ECLI:NL:OGEAA:2025:223

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
14 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
AUA202401997
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonsubsidie en terugvordering door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

In deze uitspraak van 14 juli 2025 beoordeelt het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba het beroep van RETRACO ARUBA N.V. tegen de beslissing van de Minister van Economische Zaken over de vaststelling van loonsubsidie. De zaak betreft de loonsubsidie voor de maanden mei 2020 tot en met maart 2021, waarbij de Minister op 7 mei 2024 de bezwaren van appellante deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaarde. Appellante heeft pro-forma beroep ingesteld en de gronden van haar beroep aangevuld. Het Gerecht heeft de zaak behandeld op zittingen in maart en juli 2025, waarbij het onderzoek is aangehouden voor nadere informatie. Het Gerecht concludeert dat de Minister de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor de maanden juli 2020 tot en met maart 2021, maar dat het beroep gegrond is voor de maanden mei en juni 2020. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige indiening van bezwaarschriften en de rol van de Sociale Verzekeringsbank in de uitvoering van de loonsubsidieregeling. Het Gerecht oordeelt dat de Minister de loonsubsidie op basis van het kasstelsel heeft vastgesteld, wat in overeenstemming is met de Landsverordening tijdelijke loonsubsidie. De uitspraak eindigt met de veroordeling van de Minister in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak van 14 juli 2025
Lar nr. AUA202401997

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

RETRACO ARUBA N.V.,

gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C. Lopez Paz,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, Communicatie en Duurzame Ontwikkeling,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).
Inleiding
1.1
In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het beroep van appellante tegen de beslissing van 7 mei 2024 (bestreden beslissing) over de vaststelling van loonsubsidie met betrekking tot de maanden mei 2020 tot en met december 2020 en over de maanden januari 2021 tot en met maart 2021. Met de bestreden beslissing heeft verweerder op de bezwaren van appellante zoals verwoord in de bezwaarschriften van 21 december 2020, 18 november 2021 en 30 maart 2022 beslist. De bezwaren van appellante zijn in de bestreden beslissing deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
1.2
Appellante heeft tegen de bestreden beslissing op 17 juni 2024 pro-forma beroep ingesteld en heeft op 10 oktober 2024 de gronden van haar beroep aangevuld.
1.3
Verweerder heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift van 30 december 2024, met producties.
1.4
Het gerecht heeft partijen bij e-mail van 27 februari 2025 een aantal vragen voorgelegd. Appellante heeft hierop bij akte gereageerd.
1.5
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 5 maart 2025. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde, vergezeld van [accountant] (accountant), [fiscalist] (fiscalist) en [betrokkene 1]. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde mr. [betrokkene 2], occuperend voor mr. C.L. Geerman. Tevens was aanwezig mr. [betrokkene 3], juriste bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
1.6
Het gerecht heeft het onderzoek aangehouden voor het inwinnen van nadere informatie.
1.7
Verweerder heeft op 19 maart 2025 een akte uitlating, met producties, genomen, waarop door appellante is gereageerd met haar contra akte van 6 mei 2025.
1.8
Het beroep is andermaal behandeld op zitting van 2 juli 2025. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens was [fiscalist] (fiscalist) aanwezig. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [betrokkene 4], hoofd IT van de SVB, en mr. [betrokkene 3], juriste bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
1.9
Het onderzoek is op 2 juli 2025 gesloten. De uitspraak is bepaald op vandaag.
Beoordeling door het gerecht
2.1
Het gerecht beoordeelt in deze procedure of verweerder bij de bestreden beslissing de bezwaren van appellante terecht niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond heeft verklaard. Dit doet het gerecht aan de hand van argumenten die appellante heeft aangevoerd.
2.2
Het gerecht komt tot het oordeel dat het beroep deels gegrond en deels ongegrond is. Het beroep is gegrond voor zover bij de bestreden beslissing de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het beroep is ongegrond voor zover bij de bestreden beslissing de bezwaren ongegrond zijn verklaard. Anders gezegd, op het formele punt krijgt appellante gelijk, op het materiele punt niet. Hierna legt het gerecht uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep relevante wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage van deze uitspraak.
Wat is relevant om te weten?
3.1
Aan appellante is gedurende de covid-19 pandemie loonsubsidie toegekend. Subsidie voor loonkosten is aanvankelijk mogelijk gemaakt door de Minister van Financiën bij tijdelijke maatregelen van 13 mei 2020, 4 juni 2020 en 11 juni 2020. Nadien is de aanspraak op loonsubsidie wettelijk verankerd in de Landsverordening tijdelijke loonsubsidie van 9 december 2021 (A.B. 2021, 199, hierna: LvTLS). De systematiek van deze loonsubsidieregeling is dat een werkgever per maand loonsubsidie kan aanvragen voor de loonkosten van zijn of haar werknemers. Op basis van de aanvraag wordt een voorschot uitbetaald aan de werkgever. Na afloop van de subsidieperiode wordt vastgesteld of er recht bestaat op loonsubsidie en tot welk bedrag. Als te weinig is uitbetaald dan volgt nabetaling van het restantbedrag. Indien ten onrechte of teveel voorschot is uitbetaald, dan wordt het betreffende bedrag teruggevorderd en zo nodig ingevorderd. De loonsubsidieregeling wordt namens de minister uitgevoerd door de SVB.
