ECLI:NL:OGEAA:2025:309

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
AUA202501189
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor verlenging van een tijdelijke verblijfsvergunning in Aruba

In deze uitspraak van 15 oktober 2025 beoordeelt het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van een tijdelijke verblijfsvergunning. Appellant, die samen met zijn echtgenote in de Verenigde Staten verblijft, heeft zijn aanvraag ingediend na een eerdere afwijzing op 26 maart 2024. De Minister van Vreemdelingen- en Integratiebeleid heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat hij meer dan drie jaar niet in Aruba heeft gewoond. Appellant stelt dat zijn vertrek te maken had met de COVID-19-pandemie en de vernieuwing van het paspoort van zijn echtgenote, maar het gerecht oordeelt dat hij niet voldoet aan de vereisten voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. Het beroep op overmacht wordt afgewezen, omdat appellant zelf de mogelijkheid had om naar Aruba terug te keren. Het gerecht concludeert dat de bestreden beslissing terecht is genomen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak van 15 oktober 2025
Lar nr. AUA202501189

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

domicilie kiezend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

de Minister, belast met vreemdelingen- en integratiebeleid,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J. Paula (DIMAS).

INLEIDING

1.1
In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het beroep van appellant ingediend tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 14 maart 2025 (de bestreden beslissing), waarbij verweerder het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van zijn tijdelijke verblijfsvergunning, ongegrond heeft verklaard.
1.2
Appellant heeft op 22 april 2025 voormeld beroep ingesteld.
1.3
Verweerder heeft op 11 juni 2025 een verweerschrift ingediend.
1.4
Bij e-mailbericht van 26 augustus 2025 heeft appellant nadere stukken ingediend.
1.5
Het gerecht heeft het beroep behandeld op 27 augustus 2025. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Wilgen (DIMAS), die waarnam voor mr. J. Paula voornoemd.
1.6
De uitspraak is hierna bepaald op vandaag.

