In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, zijn eisers [Eiser 1] en [Eiser 2] betrokken bij een civiele procedure tegen gedaagde, die woonachtig is in de Verenigde Staten. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 20 februari 2025 is ingediend. Gedaagde is op 11 maart 2025 opgeroepen om te verschijnen, maar is niet verschenen. Het Gerecht moest beoordelen of de betekening van het verzoekschrift correct had plaatsgevonden volgens het Haags Betekeningsverdrag, aangezien gedaagde in het buitenland woont.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de deurwaarder het oproepingsexploot op 11 maart 2025 heeft afgegeven aan de directeur van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ), maar er is geen bewijs dat de stukken gedaagde daadwerkelijk hebben bereikt. De DWJZ heeft wel bevestigd dat het oproepingsexploot op 4 april 2025 aangetekend is verzonden, maar er is geen ontvangstbevestiging ontvangen. Hierdoor kon het Gerecht niet vaststellen of de betekening correct was uitgevoerd.
Als gevolg hiervan heeft het Gerecht besloten dat gedaagde opnieuw moet worden opgeroepen. De deurwaarder moet de oproeping uitvoeren volgens de vereisten van het Haags Betekeningsverdrag, en eisers zijn opgedragen om uiterlijk op 22 oktober 2025 een authentieke vertaling van de benodigde stukken aan de deurwaarder te overhandigen. De zaak is aangehouden tot de rolzitting van 28 januari 2026, waar gedaagde opnieuw zal worden opgeroepen. Het Gerecht houdt verdere beslissingen aan totdat er meer informatie is over de betekening.