ECLI:NL:OGEAA:2025:197

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
AUA2025001097
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot schorsing van een uitzettingsbevel

In deze uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 juni 2025, wordt het verzoek van een Colombiaanse verzoeker beoordeeld, die tegen een uitzettingsbevel van de Minister van Justitie en Sociale Zaken in bezwaar is gegaan. De minister had op 19 februari 2025 besloten tot uitzetting van de verzoeker, die sinds 18 oktober 2024 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. Verzoeker heeft op 8 april 2025 bezwaar gemaakt tegen het uitzettingsbevel en verzocht om schorsing van dit bevel gedurende de bezwaarprocedure.

Het gerecht oordeelt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van bezwaar liep van 20 februari tot 2 april 2025, maar verzoeker diende zijn bezwaar pas op 8 april 2025 in. Het gerecht overweegt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was heeft ingediend, ondanks zijn argument dat hij in bewaring was gesteld en zijn moeder pas op 2 april 2025 op de hoogte was van zijn situatie.

Het gerecht concludeert dat de minister bevoegd was om het uitzettingsbevel uit te vaardigen, aangezien verzoeker in strijd heeft gehandeld met de Landsverordening Toelating en Uitzetting. De verzoeker heeft niet aangetoond dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden die een uitzondering op het beleid rechtvaardigen. Het verzoek tot schorsing van het uitzettingsbevel wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter B.J. van Ettekoven en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 11 juni 2025
Lar nr. AUA2025001097