3.2
Appellante heeft loonsubsidie aangevraagd en gekregen over de periode mei 2020 tot en met mei 2021. De loonsubsidie over de maanden april 2021 en mei 2021 is niet in geschil tussen partijen. Het recht op loonsubsidie over de overige maanden wel. Het gerecht laat de loonsubsidie over de maanden april 2021 en mei 2021 daarom hierna onbesproken.
3.3
Bij de in onderstaande tabel opgenomen (primaire) beschikkingen heeft verweerder de definitieve loonsubsidie voor de na te noemen maanden vastgesteld op een bedrag van Afl. 0,00.-. Daarbij is tevens het aan appellante teveel uitbetaalde subsidiebedrag teruggevorderd.
Datum beschikking
Loonsubsidie over maand
Terugvordering
30 januari 2021
Mei 2020
43.447,88
10 december 2020
Juni 2020
16.949,52
1 april 2021
Juli 2020
28.249,23
28 mei 2021
Augustus 2020
33.899,05
28 mei 2021
September 2020
28.249,23
28 mei 2021
Oktober 2020
27.533,26
28 juni 2021
November 2020
27.533,26
28 juni 2021
December 2020
13.766,62
27 januari 2022
Januari 2021
16.519,94
27 januari 2022
Februari 2021
15.032,44
3.4
Voor de maand maart 2021 heeft verweerder de definitieve loonsubsidie bij beschikking van 27 januari 2022 vastgesteld op 40.143, 86.-. Verweerder vordert over de maand maart 2021 terug het bedrag van Afl. 26.503,76.-.
3.5
Tegen de beschikking van 10 december 2020 heeft appellante op 21 december 2020 bezwaar gemaakt. Tegen de beschikkingen van 30 januari 2021, 1 april 2021, 28 mei 2021 en 28 juni 2021 heeft appellante op 18 november 2021 bezwaar gemaakt. Tegen de beschikking van 27 januari 2022 heeft appellante op 30 maart 2022 bezwaar gemaakt.
3.6
Bij bestreden beslissing op bezwaar van 7 mei 2023 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen de beschikkingen van 10 december 2020 en 30 januari 2021 (vaststelling van loonsubsidie over de maanden mei 2020 en juni 2020) ongegrond verklaard.
Het bezwaar gericht tegen de beschikkingen van 1 april 2021, 28 mei 2021, 28 juni 2021 en 27 januari 2021 (vaststelling van loonsubsidie over de maanden juli 2020, augustus 2020, september 2020, oktober 2020, november 2020, december 2020, januari 2021, februari 2021 en maart 2021) heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet is ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van de betreffende beschikking.
In de beslissing van 7 mei 2023 staat onder meer:
“(…)
  • uw bezwaar inhoudelijk werd bekeken, bericht ik u volledigheidshalve dat de beschikkingen inzake de definitieve vaststelling van de loonsubsidie voor de maanden mei 2020 en juni 2020 zijn heroverwogen;
  • (…)
  • u geen beschikking van de Inspecteur der Belastingen heeft om het factuurstelsel toe te passen bij het doen van de BBO-aangifte;
  • op basis van de daadwerkelijke omzetdaling, de eerder genomen beschikkingen ter vaststelling van de (definitieve) loonsubsidie over de maanden mei 2020 en juni 2020 in stand zullen blijven;
  • de bank kan bevestigen dat u inzake de loonsubsidie voor het jaar 2021 geen openstaande schuld heeft aan terug te betalen loonsubsidie;
Hierna een opsomming van de bovengenoemde beschikking definitieve vaststelling loonsubsidie, per periode, met vermelding van de daadwerkelijke omzetdaling, met de letters A en B aangeduid.
Periode loonsubsidie Datum beschikking Daadwerkelijke omzetdaling
A. Mei 2020 30-01-2021 -3%
B. Juni 2020 10-12-2020 42%
(…)”.
De omvang van het geding
4. Het gerecht stelt vast dat de primaire beschikkingen zowel beslissingen bevatten over het recht op loonsubsidie als over de terugvordering. De bezwaarschriften hebben als onderwerp: ‘bezwaar terugvordering loonsubsidie’, maar moeten - gelet op de inhoud ervan - worden opgevat als bezwaar tegen zowel de beslissing tot definitieve vaststelling van de aanspraak op loonsubsidie over de betreffende maand, als over de terugvordering. In de bestreden beslissing wordt niet specifiek ingegaan op de terugvordering. Omdat bij de bestreden beslissing de primaire beschikkingen in stand blijven, gaat het gerecht er van uit dat verweerder ook de beslissingen over terugvordering heeft gehandhaafd.
4.1
Appellante komt op tegen alle onderdelen van de bestreden beslissing. Het gerecht zal hierna eerst bespreken of verweerder de bezwaren tegen de hiervoor genoemde primaire beschikkingen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarna komt aan de orde het beroep van appellante gericht tegen de beslissing op bezwaar over de maanden mei 2020 en juni 2020.
De ontvankelijkheid van het bezwaar
5. De bij wet vastgestelde termijn om bezwaar te maken is zes weken (artikel 11, eerste lid, van de Lar). Het gerecht stelt vast dat appellante binnen die termijn bezwaar heeft gemaakt tegen de primaire beschikking van 10 december 2020 (over de maand juni 2020). Het gerecht stelt tevens vast dat verweerder appellante met betrekking tot de beschikking van 20 januari 2021 (over de maand mei 2020) het voordeel van de twijfel heeft gegeven, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verweerder die beschikking tijdig aan appellante heeft toegezonden dan wel dat appellante die beschikking tijdig kon inzien via MiSVB.
