ECLI:NL:OGEAA:2025:314

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
AUA202502571 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit een echtpaar, de ontruiming van een woning die zij 17 jaar geleden aan gedaagde hebben verhuurd. De huurprijs bedroeg Afl. 1.000,-- per maand. Op 14 februari 2025 hebben partijen een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat gedaagde de woning uiterlijk op 31 mei 2025 zou verlaten. Gedaagde heeft echter geen gehoor gegeven aan de sommatie van eisers om de woning te verlaten, wat heeft geleid tot deze kort geding procedure. Tijdens de zitting op 4 september 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eisers aanvoerden dat gedaagde wanprestatie pleegt door de overeenkomst niet na te komen. Gedaagde voerde verweer en stelde dat zij onder druk had getekend, maar het Gerecht oordeelde dat dit verweer niet voldoende onderbouwd was. Het Gerecht concludeerde dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de vordering van eisers tot ontruiming toewijsbaar is. Gedaagde wordt veroordeeld om de woning binnen twee maanden na betekening van het vonnis te ontruimen, met veroordeling in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

Vonnis van 15 oktober 2025
Behorend bij AUA202502571 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.[Eiser],

hierna te noemen: [eiser],
2.
[Eiseres],
hierna te noemen: [eiseres],
beiden te Aruba,
eisers, hierna gezamenlijk ook te noemen: [eisers],
gemachtigde: mr. D.L. Emerencia,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 15 augustus 2025, met producties,
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 4 september 2025.
1.2
Ter zitting zijn verschenen [eiseres] in persoon, bijgestaan door mr. Emerencia en [gedaagde] in persoon, bijgestaan door mr. Odor. Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – [eisers] mede aan de hand van een overgelegde pleitnota en [gedaagde] mede aan de hand van een ter zitting overgelegd verweerschrift – en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2
Partijen hebben 17 jaar geleden een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [eisers] de woning aan de [adres] te Aruba (hierna: de woning) aan [gedaagde] verhuurden. De huurprijs bedroeg Afl. 1.000,-- per maand.
2.3
Op 14 februari 2025 hebben partijen een beëindigingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat [gedaagde] de woning uiterlijk op 31 mei 2025 zal verlaten. [Eisers] hebben [gedaagde] nadien twee keer een maand uitstel verleend om de woning te verlaten.
2.4
Bij brief van 29 juli 2025 heeft de toenmalig gemachtigde van [eisers] [gedaagde] gesommeerd om de woning uiterlijk 31 augustus 2025 te verlaten. [Gedaagde] heeft aan die sommatie geen gehoor gegeven.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eisers] vorderen – na eisvermindering – dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om de woning binnen één maand na betekening van het vonnis, althans binnen een door het Gerecht in goede justitie te bepalen termijn, volledig en met al haar medebewoners, met medeneming van alle haar toebehorende zaken, te ontruimen en te verlaten, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2 [
Eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] de beëindigingsovereenkomst – een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW – moet nakomen. Het is onredelijk dat de pasgetrouwde dochter van [eisers] en haar echtgenoot elders moeten huren terwijl [eisers] een woning voor hen beschikbaar hebben en al ruim voldoende coulance hebben getoond. [Gedaagde] pleegt wanprestatie althans handelt onrechtmatig door niet conform de overeenkomst de woning te verlaten.
3.3 [
Gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eisers].
3.4
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eisers] bij hun vordering ligt besloten in de aard van die vordering en de daaraan door [eisers] ten gronde gelegde stellingen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kort geding, de vraag worden beantwoord of de ontruimingsvordering van [eisers] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevraagde voorziening gerechtvaardigd is. Het Gerecht beantwoordt die vraag bevestigend en licht dat oordeel als volgt toe.
4.3
Niet ter discussie staat dat partijen op 14 februari 2025 een beëindigingsovereenkomst hebben gesloten, waarin is afgesproken dat [gedaagde] de woning uiterlijk op 31 mei 2025 zou ontruimen. Volgens [gedaagde] heeft zij deze overeenkomst echter onder druk getekend. Naar eigen zeggen zag zij zich genoodzaakt te tekenen, omdat zij zich in een afhankelijke positie bevond.
4.4
Het Gerecht gaat aan dit verweer van [gedaagde] voorbij. Nog daargelaten dat [gedaagde] niet duidelijk heeft gemaakt waar dit standpunt volgens haar toe moet leiden (het Gerecht neemt aan dat een beroep wordt gedaan op misbruik van omstandigheden, artikel 3:44 lid 4 BW, zodat bedoeld is te wijzen op de vernietigbaarheid van de overeenkomst), heeft [gedaagde] haar stellingen niet naar behoren onderbouwd. [Eisers] hebben onweersproken gesteld dat zij aan het begin van dit jaar naar [gedaagde] zijn toegegaan, haar hebben uitgelegd wat er speelde en waarom zij de huur wilden beëindigen. [Gedaagde] heeft de overeenkomst toen getekend en volgens [eisers] wees niets erop dat [gedaagde] zich daartoe gedwongen voelde. [Gedaagde] heeft daar niets tegenin gebracht. Bij die stand van zaken kan het Gerecht niet vaststellen dat aan de beëindigingsovereenkomst een (wils)gebrek kleeft, zodat het Gerecht voorshands van de geldigheid van de overeenkomst moet uitgaan. Het Gerecht acht het daarom waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de huurovereenkomst per 31 mei 2025 is geëindigd en dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft. [Eisers] hebben [gedaagde] na het eindigen van de huur nog twee maanden gegund om een andere woning te vinden, maar aan een dergelijke handreiking kan [gedaagde] (anders dan zij kennelijk meent) niet het recht ontlenen om nog langer in de woning te verblijven.
4.5
De conclusie is dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat zij de woning moet ontruimen. Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat zij de zorg voor een kind heeft en nog niet over vervangende woonruimte beschikt. Het feit dat er geen alternatief beschikbaar is, biedt op zichzelf genomen echter geen reden om [gedaagde] nog (veel) langer in de woning toe te laten. Daarbij weegt het Gerecht mee dat [gedaagde] zelf heeft ingestemd met de beëindiging van de huur en inmiddels ruim een half jaar de tijd heeft gehad om vervangende woonruimte te zoeken. Bovendien hebben [eisers] onweersproken gesteld dat zij [gedaagde] van meet af aan hebben getracht te helpen bij het vinden van alternatieve woonruimte door haar op verschillende Facebook-advertenties te wijzen. Bij die stand van zaken weegt het belang van [eisers] om de woning aan hun eigen kind beschikbaar te kunnen stellen zwaarder dan het belang van [gedaagde] om nog langer in de woning te verblijven.
4.6
De vordering van [eisers] is daarmee toewijsbaar en [gedaagde] zal worden veroordeeld tot ontruiming van de woning. Ter zitting hebben [eisers] aangegeven dat zij akkoord kunnen gaan met een ontruimingstermijn van twee maanden. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom veroordelen om de woning te ontruimen binnen twee maanden nadat het vonnis aan haar is betekend.
4.7 [
Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,-- aan griffierecht, Afl. 257,-- aan explootkosten en Afl. 1.000,-- aan salaris van de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt [gedaagde] om, binnen twee maanden na betekening van het vonnis aan haar, de woning volledig en met al haar medebewoners, met medeneming van alle haar toebehorende zaken, te ontruimen en te verlaten;
5.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eisers] worden begroot op Afl. 450,-- aan griffierecht, Afl. 257,-- aan explootkosten en Afl. 1.000,-- aan salaris van de gemachtigde;
5.3
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.