan voorwaarde (1) voor toewijzing van de vordering tot ontruiming is niet voldaan. [geopposeerde] heeft geen (begin van) bewijs geleverd, maar slechts ter zitting verklaard, over de overlast die [opposant] in het afgelopen jaar aan haar en de huurster heeft veroorzaakt en nog steeds veroorzaakt. Er is geen recente verklaring van de huurster, er zijn geen foto’s of verklaringen van andere derden, of (bijvoorbeeld) een dagboek van [geopposeerde] zelf waarin zij aantekening van incidenten met [opposant] heeft gehouden. [Opposant] stelt dat het, op dit moment, nogal meevalt en lijkt zich van geen kwaad bewust.
3.6
Dat het [opposant], die is aangewezen op een bijstandsuitkering van circa Afl. 900,- per maand, moeite zal kosten om betaalbare woonruimte van enig kwaliteitsniveau te vinden wanneer hij het appartement zou moeten ontruimen, heeft hij gemotiveerd gesteld en is niet betwist. In elk geval is niet gebleken dat vervangende woonruimte beschikbaar is. Anders dan bij ontruiming van gehuurde woonruimte wegens dringend eigen gebruik door de verhuurder is dat geen voorwaarde voor beëindiging van de overeenkomst, maar in de belangenafweging die in kort geding moet plaatsvinden legt het wel gewicht in de schaal. Meer gewicht dan de onvoldoende met actuele informatie toegelichte overlast die [geopposeerde] stelt dat [opposant] veroorzaakt. Ook aan voorwaarde (2) voor toewijzing van de vordering tot ontruiming is niet voldaan.
3.7
Op grond van de voorgaande overwegingen oordeelt de voorzieningenrechter dat de veroordeling van [opposant] tot ontruiming niet in stand kan blijven. Het verstekvonnis wordt dan ook vernietigd. Dit heeft geen invloed op de kostenveroordeling in dat vonnis, die ten laste van [opposant] blijft omdat hij toen niet is verschenen. In deze verzetprocedure zal de kantonrechter de proceskosten, gelet op de relatie tussen partijen, geheel compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht, rechtdoende in kort geding:
4.1
vernietigt het vonnis tussen partijen in kort geding van 30 mei 2024, behalve voor wat betreft de proceskostenveroordeling, en opnieuw rechtdoende:
4.2
wijst de vorderingen van [geopposeerde] af;
4.3
compenseert de proceskosten in deze verzetprocedure.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 mei 2025 in aanwezigheid van de griffier.