5.1
MiSVB is het portaal van de SVB, waarin werkgevers, zoals appellante, aanvragen om loonsubsidie kunnen en moeten doen. De SVB maakt de beslissingen over het recht op loonsubsidie ook bekend via het portaal en niet per post. Als een beslissing is genomen dan wordt daarover aan het door de werkgever opgegeven e-mailadres een notificatie gezonden met een korte aanduiding van het onderwerp. Bij de beslissingen als hier aan de orde staat in de notificatie vermeld: ‘Decision final di Loonsubsidie pa dono di trabao’.
In de notificatie is een veld opgenomen waarop kan worden geklikt (‘Klik y wak’), waarna een toegangsscherm opent tot MiSVB 2.0. Als daarin een gebruikersnaam van de werkgever en wachtwoord wordt ingevuld, dan wordt ingelogd op de pagina van de betreffende werkgever. Daarop is een veld ‘Loonsubsidie berekeningen’ opgenomen. Door op dat te veld te klikken ontstaat toegang tot een pagina met Loonsubsidie beslissingen per kalenderjaar. Per maand wordt de ‘definitieve aanslag’ getoond, met daarin de definitieve vaststelling per maand van het recht op loonsubsidie.
5.2
Verweerder stelt dat aan appellante alle beschikkingen over de maanden juli 2020 tot en met maart 2021 zijn bekendgemaakt via bovenbeschreven gang van zaken. Volgens verweerder blijkt uit een analyse van alle door de SVB verzonden mails / notificaties uit de betreffende periode, welke analyse is verricht met het programma Mailjet, dat appellante in de periode van 28 april 2020 tot en met december 2022 128 e-mails heeft ontvangen van de SVB, waarvan 13 betrekking hadden op de definitieve vaststelling van de loonsubsie. Dit volgt volgens verweerder ook uit de overgelegde excel-sheet, waarin de mails over de definitieve vaststellingsbeschikkingen met geel zijn gemarkeerd. Verweerder stelt zich op het standpunt van de beschikkingen aldus op correcte wijze aan appellante zijn toegezonden en dat het de verantwoordelijkheid is van appellante, of degene die namens appellante de mails ontvangt, in dit geval een medewerkster van het administratiekantoor van appellante, om naar aanleiding van de notificatie in te loggen op het portaal om kennis te nemen van de beschikking over de vaststelling van loonsubsidie en om desgewenst deze te downloaden. Uit eerdergenoemde analyse blijkt volgens verweerder dat alle mails zijn toegezonden (‘sent’), maar dat op sommige mails alleen is geklikt (‘clicked’) wat betekent dat die niet zijn geopend (‘opened’).
5.3
Appellante betwist dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat zij de betreffende primaire beschikkingen toegezonden heeft gekregen. Als verweerder gebruikt maakt van een portaal waarin na ontvangst van een notificatie kennis kan worden genomen van een beschikking, dan is het aan verweerder om aan te tonen dat appellante die notificaties heeft ontvangen en dat haar duidelijk was of kon zijn dat het toezending van definitieve beschikkingen over loonsubsidie betrof. Daarin is verweerder volgens appellante niet geslaagd. Zij wijst ter onderbouwing van deze stelling op de door verweerder ingebrachte informatie van Mailjet waaruit blijkt dat het kenmerk ‘opened’ geen betrouwbare indicatie is dat een e-mail daadwerkelijk is ontvangen door de geadresseerde. Verder heeft verweerder verzuimd gebruik te maken van de mogelijkheid van ‘e-mail tracking settings’, waardoor onduidelijkheid over de vraag of appellante de betreffende notificatie wel of niet heeft ontvangen voor rekening en risico van verweerder komt. Appellante benadrukt voorts dat zij van de SVB ook tal van notificaties over andere onderwerpen heeft ontvangen, zoals het recht op ziekengeld. Bovendien staat in de excel-sheet slechts achter twee e-mails dat het de toezending van een kennisgeving over de definitieve toekenning van loonsubsidie betreft. Appellante betwist dan ook dat de primaire beschikkingen op regelmatige wijze zijn bekendgemaakt op de door verweerder genoemde data. Appellante heeft van die beschikkingen pas kennis genomen na ontvangst van aanmaningen over terugvordering, die wel per e-mail zijn toegezonden. Appellante heeft aangegeven zich te realiseren dat tegen de beschikking van elke maand afzonderlijk bezwaar moest worden gemaakt. Zij betoogt dat gelet op genoemde omstandigheden de ingediende bezwaarschriften zo spoedig mogelijk en dus tijdig zijn ingediend, dan wel dat een eventuele termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
5.4
Het gerecht heeft begrip voor het feit dat verweerder (SVB) bij grootscheepse operaties als de toekenning van loonsubsidie tijdens de COVID-crisis gebruik maakt van een digitaal portaal en het communiceren via notificaties in plaats van via toezending van beslissingen per post of via uitreiking. Als de ontvangst van de betreffende beschikkingen wordt ontkend, dan is het aan verweerder om aan te tonen dat de geadresseerde de notificatie toegezonden heeft gekregen en ontvangen en dat het de geadresseerde duidelijk was of redelijkerwijs kon zijn dat de notificatie betrekking had op toezending van de definitieve beschikking over het recht op loonsubsidie. De bewijslast rust dus op verweerder.
