ECLI:NL:OGEAA:2025:24

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
AUA202303160
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aannemingsovereenkomst en reimbursement tussen eiser en gedaagde

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst, die in het begin van 2021 tot stand kwam, betrof de bouw van een woning door gedaagde voor eiser. De totale aanneemsom bedroeg Afl. 341.339,--. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden zijn partijen in onderhandeling getreden om de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, wat uiteindelijk ook is gebeurd. Eiser vordert nu een bedrag van Afl. 21.300,-- van gedaagde, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde een bedrag van Afl. 12.900,-- zou terugbetalen voor niet uitgevoerde werkzaamheden. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn voor het ontvankelijkheidsverweer van gedaagde en dat de afspraken die in een niet-ondertekend document zijn vastgelegd, bindend zijn voor beide partijen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat gedaagde Afl. 12.900,-- aan eiser moet terugbetalen, te vermeerderen met wettelijke rente, omdat gedaagde deze betaling niet heeft verricht. De vordering van eiser voor de reparatiewerkzaamheden aan de woning is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat gedaagde in gebreke is gesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder van de partijen zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 15 januari 2025.

Uitspraak

Vonnis van 15 januari 2025
Behorend bij A.R. nr. AUA202303160
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. G.L. Griffith,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift, met producties;
-de conclusie van antwoord, met één productie;
-de conclusie van repliek, met producties (waaronder begrepen geluidopnames);
-de conclusie van dupliek.
1.2
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
In het begin van het jaar 2021 is tussen partijen een overeenkomst van aanneming tot stand gekomen krachtens welke [gedaagde] in Aruba te [plaats] een woning (hierna: de woning) zou bouwen voor [eiser] tegen een door [eiser] aan [gedaagde] te betalen totale aanneemsom van Afl. 341.339,-- (hierna: de aannemingsovereenkomst).
2.3
Op enig moment zijn partijen met elkaar in onderhandeling getreden om met wederzijds goedvinden de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Die ontbinding heeft op enig moment plaats gevonden.
2.4
In het door [eiser] als productie 7 bij zijn verzoekschrift overgelegde niet door partijen ondertekende document staat onder meer het volgende:

(…).
De heren [eiser] en [gedaagde] zijn overeengekomen om het huis van [eiser] te bouwen in [plaats].
Het huis is tot nu toe t/m ongeveer 95% pleisterwerk bebouwd (…). [Gedaagde] als constructeur van het huis verklaart hierbij dat de bouw van het huis tot zo ver gedaan is door goed vakmanschap van zijn persoon en met goede kwaliteit materialen die door [eiser] gekocht zijn.
Op een gegeven moment zijn de werkzaamheden van [gedaagde] tot stilstand gekomen. Nu liggen de werkzaamheden al meer dan 6 maanden stil.
De heren [gedaagde] en [eiser] hebben nu samen tot beëindiging van het werkcontract besloten. Dit geschiedt zonder schadeclaim door beide partijen voor wat betreft de afwerkingen van het reeds gedane pleisterwerk. Wel blijft [gedaagde] verantwoordelijke en aansprakelijk voor de structurele constructie van het huis.
Om de door [gedaagde] nog niet verrichte werkzaamheden van Pleisterwerk, Basecoat en Plafond af te maken, zal [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van AWG 12.900,00 (…) teruggeven, welk bedrag uiterlijk 15 oktober 2022 zal worden betaald aan [eiser].
Specificatie terug te ontvangen bedrag:
Basecoat (47% klaar) Afl. 2.650,-
Pleisterwerk 875,-
Plafond9.375,-
Totaal: Afl. 12.900,-.”.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eiser] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt:
a. om aan [eiser] te betalen Afl. 21.300,--, te vermeerderen met (1) wettelijke rente gerekend vanaf 15 november 2022 en (2) 15% aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. in de proceskosten van [eiser].
3.2 [
Gedaagde] voert verweer en concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte, althans tot afwijzing daarvan, kosten rechtens.
3.3
Voorzover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Er zijn gronden gesteld noch gebleken waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem verzochte. Het ontvankelijkheidsverweer van [gedaagde] wordt daarom verworpen.
4.2
Vast staat tussen partijen dat zij de aannemingsovereenkomst op enig moment met wederzijds goedvinden hebben ontbonden. In het licht daarvan stelt [eiser] al dan niet impliciet dat partijen voor die ontbinding afspraken hebben gemaakt zoals geciteerd weergegeven in het hiervoor onder 2.4 vermelde document (hierna: het document). Die stelling heeft [gedaagde] naar het oordeel van het Gerecht niet of onvoldoende bestreden en staat daarom vast. Dat brengt met zich dat die afspraken bindend zijn voor partijen. De omstandigheid dat het document niet door partijen is ondertekend doet daaraan niet af. Dat geldt temeer omdat [gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld en aan [eiser] (die [gedaagde] had gevraagd het document te ondertekenen) middels Whatsappbericht te kennen heeft gegeven dat ondertekening van het document niet nodig was, en dat hij zou kijken hoe hij de “
reimbursement” zou regelen.
4.3
Uit het vorenstaande volgt dat komt vast te staan dat tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde] Afl. 12.900,-- uiterlijk 15 oktober 2022 zou terugbetalen aan [eiser] voor kennelijk wel door [eiser] aan [gedaagde] betaalde maar niet door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden ter zake van
“Pleisterwerk, Basecoat en Plafond”. Nu betaling door [gedaagde] van dat bedrag is uitgebleven zal hij daartoe worden veroordeeld als na te melden, te vermeerderen met wettelijke rente zoals onbestreden gevorderd door [eiser].
4.4
Van de door [eiser] gevorderde hoofdsom maakt deel uit Afl. 5.900,-- ter zake van door een derde verrichte reparatiewerkzaamheden aan de woning. Van dat bedrag maakt deel uit (1.200,-- + 1.200,-- + 600,-- =) Afl. 3.000,--, welk bedrag ziet op reparatie van beweerdelijk niet goed door [gedaagde] uitgevoerde pleisterwerkzaamheden. Dat onderdeel van de vordering van [eiser] zal worden afgewezen, nu uit het document volgt dat partijen zijn overeengekomen dat de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden zijn uitgevoerd overeenkomstig goed vakmanschap en dat geen schadeclaims zouden volgen ter zake van het door [gedaagde] uitgevoerde pleisterwerk. Hierbij komt dat gesteld noch is gebleken dat [gedaagde] op enig moment door [eiser] ter zake van deze beweerdelijke tekortkomingen schriftelijk in gebreke is gesteld en onder redelijke termijnstelling is gesommeerd om die tekortkomingen te herstellen. Ook dit staat aan toewijzing van het op dit onderdeel gevorderde bedrag, ad Afl. 3.000,--, in de weg.
4.5
Van voormeld bedrag van Afl. 5.900,-- maakt verder deel uit Afl. 2.900,-- ter zake van reparatiewerkzaamheden zoals omschreven in de als productie 10 bij het verzoekschrift overgelegde factuur. Ook ter zake van die beweerdelijke tekortkomingen is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] op enig moment door [eiser] schriftelijk in gebreke is gesteld en onder redelijke termijnstelling is gesommeerd om die tekortkomingen te herstellen. Deze omstandigheid staat aan toewijzing van het op dit onderdeel gevorderde bedrag, ad Afl. 2.900,--, in de weg.
4.6
Van de door [eiser] gevorderde hoofdsom maakt verder deel uit Afl. 2.500,-- ter zake van nog te verrichten reparatiewerkzaamheden aan de woning met betrekking tot beweerdelijke niet goed door [gedaagde] uitgevoerde verdere pleisterwerkzaamheden. Die deelvordering deelt in het lot van de hiervoor onder 4.4 besproken pleisterwerkzaamheden, en zal aldus worden afgewezen.
4.7
De door [eiser] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen omdat niet uit verificatoire stukken is gebleken dat [eiser] dienaangaande meer werkzaamheden heeft verricht of laten verrichten dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor krachtens artikel 63a Rv alleen de regels ter zake van proceskosten van toepassing zijn. De enkele door [eiser[ overgelegde aan [gedaagde] uitgebrachte schriftelijke sommatie (productie 8 bij het verzoekschrift) valt zonder meer binnen het bereik van voormelde wettelijke bepaling.
4.8
In de omstandigheid dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld ziet het Gerecht aanleiding om de proceskosten te compenseren tussen partijen als na te melden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen Afl. 12.900,--, te vermeerderen met wettelijke rente gerekend vanaf 15 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-compenseert de proceskosten tussen partijen, aldus dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
-wijst af het meer of anders door [eiser] gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.