ECLI:NL:OGEAA:2025:297

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
AUA202400255
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van het Land Aruba voor schadevergoeding na dodelijke politieactie

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit de echtgenote en kinderen van de overledene, schadevergoeding van het Land Aruba naar aanleiding van het overlijden van hun familielid door politiegeweld. Op 28 september 2020 werd de politie ingeschakeld omdat de overledene, onder invloed van alcohol, problemen veroorzaakte. Bij zijn aanhouding schoten twee politieagenten op hem, wat leidde tot zijn overlijden. De eisers stelden het Land aansprakelijk voor de kosten van de begrafenis en andere schade die zij als gevolg van het overlijden hadden geleden. De officier van justitie oordeelde echter dat de politieagenten handelden uit noodweer en dat er geen vervolging zou plaatsvinden. Dit leidde tot een beklagprocedure bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, die de vervolging van de agenten beval. Echter, in een later vonnis werden de agenten ontslagen van rechtsvervolging. De eisers vorderden nu een verklaring voor recht dat het Land aansprakelijk is en een schadevergoeding, maar het Gerecht oordeelde dat de civiele rechter niet bevoegd is om over deze vordering te oordelen. Artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering van Aruba sluit civiele vorderingen uit in dit soort gevallen. Het Gerecht verklaarde de eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen en veroordeelde hen in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 8 oktober 2025
Behorend bij AUA202400255 AR
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:

1.[Eiser 1],

2.
[Eiser 2],
3.
[Eiser 3],
allen te Aruba,
eisers,
hierna ook te noemen: respectievelijk [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] en gezamenlijk [eisers],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
de openbare rechtspersoon
het LAND ARUBA,
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 1 februari 2024;
- de conclusie van antwoord met producties, van 26 juni 2024;
- de conclusie van repliek van 27 november 2024;
- de conclusie van dupliek met een productie van 23 april 2025;
- de akte uitlating producties van 20 augustus 2025.
1.2
De zaak is daarna verwezen voor vonnis.

2.DE FEITEN

2.1 [
Eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] zijn de echtgenote respectievelijk de kinderen van wijlen [overledene] (hierna: [overledene]).
2.2
Op 28 september 2020 in de avond heeft [betrokkene] de politie gebeld voor assistentie omdat [overledene] onder invloed van alcohol moeilijkheden veroorzaakte in de echtelijke woning. Nadat vier politieagenten ter plaatse waren gekomen en [overledene] hadden gevraagd mee te komen naar het politiebureau, is [overledene] met een gebroken fles op de politieagenten afgekomen. Twee politieagenten hebben vervolgens met hun dienstwapens schoten op [overledene] afgevuurd, als gevolg waarvan [overledene] is overleden.
2.3
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft [eiser 1] de procureur-generaal van Aruba gevraagd de begrafeniskosten van Afl. 8.674,62 te betalen, omdat volgens haar sprake was van excessief en disproportioneel gebruik van geweld door de politieagenten. Tevens heeft zij het Land Aruba aansprakelijk gesteld voor de overige door haar als gevolg van het overlijden van [overledene] geleden en nog te lijden schade.
2.4
Bij brief van 16 maart 2021 heeft de officier van justitie aan [eiser 1] bericht dat hij op grond van het inmiddels afgeronde dossier tot het oordeel is gekomen dat de politieagenten hebben gehandeld uit noodweer, dat de politieagenten daarom niet zullen worden vervolgd en dat het Land Aruba de kosten voor de begrafenis daarom niet hoeft te vergoeden.
2.5
Bij beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zaaknummer HAR-7/2022) is het beklag ex artikel 15 van het Wetboek van Strafvordering van [eisers] tegen de beslissing van de officier van justitie om de politieagenten niet te vervolgen, gegrond verklaard en de vervolging van deze politieagenten bevolen.
2.6
Bij op 8 juni 2023 door dit Gerecht uitgesproken vonnissen (waarvan de zaaknummers in dezen onbekend zijn) zijn de betreffende politieagenten ontslagen van alle rechtsvervolging. Deze vonnissen zijn onherroepelijk geworden.