Verweerder heeft de toezending en ontvangst van die beschikkingen getracht aan te tonen door het overleggen van een excel-sheet met daarop alle in de betreffende periode aan appellante toegezonden e-mails (128). Het gerecht stelt echter vast dat in kolom N van die excel-sheet alleen achter de nummers 57 en 58 is vermeld dat het betreft ‘kennisgeving definitieve toekenning LS’. Daarbij gaat het om de maanden mei en juni (van 2020) en dat zijn de maanden waarin verweerder juist geen punt heeft gemaakt van de tijdigheid van het bezwaar. In de excel-sheet heeft het gerecht niet aangetroffen kennisgevingen van beschikkingen over de definitieve toekenning van loonsubsidie over de overige maanden.
5.5
Het gerecht komt al met al tot de conclusie dat verweerder er niet in geslaagd aan te tonen dat aan appellante betreffende de loonsubsidiebeschikkingen over de maanden juli 2020 tot en met maart 2021 notificaties zijn toegezonden met daarbij een voldoende duidelijke aanduiding van het onderwerp. De zes weken termijn is dus niet aangevangen op de door verweerder gehanteerde data van de betreffende primaire beschikkingen. Appellante heeft van die beschikkingen alsnog kennis genomen na toezending van aanmaningen over de terugvordering. Het gerecht is van oordeel dat appellante tijdig actie heeft ondernomen na kennisname van de aanmaningen over de betreffende maanden. Daarbij is van belang dat appellante op 18 november 2021 en 30 maart 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen de terugvordering van loonsubsidie.
5.6
Gelet hierop komt de bestreden beslissing, voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, voor vernietiging in aanmerking.
5.7
Appellante heeft aangegeven dat zij er geen belang bij heeft over de betreffende maanden alsnog de bezwaarprocedure te moeten volgen. Zij heeft het gerecht verzocht de bezwaren tegen de betreffende beschikkingen inhoudelijk te beoordelen, tezamen met de bezwaren tegen de definitieve vaststelling van loonsubsidie over de maanden met 2020 en juni 2020. Het gerecht zal dit verzoek honoreren.
De invulling van het begrip ‘omzetdaling’ door partijen
6.1
De kern van het partijen verdeeld houdende materiële geschil is of verweerder bij de vaststelling van de aanspraak op loonsubsidie heeft mogen uitgaan van omzetdaling gebaseerd op BBO-afdrachten en het kasstelsel. Verweerder meent van wel. Appellante meent van niet en betoogt dat verweerder het factuurstelsel had moeten hanteren, althans dat verweerder het begrip ‘omzetdaling’ anders had moeten invullen.
6.2
Verweerder heeft zich - samengevat - op het standpunt gesteld, dat de wet voorschrijft dat een voorwaarde voor de toekenning van loonsubsidie is dat een werkgever een daling van zijn bedrijfsomzet van tenminste 25% verwacht. De omzetdaling wordt berekend op basis van ((y-x)/y)x100%, waarbij de x staat voor de bedrijfsomzet van de maand waarvoor loonsubsidie wordt aangevraagd en y voor de referentie-omzet. Artikel 1 van Landsverordening tijdelijke loonsubsidie (LvTLS) bepaalt wat onder bedrijfsomzet wordt verstaan en bepaalt tevens dat 2019 als referentiejaar voor de omzet heeft te gelden. Verweerder heeft bij de berekening van de bedrijfsomzetderving per maand het kasstelsel gehanteerd. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid genoemd in artikel 2, derde lid, van de LvTLS om af te wijken van het begrip “bedrijfsomzet”. Verweerder heeft voor de invulling van dat begrip aangesloten bij artikel 1 van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (A.B. 2006, nr 83; hierna: LvBBO). In deze verordening is bedrijfsomzet gedefinieerd als: “het totaal van de vergoedingen dat een ondernemer ontvangt voor leveringen van goederen en diensten die in het kader van zijn onderneming worden verricht”. Op grond van artikel 9, eerste lid, LvBBO wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip dan wel de tijdstippen waarop de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen. Volgens verweerder blijkt hieruit dat als uitgangspunt geldt dat het kasstelsel wordt gehanteerd. Dat volgt volgens verweerder ook uit het derde lid van artikel 9, waarin is geregeld dat in afwijking van het eerste lid de Inspecteur op schriftelijk verzoek van de ondernemer kan toestaan dat de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip dan wel de tijdstippen waarop een factuur wordt uitgereikt ter zake van de levering of de dienst waarmee de bedrijfsomzet wordt gerealiseerd. De Inspecteur beslist op een verzoek om het factuurstelsel te mogen hanteren bij voor bezwaar vatbare beschikking. Appellante had dus de mogelijkheid om op grond van deze bepaling te verzoeken om het factuurstelsel te mogen hanteren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Daarom is verweerder bij de vaststelling van de aanspraak op loonsubsidie uitgegaan van de bedrijfsomzet in de betreffende maand, zoals deze blijkt uit de aangifte BBO van appellante over de die maand bij de belastingdienst. Vervolgens is die omzet vergeleken met de omzet in de betreffende maand in 2019 om te bepalen of sprake is van een relevante omzetdaling als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en vier, eerste lid, van de LvTLS. Verweerder maakt bij de toepassing van de loonsubsidieregeling gebruik van de gegevens van de belastingdienst en heeft de bestreden beschikkingen op die gegevens gebaseerd.
