ECLI:NL:OGEAA:2025:76

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
AUA202204090
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over schadevergoeding en eisvermeerdering in verband met hoog chloridegehalte in beton

In deze civiele procedure vorderden de eiseressen, CHB c.s., schadevergoeding van de gedaagde, Atco, in verband met schade aan gebouwen door een te hoog chloridegehalte in het beton dat door Atco was geleverd. De eiseressen hebben hun eis vermeerderd en vorderden onder andere een schadevergoeding van US$ 4.978.368,- en jaarlijkse onderhoudskosten voor een monitoringssysteem. Atco heeft bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering, maar het Gerecht oordeelde dat de wijziging van eis niet in strijd was met de goede procesorde. Het Gerecht heeft de schadeposten beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor deskundigen en herstelwerkzaamheden onvoldoende waren onderbouwd. De kosten voor het jaarlijks onderhoud van het kathodische beschermingssysteem en de daarover gevorderde rente werden toegewezen, evenals een deel van de kosten voor de schadepost 'Assessment/Investigation'. Het Gerecht heeft de proceskosten gecompenseerd en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 26 maart 2024
Behorend bij A.R. AUA202204090
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap
21 CARIBBEAN HOMEBUILDERS N.V.,
2. de naamloze vennootschap
KELKY GEEL REALTY N.V.,
beide gevestigd te Aruba,
eiseressen,
hierna te noemen: CHB respectievelijk Kelky en gezamenlijk CHB c.s.,
gemachtigde: voorheen de advocaat mr. R.T.J.M. Oomen, thans de advocaat mr. J.P. Sjiem Fat,
tegen:
de naamloze vennootschap
ATCO CONCRETE PRODUCTS N.V.,
gevestigd te Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: Atco,
gemachtigde: voorheen de advocaat mr. P.R.C. Brown, thans de advocaat mr. W.J. Noordhuizen.

1.DE VERDERE PROCEDURE

1.1
Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis in deze zaak van 21 augustus 2024 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken.
1.2
Bij het tussenvonnis zijn CHB c.s. in de gelegenheid gesteld de door hen gestelde schade voor wat betreft de posten ‘assessment/investigation’, ‘design’ en ‘repairs’ nader te concretiseren en toe te lichten. Atco is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
1.3
CHB c.s. hebben zich bij akte na tussenvonnis, tevens akte houdende eisvermeerdering van 23 oktober 2024 nader uitgelaten. Atco heeft daar bij “incidenteel verweer tegen eiswijziging als bedoeld in artikel 109 lid 1, tweede volzin Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tevens antwoordakte” van 8 januari 2025 op gereageerd.
1.4
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.DE VERDERE BEOORDELING