3.DE VORDERING

3.1 [
Eisers] vorderen dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht wordt verklaard dat het Land als gevolg van het handelen van de twee politieagenten uit hoofde van onrechtmatige dan wel rechtmatige overheidsdaad aansprakelijk is jegens [eisers];
2. het Land wordt veroordeeld tot betaling aan [eisers] van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 28 september 2020 tot de dag van volledige voldoening;
3. het Land wordt veroordeeld in de kosten van dit geding.
3.2 [
Eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat het overlijden van [overledene] het gevolg is van onrechtmatig overheidshandelen, dan wel dat sprake is van onrechtmatig handelen dat bestaat uit het toebrengen van onevenredig nadelige gevolgen van op zichzelf rechtmatig overheidshandelen. Het onrechtmatig dan wel rechtmatige handelen door de twee agenten kan aan het Land worden toegerekend en als gevolg van dit handelen hebben [eisers] materiele en immateriële schade geleden.
3.3
Het Land voert gemotiveerd verweer. In de eerste plaats werpt het Land de vraag op of [eisers] wel bevoegd zijn de onderhavige vordering voor of namens wijlen [overledene] in te stellen. In de tweede plaats voert het Land aan dat een met voldoende waarborgen omklede rechtsingang bij de strafrechter bestaat en dat [eisers] daarom niet ontvankelijk moeten worden verklaard.
3.4
Het Gerecht zal hierna ingaan op de standpunten van partijen, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Land heeft in de eerste plaats als verweer gevoerd dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat niet is gebleken dat zij bevoegd zijn om de onderhavige vordering voor of namens wijlen [overledene] in te stellen. Dit verweer faalt, nu niet van een voor of namens de overledene ingestelde vordering sprake is, maar van een vordering van [eisers] ter zake van de schade die zij stellen zelf als gevolg van het overlijden van [overledene] te hebben geleden.
4.2
In de tweede plaats heeft het Land aangevoerd dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat een met voldoende waarborgen omklede rechtsingang bij de strafrechter open staat. Dienaangaande geldt als volgt.
4.3
Het op het moment van het indienen van het inleidend verzoek in deze zaak op 1 februari 2024 geldende recht bevat een regeling voor de vergoeding van schade ten gevolge van toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen (Titel XXII van Boek 3 van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (hierna: SvA)). De daarin opgenomen artikelen 178, 179 en 182 SvA houden, voor zover hier van belang, het volgende in.
Art. 178:
Lid 1. Degene die schade heeft geleden ten gevolge van onrechtmatige toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel, heeft recht op schadevergoeding. Bij rechtmatige toepassing van een dwangmiddel kan eveneens schadevergoeding worden toegekend, wanneer er gronden van redelijkheid en billijkheid aanwezig zijn, dat de geleden schade geheel of gedeeltelijk door het Land wordt gedragen.
(…)
Lid 3. Onder schade is mede begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. (…)
Art. 179:
Lid 1. Het verzoek om schadevergoeding kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak of de beslissing dat geen of geen verdere vervolging zal worden ingesteld. (…)
(…)
Lid 3. Een verzoek om schadevergoeding kan ook door de erfgenamen van de gelaedeerde worden gedaan en de vergoeding kan ook aan hen worden toegekend. In dat geval blijft vergoeding van schade, die niet in vermogensschade bestaat, achterwege. (…).
Art. 182:
Degene die schade heeft geleden ten gevolge van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel, kan alleen krachtens de bepalingen van deze titel, met uitsluiting van enige vordering uit burgerlijk recht, om toekenning van schadevergoeding verzoeken.
4.4
Aan het verzoek van [eisers] tot veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat ligt ten grondslag dat zij schade hebben geleden als gevolg van het handelen van de politieagenten. Uit de hiervoor in 2.2 weergegeven gang van zaken, de stellingen van partijen en de overgelegde stukken begrijpt het Gerecht dat wijlen [overledene] kennelijk door de politieagenten werd aangehouden, althans dat zij hem beoogden aan te houden en dat daarbij schoten zijn afgevuurd die hem hebben gedood. Aldus is sprake van schade als gevolg van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel. Schade die derden, in dezen [eisers], hebben geleden als gevolg van toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel valt eveneens onder het toepassingsbereik van artikel 178 SvA.
4.5
Het bepaalde in artikel 182 SvA brengt mee dat bij de civiele rechter geen schadevergoeding kan worden gevorderd. Ook het vorderen van een verklaring voor recht met de strekking dat het Land aansprakelijk en schadeplichtig is en het vorderen van een schadevergoeding op te maken bij staat, is daarom uitgesloten. De strafrechter is bij uitsluiting bevoegd om over de onderhavige vordering te oordelen.
4.6
Het voorgaande leidt ertoe dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
4.7 [
Eisers] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op nihil.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
5.2
veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.