6.3
Appellante betoogt dat hantering van het kasstelsel bij de vaststelling van definitieve loonsubsidie onjuist is omdat dan geen rekening wordt gehouden met de werkelijke omzetdaling van appellante in bedrijfseconomische zin. Bij levering van kapitaalgoederen, zoals door appellante, kan er veel tijd zitten tussen het moment van het aangaan van de overeenkomst tot levering en het moment waarop de betalingen voor die levering binnenkomen, mede als gevolg van afgesproken betalingsregelingen / levering op krediet. Appellante verkoopt kapitaalgoederen waarbij de factuurdatum vaak sterk afwijkt van de datum / data waarop (deel)betalingen worden ontvangen. Appellante heeft in 2019 goederen verkocht en gefactureerd, waarvan de betalingen pas in 2020 zijn binnengekomen tijdens de pandemie. De bedrijfsvoering van appellante is niet te vergelijken met bijvoorbeeld die in de (dag)horeca, waarbij hantering van het kasstelsel wel te billijken is. Voor appellante pakt toepassing van het kasstelsel echter zeer nadelig uit.
Appellante betoogt dat bij de invulling van het begrip ‘omzetdaling’ in artikel 9 van de Ministeriele Beschikking van 13 mei 2020 (MB) daarom rekening moet worden gehouden met de aard van de bedrijfsvoering. Dat is ten onrechte niet gebeurd. Deze MB schrijft niet voor op welke wijze ‘omzetdaling’ moet worden bepaald. De SVB was dan ook niet verplicht om het kasstelsel te hanteren. De SVB had bij grote ondernemingen, zoals appellante, maatwerk kunnen en moeten leveren. Door dat na te laten heeft verweerder onzorgvuldig jegens appellante gehandeld. Ten onrechte stelt verweerder dat appellante niet de Inspecteur der Belastingen heeft gevraagd om te mogen afwijken van het kasstelsel. Voor de BBO-afdracht was dat nodig en niet wenselijk. Voor de loonsubsidie had appellante een dergelijke beschikking niet nodig, omdat de MB niet voorschrijft dat de omzetdaling wordt bepaald via hantering van het kasstelsel. Appellante meent dat de SVB de beschikkingen ten onrechte heeft gebaseerd op de BBO-aangifte en afdracht, omdat de BBO-afdracht niet gelijk is aan de werkelijke omzet in een maand.
Appellante voert voorts aan dat de bestreden beslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat zij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van bedrijven die in een gelijksoortige positie verkeren, maar van de minister of de inspecteur wel bij beschikking toestemming hebben gekregen om het factuurstelsel te hanteren.
Wat is het oordeel van het gerecht?
7.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder de bedrijfsomzet van appellante voor de betreffende maanden, en voor de omzetdaling, heeft mogen vaststellen met hantering van het kasstelsel.
7.2
Het gerecht stelt vast dat de Landsverordening tijdelijke loonsubsidie (LvTLS) is vastgesteld op 9 december 2021 en op 18 december 2021 in werking is getreden. Dat betekent dat deze LvTLS pas in werking trad na ommekomst van de COVID-pandemie en eveneens na de maanden waarover het geschil betrekking heeft. De primaire beschikkingen over de maanden mei tot en met december 2020 zijn gedateerd voor 18 december 2021 en zijn gebaseerd op de Ministeriele Beschikking van 13 mei 2020 (no. 681/20). De primaire beschikkingen over de maanden januari, februari en maart 2021 dateren van 27 januari 2022, oftewel van na inwerkingtreding van de LvTLS. Ook de bestreden beslissing dateert van na inwerkingtreding van de LvTLS.
7.3
Voor de beantwoording van de rechtsvraag die partijen verdeeld houdt is relevant hoe het begrip ‘bedrijfsomzet’ moet worden uitgelegd. Dat begrip is immers bepalend voor de vraag of sprake is van een relevante ‘omzetdaling’, die weer bepalend is voor de aanspraak op loonsubsidie.
Het gerecht stelt vast dat de definitie van bedrijfsomzet in de MB van 13 mei 2020 gelijkluidend is aan die in de LvTLS, namelijk: de bedrijfsomzet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (AB 2006, no. 83). Anders dan door appellante is betoogd, is dus niet relevant dat de LvTLS dateert van na de maanden waarover een aanvraag is gedaan. Verweerder heeft bij de bestreden beslissing terecht toepassing gegeven aan de LvTLS.
7.4
Het gerecht is van oordeel dat verweerder bij de bepaling van de bedrijfsomzet, en dus ook van de omzetdaling van appellante, terecht toepassing heeft gegeven aan bovengenoemde definitie van ‘bedrijfsomzet’. Daarbij is van belang dat geen gebruik is gemaakt van de in artikel 2, derde lid, van de LvTLS geboden mogelijkheid om af te wijken van de definitie van ‘bedrijfsomzet’. Verweerder heeft voor de invulling van dat begrip aangesloten bij artikel 1 LvBBO. In deze verordening is bedrijfsomzet gedefinieerd als: “het totaal van de vergoedingen dat een ondernemer ontvangt voor leveringen van goederen en diensten die in het kader van zijn onderneming worden verricht”.
