ECLI:NL:OGEAA:2025:330

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
AUA202503266 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering in faillissement van Richezza Corp.

In deze zaak, die op 29 oktober 2025 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de curator van Richezza Corp. een geldbedrag van Afl. 298.223,- van de gedaagde, die niet verschenen was. De curator had eerder een leningsovereenkomst met de gedaagde, die in 2011 was aangegaan, en had de gedaagde in gebreke gesteld voor een bedrag dat voortkwam uit deze lening. De curator had de gedaagde verzocht om betalingsbewijzen, maar hierop was geen reactie gekomen. De curator had ook een notaris ingeschakeld om over te gaan tot veiling van het appartement van de gedaagde, aangezien deze in gebreke was gebleven met betalingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2025 werd de vordering van de curator toegelicht door zijn gemachtigden, die de noodzaak van een snelle betaling benadrukten om de crediteuren van de failliete boedel te kunnen voldoen. Het Gerecht oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering en dat de curator aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde het gevorderde bedrag verschuldigd was. Het Gerecht verleende verstek tegen de gedaagde en wees de vordering van de curator toe, inclusief de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 29 oktober 2025
Behorend bij AUA202503266 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser],te dezen handelend in hoedanigheid van curator in het faillissement van RICHEZZA CORP.,
te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: de curator,
gemachtigden: de advocaten mr. M. Franken en mr. W.J. Noordhuizen,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
niet verschenen.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift, ingekomen op 2 oktober 2025, met producties 1 t/m 15;
- de aanvullende productie 16 van de curator;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 16 oktober 2025.
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de gemachtigden van de curator, mrs. Franken en Noordhuizen voornoemd. Zij hebben de vordering – mede aan de hand van een overgelegde pleitnota – toegelicht en vragen van het Gerecht beantwoord.
1.3
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1
Op 12 oktober 2011 zijn [gedaagde] en Richezza Corp. (hierna: Richezza) een geldleningsovereenkomst aangegaan uit hoofde waarvan [gedaagde] een bedrag ter hoogte van Afl. 150.000,- ter leen ontving van Richezza (hierna: de leningsovereenkomst).
2.2
Op 7 november 2011 heeft [gedaagde] een recht van eerste hypotheek gevestigd ten behoeve van Richezza op het haar toebehorende appartementsrecht gelegen te [woonplaats] de [adres], [plaats].
2.3
Op 27 augustus 2013 is door [gedaagde] en Richezza een “
appendage” aan de leningsovereenkomst toegevoegd. Uit hoofde hiervan is de lening met Afl. 75.000,- verhoogd naar Afl. 225.000,-.
2.4
Op 29 oktober 2013 is door [gedaagde] en Richezza een tweede addendum aan de leningsovereenkomst toegevoegd. Uit hoofde hiervan is het bedrag van Afl. 48.930,- aan verschuldigde rente samengevoegd met de hoofdsom tot een totaalbedrag van Afl. 273.930,-.
2.5
Op 7 november 2014 is door [gedaagde] en Richezza een derde addendum aan de leningsovereenkomst toegevoegd. Uit hoofde daarvan heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] aan Richezza medegedeeld dat [gedaagde] de duur van de lening wenst te verlengen tot 7 november 2016.
2.6
Op 12 juli 2023 is Richezza in staat van faillissement verklaard, waarbij eiser als curator is aangesteld.
2.7
Bij brief van 18 augustus 2023 heeft de curator [gedaagde] onder meer medegedeeld dat Richezza in staat van faillissement is verklaard, dat uit de administratie van Richezza volgt dat [gedaagde] een bedrag van Afl. 273.930,- van Richezza heeft geleend en dat uit de bankafschriften blijkt dat [gedaagde] sinds 12 oktober 2011 twee betalingen heeft verricht van in totaal USD 21.072,83. De curator heeft [gedaagde] verzocht hem te voorzien van alle betalingsbewijzen of kwitanties aangaande de lening. Op dit verzoek heeft [gedaagde] niet gereageerd.
2.8
Bij brief van 9 oktober 2024 heeft de curator [gedaagde] meegedeeld dat zij op grond van de leningsovereenkomst en bijbehorende addenda per 23 augustus 2024 een bedrag van Afl. 711.272,75 aan Richezza is verschuldigd en [gedaagde] in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen dertig dagen over te gaan tot betaling van dit verschuldigde bedrag, bij gebreke waarvan het appartement te [woonplaats] te [plaats] zal worden geveild. [Gedaagde] heeft aan deze sommatie niet voldaan.
2.9
De curator heeft in maart 2025 notaris [notaris] (hierna: de notaris) verzocht om over te gaan tot veiling van het appartement. Ten behoeve hiervan heeft de accountant de heer [accountant] (hierna: de accountant) de uitstaande schuld tot die datum berekend. De schuld van [gedaagde] volgens de berekening van de accountant bedraagt per 19 maart 2025 Afl. 740.035,75.
2.1
Op 28 maart 2025 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] een beroep gedaan op verjaring.
2.11
Bij exploot van 8 mei 2025 heeft de deurwaarder de executieverkoop van het appartement aangezegd tegen 18 juli 2025 om 10.00 uur.
2.12
Nadat bij vonnis van dit Gerecht van 25 juni 2025 de vordering van [gedaagde] om de executieverkoop van het appartement te (laten) verbieden was afgewezen, is het appartementsrecht op 18 juli 2025 geveild. Bij akte van 1 augustus 2025 heeft de Curator het appartementsrecht gegund aan de hoogste bieder voor een bedrag van
Afl. 518.000,-.
2.13
Op 8 augustus 2025 heeft de curator ten laste van [gedaagde] conservatoir derdenbeslag laten leggen op de executie-opbrengst onder de notaris.