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
hierna: verzoeker,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
hierna: de minister,
gemachtigden: mrs. T. Loopstok en C. Geerman (DWJZ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar van verzoeker tegen de beslissing van de minister om te bevelen dat verzoeker wordt uitgezet.
1.1
Bij beschikking van 19 februari 2025 heeft de minister hiertoe besloten. Verzoeker heeft tegen deze beslissing op 8 april 2025 bezwaar gemaakt. Hij heeft het gerecht verzocht om voor de duur van de bezwaarprocedure het uitzettingsbevel te schorsen en te bepalen dat hij de bezwaarprocedure in vrijheid in Aruba mag afwachten.
1.2
De minister heeft op 27 mei 2025 producties ingediend.
1.3
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 mei 2025. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook de moeder van verzoeker was aanwezig ter zitting. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door het gerecht
2.1
Het gerecht wijst het verzoek om het uitzettingsbevel te schorsen af. Ten eerste omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Maar ook inhoudelijk is er geen reden om te oordelen dat het uitzettingsbevel na heroverweging door de minister in de bezwaarfase niet in stand zal blijven.
2.3
Hierna legt het gerecht dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Verzoeker heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij is 2 augustus 2019 Aruba binnengereisd. Hij verblijft zonder een geldige verblijfstitel in Aruba sinds 18 oktober 2024.
3.2
Op 7 oktober 2024 heeft verzoeker een zesde aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend met als verblijfsdoel arbeid in loondienst. Op 13 februari 2025 is de aanvraag afgewezen. Daartegen is door verzoeker geen bezwaar gemaakt.
3.3
Op 19 februari 2025 is verzoeker overgedragen aan het Huis van bewaring Dakota ter controle van zijn verblijfstitel. De inverzekeringstelling is die dag opgeheven. Bij bevel bewaring van 19 februari 2025 is verzoeker in vreemdelingenbewaring gesteld.
3.4
Bij beschikking van eveneens 19 februari 2025 is de uitzetting van verzoeker bevolen. Daarbij is hem een periode van niet toelating opgelegd van achttien (18) maanden.
3.5
Op 8 april 2025 heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen het bevel tot uitzetting. Op 10 april 2025 is het onderhavige verzoek ingediend.
Wat heeft de minister ten grondslag gelegd aan het uitzettingsbevel?
4. De minister heeft aan het uitzettingsbevel ten grondslag gelegd dat verzoeker in strijd heeft gehandeld met artikel 15, eerste lid, sub d, en artikel 23, tweede lid, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu). Verzoeker is toegelaten als toerist op
2 augustus 2019 met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen, heeft gedurende enkele perioden een verblijfsvergunning voor tijdelijk verblijf gehad, maar verblijft zonder een geldige verblijfstitel sinds 18 oktober 2024 in Aruba. Er is ook geen zicht op legalisering, omdat zijn meest recente aanvraag voor een verblijfsvergunning op 13 februari 2025 is afgewezen en daartegen geen bezwaar is gemaakt.
De ontvankelijkheid van het verzoek
5. Voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek is onder meer vereist dat het verzoek wordt gedaan tijdens de behandeling van een bezwaarschrift dat aan de te stellen eisen voldoet. Een van die eisen is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvankelijk is. Naar voorlopig oordeel is het bezwaar niet tijdig ingediend en daarom niet-ontvankelijk. De bestreden beschikking dateert van 19 februari 2025. Dat betekent dat de eerste dag van de bezwaartermijn 20 februari 2025 was en de laatste dag 2 april 2025. Het bezwaarschrift is echter pas op 8 april 2025 ingediend, en dus te laat.
5.1
Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift blijft achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt (artikel 11, derde lid, van de Lar).
5.2
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet eerder bezwaar heeft kunnen maken omdat hij eerder in verzekering was gesteld en nadien in bewaring. Zijn moeder keerde op 2 april 2025 terug uit Colombia naar Aruba, vernam toen van de bewaring van verzoeker en heeft zich nog die middag vervoegd bij de gemachtigde. Deze heeft toen op 8 april 2025 actie ondernomen door het bezwaarschrift in te dienen, oftewel binnen twee weken en zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd.
5.3
Het gerecht volgt dit betoog van verzoeker niet. De volgende feiten zijn relevant. Zoals hiervoor vermeld is de strafrechtelijke inverzekeringstelling van verzoeker op 19 februari 2025 opgeheven en is hij diezelfde dag in bewaring gesteld. De vreemdelingenbewaring is op 21 februari 2025 opgeheven, nadat de rechter-commissaris deze onrechtmatig heeft geoordeeld. Aan verzoeker is op 21 februari 2025 een meldingsplicht opgelegd. Verzoeker heeft zich niet gehouden aan de meldingsplicht, omdat – zoals hij ter zitting heeft toegelicht - hij vreesde opnieuw te worden opgepakt. Dit is gebeurd op 29 maart 2025 toen hij opnieuw in bewaring is gesteld. Op 31 maart 2025 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling rechtmatig geacht vanwege de gegronde vrees dat verzoeker zich zal onttrekken aan zijn vertrek.
5.4
Uit bovengenoemde feiten volgt dat verzoeker van 21 februari 2025 tot 29 maart 2025 de mogelijkheid had om bezwaar in te dienen tegen het uitzettingsbevel van 19 februari 2025. Hij had vanaf 21 februari 2025 tot 2 april 2025 bijstand kunnen zoeken van een gemachtigde, net zoals zijn moeder uiteindelijk op 2 april 2025 heeft gedaan. Verzoeker heeft dat nagelaten. Dat wordt hem aangerekend. Anders dan is betoogd, doet zich dus niet voor de situatie dat bezwaar is gemaakt zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van verzoeker kon worden verlangd. Het tegendeel is gebleken.
5.5
Dat betekent dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Reeds om die reden moet het verzoek worden afgewezen.
Wat vindt het gerecht van de argumenten van verzoeker tegen het uitzettingsbevel?
6.1
Ook beoordeeld op de inhoud komt het verzoek om schorsing niet voor toewijzing in aanmerking.
6.2
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bepaalt kort gezegd dat personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten maar in het land worden aangetroffen terwijl de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken, kunnen worden uitgezet.
6.3
Tussen partijen is niet in geschil en ook het gerecht stelt vast dat verzoeker in Aruba is aangetroffen zonder te beschikken over een geldige verblijfstitel. De minister is dan ook bevoegd om verzoeker uit te zetten.
6.4
Verzoeker betoogt dat verweerder van zijn bevoegdheid tot uitzetting in dit geval in redelijkheid geen gebruik kon maken. Hij beroept zich op het Handboek Toelating 2023 en in het bijzonder op een passage op pagina 18 onder punt A9, waarin een uitzondering wordt beschreven op het geldende beleid. Hij voert daartoe aan dat hij voorafgaande aan het bevel tot uitzetting in ‘bewaring’ zat. Hij beroept zich op overmacht (force majeure).
6.4
Dit betoog faalt. Het gerecht is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van ‘onvoorziene gevallen, gronden van humanitaire aard, dan wel van evidente overmacht situatie (“force majeure”)’ die ertoe zouden moeten leiden dat in afwijking van het beleid aan verzoeker een verblijfstitel moet worden verstrekt of dat een incomplete indiening van een aanvraag tot verstrekking van een verblijfstitel wordt toegestaan’, zoals bedoeld in eerdergenoemde passage uit het Toelatingshandboek.
Zijn meest recente aanvraag voor een verblijfsvergunning is op 13 februari 2025 afgewezen. Niet is gebleken dat daartegen bezwaar is gemaakt. Evenmin is gebleken dat nadien een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning is ingediend, waarop bedoelde passage uit het Handboek van toepassing is. Dat verzoeker voorafgaande aan het bevel tot uitzetting in verzekerde bewaring zat en nadien in vreemdelingenbewaring is onvoldoende grond om te oordelen dat de minister in dit geval geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid verzoeker uit te zetten.
Conclusie
7. Het bezwaar is niet-ontvankelijk. Reeds daarom komt het verzoek tot schorsing niet voor toewijzing in aanmerking. Maar ook beoordeeld op de inhoud slagen de door verzoeker aangevoerde argumenten niet. Er is geen grond tot schorsing van het bevel tot uitzetting. Het verzoek van verzoeker wordt daarom afgewezen.
8. Voor vergoeding van proceskosten en/of gestort griffierecht is geen aanleiding.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier, mr. A. de Cuba.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.