7.5
Het gerecht is verder van oordeel dat verweerder op goede gronden zowel de bedrijfsomzet als de omzetdaling per maand heeft bepaald. Dat past in de systematiek van zowel de LvBBO als van de LvTLS, waarin is geregeld dat loonsubsidie per maand moet worden aangevraagd en ook de aanspraak op loonsubsidie per maand wordt bepaald. Verweerder heeft bij de berekening van de bedrijfsomzetderving per maand het kasstelsel gehanteerd en daarbij gebruik gemaakt van de gegevens van de belastingdienst over de BBO-afdrachten van de betreffende maand, zoals door de onderneming verstrekt. Op grond van artikel 9, eerste lid, LvBBO wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip dan wel de tijdstippen waarop de vergoeding waarop geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen. Omdat in dit wettelijk voorschrift als uitgangspunt wordt gehanteerd het moment waarop de vergoeding wordt ontvangen, is het gerecht van oordeel dat verweerder ook voor het bepalen van het recht op loonsubsidie dit uitgangspunt, en dus het kasstelsel, heeft mogen hanteren. Daarbij betrekt het gerecht dat in het derde lid van artikel 9, LvBBO is geregeld dat in afwijking van het eerste lid de Inspecteur op schriftelijk verzoek van de ondernemer kan toestaan dat de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip dan wel de tijdstippen waarop een factuur wordt uitgereikt ter zake van de levering of de dienst waarmee de bedrijfsomzet wordt gerealiseerd. Hieruit volgt dat het kasstelsel als standaardmethode wordt gehanteerd voor berekening van de bedrijfsomzet en de omzetdaling, en het factuurstelsel als de uitzondering. Het gerecht stelt vast dat appellante niet heeft verzocht om in het kader van de BBO-afdracht het factuurstelsel te mogen hanteren. Mede daarom is verweerder bij de vaststelling van de aanspraak op loonsubsidie terecht uitgegaan van de bedrijfsomzet in de betreffende maand zoals deze blijkt uit de aangifte BBO van appellante over de betreffende maand bij de belastingdienst om vervolgens te bepalen of sprake is van een relevante omzetdaling.
7.6
Appellante betoogt dat ‘bedrijfsomzet’ in fiscaalrechtelijke zin niet gelijk is aan de maandelijkse afdracht van de BBO-belasting. Dit mag zo zijn, het gerecht onthoudt zich van een oordeel op ter zake, maar daarmee is niet gezegd dat verweerder niet in redelijkheid heeft mogen kiezen voor een invulling van de begrippen ‘bedrijfsomzet’ en ‘omzetdaling’ als hij heeft gedaan. Daarbij betrekt het gerecht allereerst de aard van de financiële tegemoetkoming, namelijk een gift. Dit maakt dat verweerder binnen de toepasselijke wettelijke voorschriften aanzienlijke discretie toekomt bij invulling van de relevante bepalingen. Verder is van belang dat een regeling als de LvTLS alleen uitvoerbaar is als een bepaalde mate van standaardisering wordt toegepast. Verweerder en uitvoeringsorgaan SVB konden die regeling alleen op efficiënte wijze en met gepaste snelheid uitvoeren door gebruik te maken van de financiële gegevens over appellante zoals die door haar zelf aan de belastingdienst zijn verstrekt. Weliswaar kan appellante worden gevolgd in haar stelling dat een andere invulling van de begrippen ‘bedrijfsomzet’ en ‘omzetdaling’, waarbij op basis van nader financieel onderzoek per onderneming maatwerk was toegepast, niet in strijd zou zijn geweest met de hiervoor genoemde wettelijke regelingen. Dit zou echter afbreuk hebben gedaan aan de uitvoerbaarheid van de regeling.
Voorts is van belang dat het hanteren van het kasstelsel als uitgangspunt voor de bepaling van de bedrijfsomzet voor ondernemingen als voordeel heeft dat omzetbelasting later kan worden betaald. Immers, zoals ook appellante heeft aangevoerd, gaat facturering en levering vooraf aan betaling. Dat is mede voordelig, omdat geen belasting behoeft te worden betaald over niet inbare vorderingen, terwijl die vorderingen wel moeten worden meegenomen bij het hanteren van het factuurstelsel. Voor de BBO-afdracht heeft appellante ook geen bezwaren tegen hantering van het kasstelsel. Dat hantering van het kasstelsel bij de aanspraak op loonsubsidie voor haar minder voordelig uitpakt dan bij hantering van het factuurstelsel, maakt niet dat verweerder bij appellante het factuurstelsel had moeten hanteren. Ook acht het gerecht van belang dat loonsubsidie is bedoeld als tegemoetkoming in de loonkosten van een bepaalde maand. Anders dan bij bijvoorbeeld horeca-ondernemingen, die als gevolg van de ‘lock down’ van de ene op de andere dag helemaal geen inkomsten meer hadden, terwijl de loonkosten wel bleven drukken op het bedrijfsresultaat, heeft appellante in de betreffende maanden inkomsten ontvangen, waaruit (een deel van) de loonkosten konden worden betaald. Dit volgt uit de aangiften BBO, BAVP en BAZV, zoals die door appellante zijn ingebracht in de procedure.
7.7
Ook het betoog van appellante dat verweerder met de bestreden beslissing heeft gehandeld in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, volgt het gerecht niet. Zij klaagt er over dat zij anders wordt behandeld dan bedrijven die in een gelijksoortige positie verkeren, maar van de minister of de inspecteur bij beschikking toestemming hebben gekregen om het factuurstelsel te hanteren. Reeds omdat appellante dat niet heeft gedaan, is geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
De terugvordering8. Het gerecht stelt vast dat appellante geen afzonderlijke beroepsgronden heeft aangevoerd tegen de beslissingen tot terugvordering. Dat verweerder bedragen als onverschuldigd betaald terugvordert, is het gevolg van het feit dat aan appellante over de betreffende maanden voorschotbetalingen zijn gedaan, terwijl achteraf de definitieve loonsubsidie over die maanden is vastgesteld op nihil of op een lager bedrag. Het gerecht ziet dan geen aanleiding de beslissingen tot terugvordering te vernietigen of te herroepen.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep tegen de bestreden beslissing is
ongegrond, voor zover daarbij de bezwaren van appellante tegen de primaire beschikkingen over de maanden mei 2020 en juni 2020 ongegrond zijn verklaard. Dat geldt zowel de beslissing over de definitieve vaststelling van loonsubsidie over die maanden, als de beslissing tot terugvordering.
