ECLI:NL:OGEAA:2025:277

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
AUA202403679 BB
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen betalingsbevel in civiele zaak tussen een eigenaar van een boot en een eiser uit de Verenigde Staten

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een verzet tegen een betalingsbevel dat op 27 maart 2024 is afgegeven. De verweerder, eigenaar van de boot Royal Blue, werd bij verstek bevolen om een bedrag van Afl. 9.794,86 (USD 5.441,59) aan de eiser, een inwoner van de Verenigde Staten, te betalen. Dit betalingsbevel werd op 9 oktober 2024 aan de verweerder betekend. De verweerder diende op 23 oktober 2024 een verzetschrift in, waarna een comparitie van partijen volgde op 18 februari 2025. Tijdens deze comparitie werd de zaak verder besproken en ontvingen de rechters aanvullende stukken van de eiser. De verweerder betwistte de vordering van de eiser en stelde dat er een afspraak was gemaakt over terugbetaling in de vorm van boottochten, wat door de eiser werd betwist. Het Gerecht oordeelde dat de verweerder onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de betaling in de vorm van boottochten zou plaatsvinden. Uiteindelijk werd de verweerder veroordeeld om het bedrag van USD 5.023,09 aan de eiser terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de eiser voor buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze kosten gemaakt waren. De verweerder werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op Afl. 1.300,- werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 1 oktober 2025 door rechter J. Brandt.

Uitspraak

Vonnis van 1 oktober 2025
Behorend bij AUA202403679 BB
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Verweerder],
te Aruba,
opposant, oorspronkelijk verweerder, hierna ook te noemen: [verweerder],
gemachtigde: de advocaat mr. R.J. Kock,
tegen:
[Eiser],
te Verenigde Staten van Amerika,
geopposeerde, oorspronkelijk eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd.

1.DE PROCEDURE

1.1
Op 27 maart 2024 heeft dit Gerecht (onder zaaknummer AUA202304194) een bevel tot betaling gegeven. In deze uitspraak is [verweerder] (bij verstek) bevolen om aan [eiser] een bedrag van Afl. 9.794,86 / USD 5.441,59 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 en met Afl. 550,- aan proceskosten. Dit betalingsbevel is op 9 oktober 2024 aan [verweerder] betekend.
1.2 [
Verweerder] heeft op 23 oktober 2024 een verzetschrift ingediend.
1.3
Bij tussenvonnis van 20 november 2024 heeft het Gerecht een comparitie van partijen bevolen. Deze comparitie vond plaats op 18 februari 2025. Aanwezig waren partijen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigden.
1.4
Na afloop van de comparitie ontving het Gerecht een akte van [eiser], ingediend op 12 maart 2025. Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [verweerder] niet op deze akte gereageerd.
1.5
Vervolgens is bepaald dat het Gerecht vonnis zal wijzen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Verweerder] is eigenaar van de boot Royal Blue. Met deze boot biedt hij aan toeristen vistochten aan.
2.2
In 2022 heeft [eiser] in de Verenigde Staten onderdelen gekocht voor de Royal Blue. Deze onderdelen zijn op kosten van [eiser] verscheept naar Aruba.
2.3
Bij brief van 18 oktober 2023 heeft [eiser] [verweerder] aangemaand om USD 5.023,09, vermeerderd met USD 418,50 aan incassokosten (dus in totaal UDS 5.441,59 of Afl. 9.794,86) aan hem te betalen. [Verweerder] heeft naar aanleiding van deze brief niet betaald.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
Eiser] heeft verzocht om een betalingsbevel, dat inhoudt dat [verweerder] Afl. 9.764,86 (te weten het equivalent van USD 5.441,59) aan [eiser] moet betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 en met de proceskosten.
3.2 [
Verweerder] heeft (nadat aanvankelijk verstek tegen hem was verleend) verweer gevoerd.
3.3
Het Gerecht zal hierna ingaan op de stellingen van partijen, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.DE BEOORDELING