OVERWEGINGEN

2. Het gerecht is van oordeel dat het beroep van appellant ongegrond dient te worden verklaard en legt hierna dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten?
3.1
Appellant is in [geboorteplaats] geboren en heeft de [nationaliteit] nationaliteit.
3.2
Appellant verbleef tot 12 oktober 2021 legaal in Aruba. Op 12 oktober 2021 is hij samen met zijn echtgenote, [echtgenote van appellant], naar de Verenigde Staten vertrokken en heeft zich aldaar gevestigd.
3.3
Appellant en zijn echtgenote zijn samen eigenaar van een winkel genaamd [winkelnaam] in Aruba.
3.4
Op 7 augustus 2023 heeft appellant een aanvraag ingediend ter verlenging van zijn tijdelijke vergunning tot verblijf in Aruba met als doel arbeid in loondienst.
3.5
Bij beschikking van 26 maart 2024 is de vergunningsaanvraag van appellant afgewezen.
3.6
Hiertegen heeft appellant op 26 april 2024 bezwaar gemaakt.
3.7
Bij de bestreden beslissing heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
Wat houdt de bestreden beslissing in?
4. Aan de bestreden beslissing heeft verweerder – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat de vergunningaanvraag van appellant is afgewezen omdat hij reeds meer dan drie jaar niet in Aruba woonachtig is. In de bestreden beslissing staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)
Reden dat uw bezwaarschrift ongegrond is bevonden is, dat de heer [appellant] weliswaar bestuurder (en aandeelhouder) is van het betreffende bedrijf, maar dat hij op 12/10/2021 Aruba verlaten heeft en Aruba sindsdien niet meer heeft bezocht. De facto is de heer [appellant] dus meer dan 3 jaar en bijna 5 maanden niet naar Aruba gereisd. Het overgelegde uittreksel van het bevolkingsregister berust dus niet op waarheid. Het verzoek werd afgewezen, omdat betrokkene de facto niet op Aruba woont en de afgelopen jaren niet op Aruba gewoond heeft. Zowel de betrokkene als zijn echtgenote zijn op 12/10/2021 vertrokken richting Fort Lauderdale, Verenigde Staten van Amerika en zijn niet meer terug gekeerd naar Aruba.
Indien betrokkene weer in aanmerking wenst te komen voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met toestemming om te werken, dient hij een -administratieve- eerste aanvraag in te dienen, vergezeld van de benodigde documenten en dient hij de hiervoor verschuldigde leges en retributies te voldoen.
(…).”
Wat zijn de standpunten van partijen?
5.1
Appellant is het niet eens met de bestreden beslissing en voert – kort samengevat – het volgende aan. Appellant is op 12 oktober 2021, als gevolg van de COVID-19-pandemie en de daarmee gepaard gaande verslechtering van de economische situatie in Aruba, samen met zijn echtgenote naar de Verenigde Staten vertrokken. Terugkeer naar Aruba was voor hen onmogelijk, nu het paspoort van zijn echtgenote was verlopen en de vernieuwing daarvan in Venezuela een langdurig en ingewikkeld proces is. Appellant stelt dat hij belang heeft bij continuïteit van zijn verblijfstatus, mede gelet op zijn winkel in Aruba en ter verkrijging van een
Firma Liber. Hij voert verder aan dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd en dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en evenredigheid, nu hij geen rekening heeft gehouden met de hem bekende omstandigheden die hen verhinderen naar Aruba terug te keren. Ter zitting heeft appellant tevens een beroep gedaan op de hardheidsclausule, stellende – zo begrijpt het gerecht – dat verweerder ambtshalve had moeten toetsen of hij aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Appellant concludeert dat de bestreden beslissing om deze redenen niet in stand kan blijven.
5.2
Verweerder heeft ter zitting, aanvullend op de in de bestreden beslissing genoemde gronden, aangevoerd dat artikel 12 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu) bepaalt dat, indien een betrokkene langer dan één jaar buiten Aruba verblijft, de reeds verleende tijdelijke verblijfsvergunning vervalt, tenzij sprake is van overmacht. Naar de mening van verweerder is daarvan in dit geval geen sprake. Dat het paspoort van de echtgenote van appellant niet kon worden vernieuwd, is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Bovendien vormde dit geen belemmering voor appellant om naar Aruba terug te reizen, nu zijn eigen paspoort nog geldig was.
Appellant verblijft inmiddels reeds vier jaar in het buitenland. Indien appellant opnieuw in aanmerking wenst te komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning met als doel arbeid in loondienst, dient hij daartoe een nieuwe aanvraag in te dienen. Deze zal worden aangemerkt als een eerste aanvraag. Appellant dient in dat geval te voldoen aan de daarvoor geldende vereisten, waaronder het overleggen van een recente Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG).
Dat aan appellant voor het jaar 2022–2023 wél een verlenging van zijn verblijfsvergunning is verleend, doet aan het voorgaande niet af. Bij die verlenging is immers uitsluitend onderzocht of appellant nog als ingezetene stond ingeschreven, en is niet beoordeeld of hij reeds uit Aruba was vertrokken.
Verweerder heeft voorts verklaard dat appellant nog steeds in aanmerking kan komen voor een zogenoemde
Firma Liber-status. Ingevolge artikel 7a van de Ltu wordt daarbij uitsluitend gekeken naar het totaal aantal maanden van legaal verblijf, ongeacht of sprake is geweest van een verblijfsgat.
Wat is het geschil?
6. In geschil is of verweerder terecht heeft geweigerd appellant de door hem verzochte verlenging van zijn tijdelijke verblijfsvergunning met als doel arbeid in loondienst te verlenen.
Wat zegt de wet?
7.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Ltu wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf. Ingevolge het tweede lid wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf voor een bepaalde termijn afgegeven.
7.2
Artikel 7, eerste lid, bepaalt dat een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt verleend door of namens de Minister, en een duur heeft van ten hoogste een jaar.
7.3
Artikel 7a, tweede lid bepaalt - voor zover hier van belang - dat een vergunning tot verblijf kan worden verleend aan degene die kan aantonen dat hij gedurende een periode van ten minste 120 maanden legaal ingezetene van Aruba is geweest.
7.4
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder d, eindigt de toelating tot tijdelijk verblijf of verblijf krachtens vergunning door een onafgebroken verblijf buiten Aruba gedurende langer dan een jaar, indien het betreft een vergunning tot tijdelijk verblijf en tien jaar, indien het betreft een vergunning tot verblijf, behoudens in geval van overmacht en behoudens wegens studiedoeleinden of geneeskundige behandeling.
Wat vindt het gerecht?
8.1
Vaststaat dat appellant en zijn echtgenote sinds oktober 2021 woonachtig zijn in de Verenigde Staten en niet naar Aruba zijn teruggekeerd. Reeds hieruit en het bepaalde in artikel 12, aanhef en onder d van de Ltu volgt dat appellant niet voldoet aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een verlenging van zijn tijdelijke verblijfsvergunning.
Het beroep van appellant op overmacht slaagt niet. Nog daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat de echtgenote van appellant haar paspoort niet kon vernieuwen, stond het appellant vrij om zelfstandig naar Aruba terug te keren. Van een situatie van overmacht aan zijn zijde is dan ook geen sprake.
Het beroep van appellant op de hardheidsclausule faalt, reeds omdat zijn aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning niet is gestoeld op het hardheidsclausulebeleid, maar strekt tot het verkrijgen van toestemming om arbeid te verrichten.
Dat sprake zou zijn van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is niet gebleken. Dat appellant niet alle relevante stukken bij zijn vergunningsaanvraag heeft overgelegd, komt voor zijn rekening en risico. Verweerder heeft bij het nemen van de bestreden beslissing de bij hem bekende gegevens in aanmerking genomen en de beslissing voorzien van een deugdelijke motivering.
Evenmin is gebleken dat verweerder het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. Appellant kan nog steeds in aanmerking komen voor een (eerste) verblijfvergunning en – op den duur – voor een
Firma Liber,mits hij aan de daarvoor geldende vereisten voldoet. Dat over 2023–2024 een verblijfsgat is ontstaan, doet er niet aan af dat de eerdere periode van legaal verblijf van appellante blijft meetellen voor een
Firma Liber.
8.2
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat de bestreden beslissing op terecht is genomen.

CONCLUSIE

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenvergoeding is er geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, bijgestaan door mr. drs. A.A. Wever, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag
15 oktober 2025, in aanwezigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dagtekening van deze uitspraak.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.