3.HET GESCHIL

3.1
De curator vordert – zakelijk weergegeven en na eisvermindering ter zitting – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van Afl. 298.223,-, vermeerderd met de dagrente vanaf de datum van de ingebrekestelling van 9 oktober 2024 tot de dag waarop de volledige vordering is voldaan, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder mede begrepen de nakosten, alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.
3.2
De curator legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [Gedaagde] is per 18 juli 2025 een totaalbedrag van Afl. 761.791,- aan hoofdsom en verschenen rente verschuldigd. Rekening houdende met de verjaring van een deel van de lening (de “aanvullende lening” van Afl. 75.000,-), vordert de curator – slechts – Afl. 523.223,- (zijnde de “oorspronkelijke lening” vermeerderd met de rente tot en met 18 juli 2025). Omdat een bedrag van Afl. 225.000,- is gedekt door het recht van hypotheek en reeds is geïnd of kan worden geïnd uit de executieopbrengst, resteert een vordering van Afl. 298.223,-.
3.3 [
Gedaagde] heeft, nu zij niet is verschenen, geen verweer gevoerd.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Gerecht stelt vast dat [gedaagde] niet op de zitting is verschenen, terwijl zij deugdelijk is opgeroepen (namelijk op het adres waar zij staat ingeschreven). Het Gerecht zal daarom verstek verlenen tegen [gedaagde].
4.2
Het gaat in deze zaak om een geldvordering. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Verder dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico te worden betrokken.
4.3
De curator heeft ter onderbouwing van zijn spoedeisend belang bij (toewijzing van) zijn vordering onweersproken aangevoerd dat hij een groot belang erbij heeft om de vordering zo snel mogelijk te innen, zodat de crediteuren van de nalatenschap kunnen worden voldaan ter afhandeling van het lopende faillissement dat volgens hem binnen afzienbare tijd tot een afrondende fase komt. Het Gerecht acht het spoedeisend belang daarmee gegeven.
4.4
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht komt het gevorderde niet ongegrond of onrechtmatig voor en valt met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat een bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] een bedrag van Afl. 298.223,- is verschuldigd. Uit de overgelegde leningsovereenkomst en de bijbehorende addenda blijkt de verschuldigdheid van de hoofdsom en de daarover te berekenen rente en de curator heeft gemotiveerd en - nu [gedaagde] niet is verschenen - onweersproken toegelicht hoe zijn vordering is opgebouwd. Het bestaan en de omvang van de onderhavige vordering op [gedaagde] is daarmee in hoge mate aannemelijk. Aan het vereiste spoedeisend belang voor de toewijzing van de een vordering worden minder hoge eisen gesteld wanneer de vordering in hoge mate aannemelijk is en de grootte van het restitutierisico hangt direct samen met aannemelijkheid van toewijzing van een schadevergoeding in de bodemprocedure. Als het heel aannemelijk is dat de vordering wordt toegewezen, is het risico van het ontstaan van een restitutieverplichting evenredig kleiner. Nu sprake is van een in hoge mate aannemelijke vordering, bestaat voldoende spoedeisend belang bij de toewijzing en vormt het restitutierisico geen grond om de gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen.
4.5
Het gevorderde wordt daarom toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde rente zal worden toegewezen zoals hierna te vermelden en wel vanaf 19 juli 2025, nu uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de verschuldigde rente tot en met 18 juli 2025 in de vordering is begrepen.
4.6 [
Gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van de curator. Deze kosten, de beslagkosten daaronder begrepen, worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 3.440,- aan griffierecht, Afl. 500,- aan explootkosten en Afl. 2.000,- aan salaris van de gemachtigde, vermeerderd met Afl. 250,-, verhoogd met Afl. 150,- in geval van betekening, aan nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente als hierna te vermelden.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verleent verstek tegen [gedaagde];
5.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van een bedrag van Afl. 298.223,-, vermeerderd met de overeengekomen rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.3
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van de curator worden begroot op Afl. 3.440,- aan griffierecht, Afl. 500,- aan explootkosten en Afl. 2.000,- aan salaris van de gemachtigde, vermeerderd met
Afl. 250,-, verhoogd met Afl. 150,- in geval van betekening, aan nakosten en alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de algehele voldoening;
5.4
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.