ECLI:NL:OGEAA:2025:222

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
AUA202501800
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij herziening van gehandicaptenuitkering en partneralimentatie

In deze uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 juli 2025, wordt het verzoek van een verzoekster beoordeeld die bezwaar heeft gemaakt tegen een beschikking van de Minister belast met Sociale Zaken. De beschikking, gedateerd 22 januari 2025, herzien de gehandicaptenuitkering van de verzoekster en vorderde een bedrag van Afl. 7.085,- terug. De verzoekster ontving sinds 9 januari 2023 een gehandicaptenuitkering van Afl. 950,- per maand, die later verhoogd werd naar Afl. 1.080,- per maand. De herziening van de uitkering was gebaseerd op de aanspraak van de verzoekster op partneralimentatie van Afl. 400,- per maand, die zij nooit had ontvangen van haar ex-echtgenoot. De verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening om de inhoudingen op haar uitkering te schorsen tijdens de bezwaarprocedure. Het gerecht oordeelde dat de aanspraak op partneralimentatie als inkomen moet worden aangemerkt, ook al was het niet daadwerkelijk ontvangen. De verzoekster had onvoldoende onderbouwd dat zij niet redelijkerwijs over de alimentatie kon beschikken. Het gerecht concludeerde dat de herziening van de uitkering en de terugvordering terecht waren en wees het verzoek om schorsing af. De beslissing werd genomen in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke en beleidsregels.

Uitspraak

Uitspraak van 11 juli 2025
Lar nr. AUA202501800

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

wonend in Aruba,
hierna: verzoekster,
gemachtigde: de heer A.J.M. Solagnier,
gericht tegen:

de MINISTER BELAST MET SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
hierna: verweerder,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ) en mr. Y. Kaarsbaan.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het gerecht of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen tijdens de procedure van bezwaar tegen de beschikking van 22 januari 2025.
1.1
Bij beschikking van 22 januari 2025 heeft verweerder besloten:
1. de gehandicaptenuitkering van verzoekster te herzien van Afl. 950.- naar Afl. 685.- per maand over de periode januari 2023 tot en met juli 2024 en van Afl. 1.080.- naar Afl. 815.- per maand over de periode augustus 2024 tot en met januari 2025;
2. Afl. 7.085.- aan onverschuldigde betaalde uitkering over genoemde perioden van verzoekster terug te vorderen;
3. het terug te vorderen bedrag in te houden op de uitkering van verzoekster met een bedrag van Afl. 110.- per maand; en
4. Afl. 165.- per maand aan huur in te houden op de uitkering vanwege afdracht aan de Fundacion Cas pa Comunidad Arubano (FCCA).
1.2
Op 14 februari 2025 heeft verzoekster tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.
1.3
Op 16 juni 2025 heeft verzoekster het gerecht verzocht om voor de duur van de bezwaarprocedure de inhoudingen op haar uitkering te schorsen.
1.4
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 9 juli 2025. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beoordeling door het gerecht
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Verzoekster ontvangt sinds 9 januari 2023 een gehandicaptenuitkering van Afl. 950.- per maand, per juli 2024 is dit verhoogd naar Afl. 1.080.- per maand.
3.2
Bij beschikking van 29 augustus 2022 is door het gerecht de echtscheiding tussen verzoekster en haar voormalige echtgenoot uitgesproken en is bepaald dat verzoekster een partneralimentatie van Afl. 400,- per maand toekomt.
3.3
Op 1 augustus 2024 heeft verzoekster een medische keuring gedaan. Verzoekster is op advies van Medwork gedeeltelijk blijvend arbeidsongeschikt verklaard. DPL heeft op 18 november 2024 geadviseerd dat verzoekster niet plaatsbaar is op de lokale arbeidsmarkt.
3.4
Naar aanleiding van een controle van de omstandigheden van verzoekster heeft verweerder geconstateerd, dat bovengenoemde beschikking van 29 augustus 2022 op 9 januari 2023 is ingeschreven bij Censo. De aanspraak op partneralimentatie heeft geleid tot herziening van de uitkering van verzoekster, een terugvordering alsmede wijziging van de op de uitkering in te houden bedragen. Dit alles is neergelegd in de bestreden beschikking van 22 januari 2025,, waartegen bezwaar is gemaakt.
Wat heeft verweerder ten grondslag gelegd aan de bestreden beschikking?
4. Verweerder heeft aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat verzoekster vanaf 9 januari 2023 recht heeft op Afl. 400,- per maand aan partneralimentatie en dat zij verzuimt heeft dit te melden aan de Sociale Dienst. Deze inkomsten moeten worden betrokken de bij vaststelling van de hoogte van de uitkering van verzoekster.
Op grond van wordt artikel 12, vijfde lid, van het Landsbesluit bijstandsverlening (Lbbv) moeten de inkomsten volledig worden gekort. Op grond van intern beleid wordt echter slechts rekening gehouden met 2/3 van die inkomsten. Omdat verzoekster aanspraak kan maken op Afl. 400.- per maand aan partneralimentatie wordt twee derde deel, Afl. 266, 67.- op de uitkering in mindering gebracht. De uitkering van verzoekster is op basis hiervan herzien over de periode januari 2023 tot en met januari 2025.
Verzoekster heeft over die periode Afl. 7.085.- te veel ontvangen. Dit wordt van verzoekster teruggevorderd op grond van artikel 12 van de Landsverordening maatschappelijke zorg (Lvmz). Het onverschuldigd betaalde bedrag wordt ingevorderd door een inhouding op de uitkering van Afl. 110.- per maand, dat is 10% van het voor verzoekster geldende normbedrag van Afl. 1.080.-, na afronding. Omdat verzoekster een woning huurt van FCCA wordt het maandelijkse huurbedrag van Afl. 165.- eveneens in mindering gebracht op de uitkering. Dit betekent dat verzoekster tot en met de maand januari 2025 recht heeft op een uitkering van Afl. 540.- per maand. Vanwege een verlaging van het maandelijkse huurbedrag krijgt verzoekster per februari 2024 Afl. 595.- per maand.
Wat voert verzoekster aan?
5. Verzoekster voert primair aan dat verweerder ten onrechte rekening houdt met de partneralimentatie, omdat zij die wel toegekend heeft gekregen van het gerecht, maar nooit heeft ontvangen van haar ex-echtgenoot. Ter onderbouwing daarvan verwijst verzoekster naar een door haar voormalige partner ondertekende verklaring. Het is volgens verzoekster onredelijk om rekening te houden met inkomsten die zij nooit heeft gehad. Omdat de herziening, de terugvordering en de inhouding daarop zijn gebaseerd, vraagt verzoekster de bestreden beschikking in zoverre te schorsen. Verzoekster wijst er verder op dat het resterende bedrag van Afl. 540.- per maand volstrekt onvoldoende is om van rond te komen, mede gelet op haar vaste lasten van Afl. 425.- per maand voor de kosten van water, elektriciteit en telefoon. Verzoekster resteert dan Afl. 25.- per maand voor de huishouding, boodschappen etc. Dat is niet reëel. Verzoekster stelt van de bestreden beschikking onevenredig nadeel te ondervinden.
Wat vindt het gerecht?