Het beroep tegen de bestreden beslissing is
gegrond, voor zover daarbij de bezwaarschriften over de maanden juli 2020 tot en met maart 2021 niet-ontvankelijk zijn verklaard. De bestreden beslissing zal in zoverre worden vernietigd. Het gerecht zal zelf in de zaak voorzien door de bezwaarschriften over de maanden juli 2020 tot en met maart 2021 alsnog ongegrond te verklaren. Dat geldt zowel de beslissing over de definitieve vaststelling van loonsubsidie over die maanden, als de beslissing tot terugvordering.
10. Omdat de bestreden beslissing gedeeltelijk voor vernietiging in aanmerking komt, zal verweerder worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van appellante conform het geldende forfaitaire tarief tot een bedrag van Afl. 2.100.- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van de nadere zitting, en 0,5 punt voor het indienen van de contra-akte, oftewel in totaal 3 punten x Afl. 700.- per punt is Afl. 2.100.- ). Tevens zal worden bepaald dat het gestorte griffierecht aan appellante wordt vergoed.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
  • verklaart het beroep
  • verklaart het beroep
  • bepaalt dat de bezwaarschriften over de maanden juli 2020 tot en met maart 2021 tegen de primaire beschikkingen over de definitieve vaststelling van loonsubsidie over die maanden en over de terugvordering over die maanden, ongegrond worden verklaard;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 2.100.-;
  • gelast teruggave aan appellante van het door haar betaalde bedrag van Afl. 25.-.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, bijgestaan door mr. A. de Cuba, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dagtekening van deze uitspraak.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.
Bijlage bij AUA202401997
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar)
Artikel 9
1. Degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, kan het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
(…)
Artikel 11
1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken en gaat in op de dag na die waarop de beschikking is gedagtekend.
(…)
Artikel 12
1. Een bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
2. Deze beslissing wordt, met redenen omkleed, schriftelijk aan de indiener van het bezwaarschrift meegedeeld.
3. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
Landsverordening tijdelijke loonsubsidie (LvTLS)
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
  • aanvrager: de werkgever die, nadat hij een uitnodiging daartoe heeft ontvangen van of namens de Minister, loonsubsidie heeft aangevraagd;
  • bedrijfsomzet: de bedrijfsomzet, bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (AB 2006 no. 83);
  • loonsubsidie: financiële steun ten laste van het Land ten behoeve van een werkgever, uitsluitend bedoeld als tegemoetkoming in de loonkosten van zijn werknemers; Minister de minister, belast met economische zaken;
  • omzetdaling: een daling van de bedrijfsomzet als bedoeld in de artikelen 4 of 5.
Artikel 2. Voorwaarden voor de toekenning van loonsubsidie
1. De Minister kan een werkgever die is geraakt door de maatregelen die getroffen zijn als gevolg van de COVID-19-pandemie en die een daling van zijn bedrijfsomzet van tenminste 25% verwacht, een loonsubsidie toekennen over de loonsom. De artikelen 1, 4 en 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de berekening van de verwachte daling van de bedrijfsomzet.
2. De bedrijfsgroepen, genoemd in bijlage 1, komen niet in aanmerking voor loonsubsidie.
3. De Minister kan onder door hem te stellen voorschriften aan ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid. Daarbij kan worden afgeweken van het begrip “bedrijfsomzet”.
Artikel 3. Weigeringsgronden
De toekenning van de loonsubsidie wordt geweigerd, indien:
a. niet of onvoldoende aannemelijk is dat de daling van de bedrijfsomzet van de betreffende werkgever ten minste 25% zal zijn.
Artikel 4. Omzetdaling (voor de vaststelling van de loonsubsidie)
1. De omzetdaling wordt berekend op basis van: (
ʸ ̵ ˣ) x 100%
ʸ
Hierbij staat:
X voor de bedrijfsomzet van de maand waarvoor de loonsubsidie wordt aangevraagd;
Y voor de referentie-omzet.
De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt, in hele procenten en naar boven afgerond.
2. Indien een werkgever geen referentie-omzet heeft als bedoeld in artikel 1, dan is de referentie-omzet de bedrijfsomzet die de onderneming heeft gerealiseerd in de periode vanaf de eerste kalendermaand na de dag van aanvang van de bedrijfsactiviteiten tot en met 29 februari 2020, gedeeld door het aantal maanden waarvan de bedrijfsomzet in aanmerking wordt genomen.
3. Voor de omzetdaling wordt uitgegaan van de omzetdaling van de natuurlijke persoon of het lichaam, tenzij artikel 5 van toepassing is.
Artikel 6. Hoogte van de loonsubsidie (vaststelling)
1. De loonsubsidie bedraagt ten hoogste 60% van de loonsom. 2. De hoogte van de loonsubsidie is de uitkomst van: (Ax B x 0,716) - CG
Hierbij staat:
A voor het percentage van de vastgestelde omzetdaling;
B voorde constante B*, zoals berekend op grond van artikel 9;
C de uitkeringen die de Sociale Verzekeringsbank over de desbetreffende kalendermaand door tussenkomst van de werkgever heeft uitbetaald.
