In deze zaak, die op 29 oktober 2025 werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde de curator van Richezza Corp. een geldbedrag van Afl. 298.223,- van de gedaagde, die niet verschenen was. De curator had eerder een leningsovereenkomst met de gedaagde, die in 2011 was aangegaan, en had de gedaagde in gebreke gesteld voor een bedrag dat voortkwam uit deze lening. De curator had de gedaagde verzocht om betalingsbewijzen, maar hierop was geen reactie gekomen. De curator had ook een notaris ingeschakeld om over te gaan tot veiling van het appartement van de gedaagde, aangezien deze in gebreke was gebleven met betalingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2025 werd de vordering van de curator toegelicht door zijn gemachtigden, die de noodzaak van een snelle betaling benadrukten om de crediteuren van de failliete boedel te kunnen voldoen. Het Gerecht oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering en dat de curator aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde het gevorderde bedrag verschuldigd was. Het Gerecht verleende verstek tegen de gedaagde en wees de vordering van de curator toe, inclusief de proceskosten.