6. Ter beantwoording ligt voor de vraag of de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, en dat ter voorkoming van dat nadeel een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Voor zover het gerecht daarbij een inhoudelijk oordeel geeft, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is het niet bindend in de bodemprocedure.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster recht heeft op een gehandicaptenuitkering van thans Afl. 1.080.- per maand. Dit is een buitenwettelijke uitkering, omdat artikel 8 van het Lbbv niet voorziet in een gehandicaptenuitkering voor volwassenen.
6.2
Tussen partijen is evenmin in geschil dat verzoekster recht heeft op partneralimentatie van Afl. 400.- per maand. Het partijen verdeeld houdende geschilpunt is of verweerder bij de vaststelling en herziening van de hoogte van de uitkering van verzoekster rekening mocht of moest houden met de aanspraak op partneralimentatie. Verweerder meent van wel, omdat de aanspraak op die alimentatie vast staat en het aan verzoekster is om haar claim geldend te maken. Verzoekster meent van niet, omdat zij stelt feitelijk nooit alimentatie te hebben ontvangen en het ook geen zin heeft om (juridische) actie te ondernemen tegen haar ex-echtgenoot, omdat “je van een kale kip niet kunt plukken”.
6.3
Het gerecht is van oordeel dat de aanspraak van verzoekster op partneralimentatie van Afl. 400.- moet worden aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 12 Lbbv, anders dan tegemoetkoming in studiekosten. Dit betekent dat die inkomsten in beginsel volledig in mindering moeten worden gebracht op de normatieve gehandicaptenuitkering van verzoekster.
De Lbbv geeft geen definitie van ‘inkomsten’ waaruit volgt of moet worden uitgegaan van een aanspraak op inkomsten of daadwerkelijk ontvangen inkomsten. Het gerecht is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de aanspraak op alimentatie. Ook in het geval verzoekster feitelijk geen alimentatie zou hebben ontvangen, laat dat onverlet dat zij op grond van de beschikking van het gerecht van 29 augustus 2022 wel aanspraak had op partneralimentatie ten aanzien van haar ex-partner. Verzoekster wordt geacht daarover redelijkerwijs te kunnen beschikken, eventueel en zo nodig na juridische actie. Verzoekster stelt dat zij niet redelijkerwijs over de alimentatie kon beschikken omdat haar ex-partner geen middelen had en het inschakelen van een raadsman of het voeren van een procedure daarom geen zin heeft. Deze stelling heeft verzoekster onvoldoende onderbouwd. Het overleggen van de handgeschreven verklaring van haar ex-echtgenoot is daarvoor onvoldoende. Vooralsnog moet er dan ook van worden uitgegaan dat verzoekster redelijkerwijs over de alimentatie kon beschikken (vgl. CRvB 28 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1042).
6.4
Hieruit volgt dat verweerder de aanspraak op partneralimentatie terecht heeft betrokken bij de herziening, terugvordering en invordering / inhouding op de gehandicaptenuitkering van verzoekster. Op grond van intern (tegenwettelijk) beleid heeft verweerder niet het volledige bedrag maar slechts twee derde deel van dat bedrag (2/3 x Afl. 400.- = Afl. 266.67.-) in mindering gebracht. Omdat hierover niet wordt geklaagd en dit beleid in het voordeel is van verzoekster, laat het gerecht dit verder onbesproken.
6.5
De inhouding van Afl. 110.- per maand in verband met het terug te vorderen bedrag is gemaximeerd op 10% van het normbedrag, conform vast beleid. Dit acht het gerecht niet onredelijk.
6.6
Verzoekster komt niet op tegen de inhouding van het bedrag aan maandelijks te betalen huur, waarvoor zij zelf heeft getekend.
6.7
De conclusie is dat verweerder bij de bestreden beschikking terecht de uitkering heeft herzien vanwege de aanspraak op partneralimentatie als hij heeft gedaan, dat het terug te vorderen bedrag terecht is vastgesteld op Afl. 7.085.-, en dat verweerder van de uitkering heeft mogen aftrekken de inhoudingen van Afl. 110.- en Afl. 165.-, zodat resteert een maandelijks uitkering van Afl. 540.- en per februari 2025 van Afl. 590.-.
6.8
Het gerecht heeft begrip voor de moeilijke situatie van verzoekster. Rekening houdend met een bedrag aan vaste lasten van rond de Afl. 400.- is de maandelijkse uitkering onvoldoende om van rond te komen zonder hulp van vrienden, familie of anderen. Daarbij betrekt het gerecht dat het bestaansminimum voor een alleenstaande ligt op ongeveer Afl. 1.400.- (70% van het minimumloon). Anderzijds is het reguliere normbedrag aan bijstandsuitkering Afl. 450.- per maand. Ook voor veel andere burgers met uitsluitend een bijstandsuitkering geldt daarom dat het lastig zal zijn rond te komen zonder de hulp van vrienden, familie of anderen (kerk / charitas). Het gerecht volgt verzoekster dan ook niet in haar stelling dat de bestreden beschikking haar onevenredig nadeel berokkent. Daarbij betrekt het gerecht de met die beschikking te dienen doelen, waaronder de naleving van de inlichtingenplicht, het tegengaan van misbruik en de noodzakelijke verdeling van de altijd schaarse financiële middelen van de overheid onder hen die maatschappelijke hulp behoeven.
Conclusie en gevolgen
7. De beschikking is naar het oordeel van het gerecht genomen in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke en beleidsregels. De door verzoekster tegen de bestreden beschikking aangevoerde argumenten slagen niet. Naar verwachting zal de bestreden beschikking na heroverweging in de bezwaarprocedure in stand blijven. Van een onevenredig nadeel als hiervoor bedoeld in geen sprake. Het verzoek om schorsing van (delen van) de bestreden beschikking wordt daarom afgewezen.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.