Artikel 12. Vaststelling loonsubsidie
1. De vaststelling van de loonsubsidie geschiedt ambtshalve.
2. De definitieve vaststelling van de loonsubsidie geschiedt aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 6.
3. De vaststelling van de loonsubsidie geschiedt uiterlijk binnen acht maanden na de maand waarin de loonsubsidie is toegekend.
Artikel 13. Terugvordering
1. Verstrekte voorschotten worden verrekend met de vastgestelde loonsubsidie.
2. De Minister kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk terugvorderen, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt, of indien niet is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11.
3. De Minister kan de onverschuldigd betaalde loonsubsidie verrekenen met de vordering die de werkgever heeft op het Land en aan wie een beslissing tot terugvordering is opgelegd.
Artikel 15. Mandaat aan Sociale Verzekeringsbank
1. De Minister kan de Sociale Verzekeringsbank mandateren tot het uitoefenen van de bevoegdheid tot het toekennen van loonsubsidie, bedoeld in artikel 8, en het vaststellen van de loonsubsidie, bedoeld in artikel 12.
2. Een krachtens mandaat uitgeoefende bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, wordt uit naam en onder verantwoordelijkheid van de Minister uitgeoefend.
3. De Minister kan te dien aanzien alle aanwijzingen geven die het nodig acht.
Artikel 20. Gedektverklaring
1. De in deze landsverordening toegekende loonsubsidies zijn een schenking in de zin van de artikelen 1, 28, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Comptabiliteitsverordening 1989.
2. Indien vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze landsverordening, in de periode van 13 maart 2020 tot de dag van de inwerkingtreding van deze landsverordening, reeds toepassing is gegeven aan hetgeen in de onderhavige landsverordening is geregeld, worden alle handelingen dan wel rechtshandelingen die reeds zijn verricht of hebben plaatsgevonden ter uitvoering van hetgeen in de onderhavige landsverordening is geregeld voor gedekt verklaard.
Artikel 21. Inwerkingtreding, vervaldatum en citeertitel
1. Deze landsverordening treedt in werking met ingang van de dag na die van haar plaatsing in het Afkondigingsblad van Aruba en vervalt op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip.

Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten

Artikel 1
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Minister: de minister, belast met financiën;
bedrijfsomzet: het totaal van de vergoedingen dat een ondernemer ontvangt voor leveringen van goederen en diensten die in het kader van zijn onderneming worden verricht;
ondernemer: een ieder die een beroep of bedrijf zelfstandig uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen;
goederen: zaken in de zin van artikel 2 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, alsmede elektriciteit, gas, warmte, koude en dergelijke;
diensten: alle prestaties, niet zijnde leveringen van goederen, die tegen vergoeding worden verricht;
vergoeding: al hetgeen ter zake van de levering van een goed of de verrichting van een dienst wordt ontvangen.
(…).
Artikel 2
1. Onder de naam belasting over bedrijfsomzetten wordt een belasting geheven over bedrijfsomzetten die door ondernemers in het kader van hun bedrijf of beroep worden gerealiseerd door het leveren van goederen en het verrichten van diensten in Aruba.
2. De belasting wordt geheven van de ondernemer die de bedrijfsomzet realiseert.
3. Ingeval de ondernemer die een dienst verricht niet in Aruba woont, of is gevestigd en aldaar ook geen vaste inrichting heeft van waaruit de dienst wordt verricht, en aan degene aan wie de dienst wordt verricht een ondernemer is die in Aruba woont, is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft, wordt de belasting geheven van deze laatste in de gevallen als bedoeld in artikel 7, tweede lid. Artikel 9b is niet van toepassing.
Artikel 3
De belasting wordt berekend over de bedrijfsomzet die de ondernemer in het kader van zijn onderneming heeft gerealiseerd door het leveren van goederen en het verrichten van diensten in Aruba.
Artikel 9
1. De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip dan wel de tijdstippen waarop de vergoeding geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen.
2. Met de ontvangst van een vergoeding worden gelijkgesteld de gevallen waarbij een vordering, die is ontstaan uit hoofde van een levering van een goed of het verrichten van een dienst:
a. wordt verrekend;
b. op een andere wijze dan door kwijtschelding op zakelijke gronden het bedrijfsvermogen van de ondernemer verlaat;
c. langer dan twee jaar tot het bedrijfsvermogen van een ondernemer behoort.
3. In afwijking van het eerste lid kan de Inspecteur op schriftelijk verzoek van de ondernemer toestaan dat de belasting wordt verschuldigd op het tijdstip dan wel de tijdstippen waarop een factuur wordt uitgereikt ter zake van de levering of de dienst waarmee de bedrijfsomzet wordt gerealiseerd. Alsdan is de ondernemer verplicht om ter zake van zijn leveringen en diensten binnen vijftien dagen, na de kalendermaand waarin de levering of dienst is verricht, een factuur uit te reiken. De Inspecteur beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Ministeriele Beschikking van 13 mei 2020 (no. 681/20)
Heeft besloten:
Artikel 1: aan een werkgever die door de COVID-19-pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen is geraakt en die een daling van zijn bedrijfsomzet van tenminste 25% verwacht, een loonsubsidie toe te kennen (…);
Artikel 2: onder bedrijfsomzet wordt verstaan de bedrijfsomzet, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening belasting over bedrijfsomzetten en additionele voorzieningen PPS-projecten (AB 2006, no. 83).