ECLI:NL:OGEAA:2025:277
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen betalingsbevel in civiele zaak tussen een eigenaar van een boot en een eiser uit de Verenigde Staten
In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, gaat het om een verzet tegen een betalingsbevel dat op 27 maart 2024 is afgegeven. De verweerder, eigenaar van de boot Royal Blue, werd bij verstek bevolen om een bedrag van Afl. 9.794,86 (USD 5.441,59) aan de eiser, een inwoner van de Verenigde Staten, te betalen. Dit betalingsbevel werd op 9 oktober 2024 aan de verweerder betekend. De verweerder diende op 23 oktober 2024 een verzetschrift in, waarna een comparitie van partijen volgde op 18 februari 2025. Tijdens deze comparitie werd de zaak verder besproken en ontvingen de rechters aanvullende stukken van de eiser. De verweerder betwistte de vordering van de eiser en stelde dat er een afspraak was gemaakt over terugbetaling in de vorm van boottochten, wat door de eiser werd betwist. Het Gerecht oordeelde dat de verweerder onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de betaling in de vorm van boottochten zou plaatsvinden. Uiteindelijk werd de verweerder veroordeeld om het bedrag van USD 5.023,09 aan de eiser terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van de eiser voor buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze kosten gemaakt waren. De verweerder werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op Afl. 1.300,- werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 1 oktober 2025 door rechter J. Brandt.