ECLI:NL:OGEAA:2025:195

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
AUA202500949
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een uitzettingsbevel wegens schending van het gezinsleven en onevenredig nadeel

Op 11 juni 2025 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een Venezolaanse vrouw, bezwaar heeft gemaakt tegen een uitzettingsbevel van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De minister had op 3 februari 2025 besloten tot uitzetting van verzoekster, die sinds 11 augustus 2024 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. Verzoekster heeft twee minderjarige kinderen, waarvan de jongste nog borstvoeding krijgt en de oudste naar school gaat. Tijdens de zitting op 28 mei 2025 heeft verzoekster betoogd dat haar uitzetting zou leiden tot schending van haar gezinsleven en onevenredig nadeel zou veroorzaken. Het gerecht heeft de argumenten van verzoekster in overweging genomen en vastgesteld dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het gerecht oordeelde dat de belangenafweging in dit geval zou leiden tot onevenredig nadeel voor verzoekster en heeft daarom het uitzettingsbevel geschorst. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoekster en is restitutie van het griffierecht gelast. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 11 juni 2025
Lar nr. AUA202500949

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
hierna: verzoekster,
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
hierna: de minister,
gemachtigden: mrs. T. Loopstok en C. Geerman (DWJZ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar van verzoekster tegen de beslissing van de minister om te bevelen dat verzoekster wordt uitgezet.
1.1
Bij beschikking van 3 februari 2025 heeft de minister hiertoe besloten. Verzoekster heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Zij heeft het gerecht verzocht om voor de duur van de bezwaarprocedure het uitzettingsbevel te schorsen en te bepalen dat verzoekster de bezwaarprocedure in vrijheid in Aruba mag afwachten
1.2
De minister heeft op 27 mei 2025 producties ingediend.
1.3
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 mei 2025. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ter zitting hebben partijen hun pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Beoordeling door het gerecht
2.1
Het gerecht beoordeelt het verzoek mede aan de hand van de door verzoekster tegen het uitzettingsbevel aangevoerde gronden. Daarbij is relevant of de uitvoering van het uitzettingsbevel voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
2.2
Het gerecht wijst het verzoek om het uitzettingsbevel te schorsen toe. Hierna legt het gerecht dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Verzoekster heeft de Venezolaanse nationaliteit. Zij is 17 juni 2018 Aruba binnengereisd met een toegestane verblijfsduur van 4 dagen. Verzoekster heeft Aruba na 21 juni 2018 niet verlaten.
3.2
Verzoekster beschikte over een tweede verblijfsvergunning met als verblijfsdoel arbeid in loondienst welke geldig was tot 19 oktober 2024.
3.3
Per 11 augustus 2024 is de tweede verblijfsvergunning ingetrokken omdat verzoekster was gestopt met werken bij haar toenmalige werkgever.
3.4
Op 19 augustus 2024 heeft verzoekster een derde aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend met als verblijfsdoel huishoudelijk personeel. Op 14 februari 2025 is de aanvraag afgewezen.
3.5
Verzoekster verblijft zonder een geldige verblijfstitel in Aruba sinds 11 augustus 2024.
3.6
Op 3 februari 2025 is verzoekster aangehouden terwijl zij aan het werk was bij [plaats] en zij is overgedragen aan de afdeling Vreemdelingentoezicht van Guarda Nos Costa.
3.7
Bij beschikking van 3 februari 2025 is de uitzetting van verzoekster bevolen. Daarbij is haar een periode van niet toelating opgelegd van achttien (18) maanden.
3.8
Op 10 februari 2025 heeft verzoekster tegen de beschikking van 3 februari 2025 een bezwaarschrift ingediend.
3.9
Verzoekster heeft twee minderjarige kinderen. Haar jongste kind krijgt nog borstvoeding. Haar oudste kind gaat in Aruba naar school.
Wat heeft de minister ten grondslag gelegd aan het uitzettingsbevel?
4. De minister heeft aan het uitzettingsbevel ten grondslag gelegd dat verzoekster in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste lid, sub d, en artikel 23, tweede lid, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu). Verzoekster is toegelaten als toerist op
17 juni 2018 met een toegestane verblijfsduur van 4 dagen en verblijft in Aruba zonder een geldige verblijfstitel sinds 11 augustus 2024.
Wat vindt het gerecht van de argumenten van verzoekster tegen het uitzettingsbevel?
5. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bepaalt kort gezegd dat personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten maar in het land worden aangetroffen terwijl de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken, kunnen worden uitgezet.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil en ook het gerecht stelt vast dat verzoekster in Aruba is aangetroffen zonder dat zij beschikt over een geldige verblijfstitel. De minister is dan ook bevoegd om verzoekster uit te zetten.
6.2
Verzoekster heeft ter zitting betoogt dat uitzetting leidt tot schending van haar gezinsleven en tot onevenredig nadeel leidt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft ze aangevoerd dat haar jongste minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2024, nog aan de borstvoeding is en haar oudste minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2019, naar school gaat. Verder heeft ze ter zitting aangegeven dat haar jongste minderjarige kind ter wereld is gekomen met een keizersnede en dat de bevalling en het herstel na de bevalling de reden is geweest dat haar arbeidsverhouding is geëindigd.
Verzoekster woont samen met de beide kinderen en de vader van het oudste minderjarige kind samen in gezinsverband. Haar partner beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Het oudste minderjarige kind beschikt over een (tijdelijke) verblijfsvergunning. Verzoekster heeft voorts ter zitting verklaard dat zij een arbeidsovereenkomst is aangegaan met Constanza Construction, dat dit bedrijf zich garant heeft gesteld voor haar en dat zij doende is een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst te verkrijgen.
6.3
Dit betoog slaagt. Het gerecht overweegt als volgt.
6.4
Het gerecht stelt voorop dat verweerder bevoegd is verzoekster te verwijderen omdat zij sinds 11 augustus 2024 illegaal in Aruba verblijft. Bij het gebruik maken van die bevoegdheid dient verweerder echter alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken en belangen af te wegen. Het resultaat van die afweging mag niet leiden tot onevenredig nadeel. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privé- of gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en zijn familie enerzijds en het algemeen belang van, in dit geval, Aruba bij de verwijdering.
6.5
Het gerecht is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt dat tussen verzoekster, haar minderjarige kinderen en de vader van de oudste minderjarige kind sprake is van “family life” (gezinsleven) in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minderjarige kinderen zijn in Aruba geboren. De vader heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Het oudste kind beschikt ook over een verblijfsvergunning. Verzoekster geeft nog borstvoeding aan het jongste kind.
Gelet hierop komt het gerecht tot het voorlopige oordeel dat de verwijdering van verzoekster tot een schending van artikel 8 van het EVRM zal leiden.
6.6
Gelet op het voorgaande zal het gerecht het bevel tot verwijdering schorsen, omdat verwijdering op korte termijn leidt tot een onevenredig nadeel voor verzoekster. Verzoekster moet in staat worden gesteld de bezwaarprocedure op Aruba af te wachten.
Nieuwe lijn over proceskosten
7. Het gerecht ziet tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van verzoekster. Dit gerecht heeft zich voorheen op het standpunt gesteld dat vergoeding van proceskosten niet mogelijk is in een procedure op grond van artikel 54 van de Lar, anders dan in een bodemprocedure bij een gegrond beroep met vernietiging van een bestreden besluit. Het gerecht is thans van oordeel dat het onredelijk is om een belanghebbende die kosten maakt in een procedure op grond van artikel 54 van de Lar en die gelijk krijgt in die zin dat er reden is de bestreden beschikking te schorsen en/of een voorlopige voorziening te treffen, een (forfaitaire) vergoeding van gemaakte proceskosten te onthouden. Daarmee sluit het gerecht aan bij de rechtspraktijk elders binnen het Koninkrijk. Voor de hoogte van de te vergoeden proceskosten zal in beginsel worden aangesloten bij het te hanteren tarief in de connexe bodemprocedure.
7.1
In het onderhavige geval geldt derhalve een tarief van Afl. 700,- per procespunt.
8. Het gerecht zal tevens restitutie van gestort griffierecht gelasten.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- schorst het uitzettingsbevel van 3 februari 2025;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door verzoekster voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
- gelast dat het door verzoekster gestorte griffierecht ten bedrage van Afl. 25,- aan haar wordt teruggestort.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier, mr. A. de Cuba.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.