ECLI:NL:OGEAA:2025:196

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
AUA202500979
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in uitzettingszaak van Venezolaanse verzoekster

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 juni 2025 uitspraak gedaan op het verzoek van een Venezolaanse verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen tijdens haar beroep tegen de beslissing op bezwaar van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De verzoekster, die zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, heeft het gerecht verzocht om de beslissing op bezwaar te schorsen en haar in vrijheid te laten afwachten. De minister heeft op 26 en 28 mei 2025 producties ingediend en de zaak is behandeld op 28 mei 2025. Het gerecht heeft geoordeeld dat de gronden van verzoekster niet slagen en heeft het verzoek om schorsing van de beslissing op bezwaar afgewezen. De minister heeft de uitzetting van verzoekster bevolen op basis van artikel 15 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting, omdat zij in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden van haar tijdelijke verblijfsvergunning. Het gerecht heeft vastgesteld dat verzoekster in Aruba is aangetroffen zonder geldige verblijfstitel en dat de minister bevoegd was om haar uit te zetten. De argumenten van verzoekster, waaronder de claim dat de beslissing prematuur was, zijn door het gerecht verworpen. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de beslissing van de minister te schorsen en heeft het verzoek van verzoekster afgewezen. Er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. A. de Cuba.

Uitspraak

Uitspraak van 11 juni 2025
Lar nr. AUA202500979

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
hierna: verzoekster,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
hierna: de minister,
gemachtigden: mrs. C. Geerman en T. Loopstok (DWJZ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen tijdens het beroep van verzoekster tegen de beslissing op bezwaar van de minister over het bevel tot uitzetting van verzoekster.
1.1
Zij heeft het gerecht verzocht om voor de duur van de beroepsprocedure de beslissing op bezwaar te schorsen en te bepalen dat verzoekster de beroepsprocedure in vrijheid in Aruba mag afwachten.
1.2
De minister heeft op 26 en 28 mei 2025 producties ingediend.
1.3
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 mei 2025. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door het gerecht
2.1
Het gerecht beoordeelt het verzoek aan de hand van de door verzoekster tegen de beslissing op bezwaar aangevoerde gronden van verzoekster.
2.2
De gronden die verzoekster heeft aangevoerd slagen niet. Het gerecht wijst het verzoek om de beslissing op bezwaar te schorsen af. Hierna legt het gerecht dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Verzoekster heeft de Venezolaanse nationaliteit. Zij is 9 april 2024 Aruba binnengereisd. Zij verblijft zonder een geldige verblijfstitel in Aruba.
3.2
Op 3 februari 2025 is verzoekster aangehouden bij [plaats] en zij is overgedragen aan de afdeling Vreemdelingentoezicht van Guarda Nos Costa.
3.3
Bij beschikking van 3 februari 2025 is de uitzetting van verzoekster bevolen. Daarbij is haar een periode van niet toelating opgelegd van achttien (18) maanden.
3.4
Op 10 februari 2025 heeft verzoekster tegen die beschikking een bezwaarschrift ingediend.
3.5
Verweerder heeft op 24 maart 2025 een beslissing op het bezwaarschrift genomen.
3.6
Op 2 april 2025 heeft verzoekster beroep ingediend tegen die beslissing.
Wat heeft de minister ten grondslag gelegd aan de beslissing op bezwaar?
4. De minister heeft aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd dat verzoekster in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste lid, sub d van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu). Verzoekster verblijft in Aruba zonder een geldige verblijfstitel sinds 9 mei 2024. De minister heeft daarom gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid verzoekster uit te zetten. De minister ziet geen bijzondere omstandigheden die hem dwingen het onrechtmatige verblijf van verzoekster in Aruba langer toe te staan.
Wat vindt het gerecht van de argumenten van verzoekster tegen de beslissing op bezwaar?
5. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bepaalt kort gezegd dat personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten maar in het land worden aangetroffen terwijl de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken, kunnen worden uitgezet.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil en ook het gerecht stelt vast dat verzoekster in Aruba is aangetroffen zonder dat zij beschikt over een geldige verblijfstitel. De minister is dan ook bevoegd om verzoekster uit te zetten.
6.2
Verzoekster betoogt dat de beslissing op bezwaar vernietigd dient te worden. Zij voert aan dat deze beslissing prematuur is genomen en dat het bestuursorgaan heeft gehandeld in strijd met artikel 15, eerste lid, artikel 19, eerste lid, en artikel 20 van de Lar. Het bestuursorgaan heeft geen rekening gehouden met de termijnen zoals voorgeschreven in de voornoemde wetsartikelen.
6.3
Dit betoog slaagt niet. Het gerecht motiveert dit als volgt.
6.4
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Lar stelt het bestuursorgaan - tenzij het het bezwaarschrift op grond van artikel 12, eerste lid, of artikel 14, tweede lid, niet-ontvankelijk heeft verklaard - het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie: a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
6.5
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Lar brengt de bezwaaradviescommissie het bestuursorgaan advies uit binnen vier weken nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen.
6.6
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Lar, neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
6.7
Het gerecht constateert dat het bezwaarschrift is ingediend op 10 februari 2025. Aangenomen moet worden dat de minister het bezwaarschrift of op 10 februari 2025 of in de week nadien heeft doorgezonden aan de bezwaaradviescommissie. Dat betekent dat uiterlijk op 17 februari 2025 de termijn van vier weken is gestart bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Lar. Die periode van vier weken eindigde 17 maart 2025. Vastgesteld moet worden dat de bezwaaradviescommissie niet binnen genoemde termijn advies heeft uitgebracht. De minister was op grond van artikel 20, eerste lid, van de Lar dan ook bevoegd en verplicht om binnen zes weken een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van verzoeker. De beslissing op het bezwaar dateert van 24 maart 2025 en is genomen
binnenbedoelde termijn van zes weken. Gelet hierop kan verzoekster niet worden gevolgd in haar stelling dat het bestuursorgaan de beslissing op bezwaar te vroeg heeft genomen. De stelling dat het bestuursorgaan pas
nazes weken een beslissing op bezwaar mag nemen berust op een onjuiste lezing en uitleg van artikel 20, eerste lid, van de Lar.
6.8
Verzoekster heeft verder aangevoerd dat ze op 9 april 2024 Aruba is binnengekomen met de intentie na familiebezoek weer te vertrekken, maar dat ze is achtergebleven omdat haar moeder ernstig ziek is en haar verzorging nodig heeft. Daarom vraagt ze om toepassing van het uitzettingsbevel achterwege te laten.
6.9
In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd over haar familieomstandigheden ziet het gerecht geen grond om te oordelen dat de minister geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid verzoekster uit te zetten.
6.1
Ter zitting is aan de orde gekomen dat het aan verzoekster is om desgewenst een vergunning tot tijdelijk verblijf te vragen in verband met genoemde familieomstandigheden.
Conclusie en gevolgen
7. De door verzoekster tegen de beslissing op bezwaar aangevoerde argumenten slagen niet. Er is geen reden voor het schorsen van de beslissing op bezwaar. Het verzoek van verzoekster wordt dus afgewezen.
8. Voor vergoeding van proceskosten en/of gestort griffierecht is geen aanleiding.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier, mr. A. de Cuba.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.