4.1
Op 27 maart 2024 is (bij verstek) een betalingsbevel tegen [verweerder] afgegeven. Dit betalingsbevel is op 9 oktober 2024 aan [verweerder] betekend. Op grond van artikel 84 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kon [verweerder] binnen twee weken verzet aantekenen. Het verzetschrift is op 23 oktober 2024 ingediend. Dit is tijdig, zodat [verweerder] ontvankelijk is in zijn verzet.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] ten behoeve van [verweerder] voor USD 5.023,09 aan kosten heeft gemaakt. [Eiser] wil dat [verweerder] dit bedrag aan hem betaalt. [Verweerder] stelt zich op het standpunt dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] zou worden terugbetaald in de vorm van boottochten. [Verweerder] stelt in dit verband het volgende. Partijen hebben afgesproken dat de prijs per tocht USD 200,- zou zijn en dat [eiser] in totaal recht had op 30 gratis trips. [Eiser] heeft in totaal 27 trips gemaakt. Toen [verweerder], tot ongenoegen van [eiser], op het laatste moment een trip moest afzeggen, spraken partijen af dat [verweerder] het resterende bedrag van USD 600,- in contanten aan [eiser] zou betalen. Later veranderde [eiser] van gedachten en claimde hij USD 1.000,-. [Verweerder] heeft geweigerd dit bedrag te betalen. Omdat [verweerder] bereid was de drie boottochten te verzorgen en (later) om de resterende USD 600,- te betalen maar [eiser] dit heeft geweigerd, is sprake van schuldeisersverzuim. De vordering van [eiser] moet daarom volgens [verweerder] worden afgewezen.
4.3
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] in principe recht heeft op terugbetaling van zijn investering van USD 5.023,09. Omdat [verweerder] stelt dat partijen hebben afgesproken dat de betaling zou plaatsvinden in de vorm van boottochten en dat een groot deel van die tochten ook heeft plaatsgevonden, rusten de stelplicht en de bewijslast van die stellingen op [verweerder].
4.4 [
Verweerder] onderbouwt zijn stelling met:
- kopieën van logboeken van (volgens [eiser]) de Royal Blue over de periode tussen 28 januari 2022 en 21 juni 2023;
- een schriftelijke verklaring van [de kapitein], de kapitein van de Royal Blue, die schrijft dat [eiser], [verweerder] en hij hebben afgesproken dat het bedrag dat aan [eiser] moest worden betaald (van zo’n USD 6.000) in boottochten zou worden terugbetaald, dat de prijs van een boottocht werd bepaald op USD 200,- en dat [eiser], zijn kind en een aantal keer ook zijn vrouw verschillende boottochten hebben gemaakt
4.5 [
Eiser] heeft de stellingen van [verweerder] op zijn beurt betwist. Hij heeft erkend dat hij een aantal keer met [verweerder] is meegevaren tegen een gereduceerd tarief, maar heeft bestreden dat is afgesproken dat dit verrekend zou worden met het bedrag dat hij van [verweerder] tegoed had.
4.6
Naar het oordeel van het Gerecht heeft [verweerder], gelet op de gemotiveerde betwisting door [eiser], onvoldoende onderbouwd dat partijen hadden afgesproken dat zijn schuld aan [eiser] zou worden verrekend met boottochten. In dit verband geldt het volgende.
- [ Verweerder] heeft zich niet uitgelaten over de vraag op welk moment de afspraak zou zijn gemaakt. Omdat [verweerder] zich op het standpunt stelt dat [eiser] de eerste “verrekenbare” boottocht heeft gemaakt op 28 januari 2022, moet de afspraak van voor die tijd dateren.
- [ Eiser] heeft een whatsapp voicemessage van 11 december 2022 (dus van na de gestelde afspraak) overgelegd, waarin [verweerder] zegt dat hij “crap is with money” en dat hij op dit moment geen geld heeft om [eiser] te betalen. Waarom [verweerder] [eiser] nog zou moeten betalen, als was afgesproken dat de terugbetaling zou bestaan uit boottochten, heeft [eiser] desgevraagd niet duidelijk kunnen maken.
- Ook daarna heeft [verweerder] verschillende voicemessages aan [eiser] gestuurd, waarin hij belooft dat hij [eiser] zal gaan betalen.
- De laatste overgelegde voicemessage dateert van 29 juni 2023. In dit bericht belooft [verweerder] dat hij USD 3.000,- aan [eiser] zal betalen. Op dat moment had [verweerder] volgens zijn eigen stellingen al 27 bootritten met [eiser] gemaakt, zodat [eiser] (opnieuw volgens de stellingen van [eiser]) op dat moment nog maar USD 600,- van [verweerder] tegoed zou hebben. [Verweerder] heeft tijdens de zitting niet kunnen verklaren waarom hij toch heeft beloofd USD 3.000,- te betalen. Ook na de zitting heeft [verweerder] de hem geboden mogelijkheid om te reageren niet benut.
4.7
Daarbij komt nog dat [eiser] er terecht op heeft gewezen dat uit de logboeken niet kan worden afgeleid dat [eiser] en zijn gezin 27 boottochten met [verweerder] hebben ondernomen. Nog afgezien van het feit dat is betwist dat het inderdaad waarheidsgetrouwe kopieën zijn uit het logboek, staat daarin alleen op welke dagen de Royal Blue is uitgevaren en hoeveel passagiers aan boord waren. Dat [eiser] daadwerkelijk aan boord was tijdens alle momenten die [verweerder] stelt (wat [eiser] betwist), kan het Gerecht op basis van de logboeken dus niet vaststellen.
4.8
Al met al heeft [verweerder] niet voldoende onderbouwd dat partijen een betalingsafspraak hebben gemaakt, en ook niet dat die afspraak vervolgens voor een groot gedeelte is uitgevoerd.
4.9
Dit betekent dat [verweerder] het bedrag van USD 5.023,09 dat [eiser] ten behoeve van de Royal Blue heeft uitgegeven, aan [eiser] moet terugbetalen.
4.10 [
Eiser] maakt ook aanspraak op USD 418,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. [Verweerder] heeft ook dit gedeelte van de vordering betwist. Waarop de gevorderde incassokosten betrekking hebben, heeft [eiser] niet duidelijk gemaakt. Daarmee kan het Gerecht niet vaststellen dat [eiser] kosten heeft gemaakt, die niet onder de proceskostenveroordeling vallen. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.11
Omdat [verweerder] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die kosten worden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en Afl. 1.250,- aan salaris van de gemachtigde (2,5 punt x tarief 3 van het liquidatietarief). In dit bedrag is de proceskostenveroordeling die is uitgesproken het verstekvonnis inbegrepen.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
vernietigt het verstekvonnis dat op 27 maart 2024 onder zaaknummer AUA202304191 BB is gewezen,
en opnieuw beslissend:
veroordeelt [verweerder] om aan [eiser] Afl. 9.041,56 (te weten het equivalent van USD 5.023,09) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 tot de dag waarop volledig zal zijn betaald;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en Afl. 1.250,- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.