De wijziging van eis
2.1
CHB c.s. hebben bij hun akte na tussenvonnis hun eis vermeerderd, in die zin dat zij thans vorderen Atco bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot het betalen aan CHB c.s. van een schadevergoeding ten bedrage van US$ 4.978.368,-, althans de tegenwaarde daarvan in Arubaanse florin, te vermeerderen met US$ 150.000,- voor de kosten van het aanschaffen en installeren van een monitoringssysteem met afstandsbediening van het kathodische reparatiesysteem en voorts Atco te veroordelen om jaarlijks gedurende een periode van vijf jaar, ingaande het jaar 2024, uiterlijk op 31 januari van elk jaar US$ 17.500,-, althans de tegenwaarde daarvan in Arubaanse florin, aan CHB c.s. te betalen voor de kosten van het periodieke, jaarlijkse onderhoud van het voormelde monitoringssysteem met afstandsbediening van het kathodische reparatiesysteem, alles te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten, die van 2012 tot en met 2021 per 31 december van elk jaar zijn gemaakt en in 2022 per 30 juni 2022 zijn gemaakt, een en ander zoals aangegeven in het overzicht dat is opgenomen in stelling 12 van het inleidend verzoekschrift, zulks ingaande 31 december van de jaren 2012 tot en met 2021, respectievelijk 30 juni 2022 uit voormeld overzicht tot de dag der algehele voldoening, alsmede de wettelijke rente over de gevorderde US$ 150.000,- ingaande 23 oktober 2024 en de jaarlijks te betalen US$ 17.500,- ingaande 31 januari van elk jaar, te beginnen in 2025, tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Atco in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
2.2
Atco heeft tegen de eisvermeerdering bezwaar gemaakt. Volgens haar is de eisvermeerdering te laat en (daarom) in strijd met de goede procesorde.
2.3
Zolang geen eindvonnis is gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis te wijzigen. Nu (de grondslag van) het gewijzigde deel van de vordering al onderdeel was van het debat tussen partijen en Atco bij antwoordakte op de eiswijziging heeft kunnen reageren en de eiswijziging niet zorgt voor vertraging van het geding, is de wijziging van eis naar het oordeel van het Gerecht niet in strijd met de goede procesorde. Het bezwaar van Atco wordt gepasseerd.
De (omvang van de) schade
2.4
Zoals in het tussenvonnis is overwogen, staat vast dat in al het beton van Fase 2, en dus overal in alle gebouwen, sprake is van een te hoog chloridegehalte en dat nagenoeg al het beton van Fase 2 (op ongeveer 12% door Kelky zelf (met van Atco afkomstige materialen) gemaakt beton na), door Atco is geleverd. Aan de orde is de vraag naar de omvang van de schade die CHB c.s. hebben geleden als gevolg van het te hoge chloridegehalte in het door Atco geleverde beton.
2.5
CHB c.s. hebben naar aanleiding van de geconstateerde schade (de corrosie van de wapening en scheuren in de gebouwen), naast andere herstelwerkzaamheden, de kathodische beschermingsmethode (hierna: KBM; een beschermingstechniek waarbij een netwerk van electroden in het beton en de wapening worden aangebracht die door middel van een continue elektrische lading de gestarte corroderende werking van de chloriden op de wapening zal stoppen) laten toepassen teneinde de corrosie van de wapening aan te pakken. In het tussenvonnis is overwogen dat de schade op basis van deze beschermingsmethode moet worden begroot.
2.6
Atco heeft bij akte na tussenvonnis het Gerecht verzocht terug te komen op het oordeel dat CHB c.s. mochten kiezen voor de KBM. Volgens Atco is het Gerecht verkeerd voorgelicht door CHB c.s. met hun betoog dat alleen deze beschermingsmethode corrosie langdurig kan stoppen. CHB c.s. hebben niet meer op dit standpunt van Atco kunnen reageren, maar vanwege het navolgende worden zij daardoor niet in hun belangen geschaad.
2.7
Het Gerecht heeft aan zijn oordeel dat de schade op basis van de KBM moet worden begroot, ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de KBM als methode ongeschikt is en dat het niet aangaat CHB c.s. tegen te werpen dat een goedkopere methode had moeten worden gekozen, nu CHB c.s. Atco steeds in de gelegenheid hebben gesteld om betrokken te zijn bij de keuze voor de soort reparatiewerkzaamheden maar dat Atco van die gelegenheid geen gebruik heeft willen maken, dat Atco - voordat met de reparatiewerkzaamheden werd aangevangen - wist dat dit door middel van de KBM zou gebeuren en dat is gesteld noch gebleken dat Atco destijds bezwaren tegen de gekozen methode heeft geuit en evenmin dat zij toen om een ander of nader onderzoek (zoals een voorlopig deskundigenbericht) heeft gevraagd. Aan het oordeel dat de schade op basis van de KBM zal worden begroot, ligt derhalve niet ten grondslag dat alleen de KBM de corrosie langdurig kan stoppen. Het Gerecht heeft daarom geen reden om terug te komen van zijn oordeel.
De schadeposten
2.8
Zoals in het tussenvonnis is overwogen, bestaat de door CHB c.s. gestelde schade uit de navolgende posten:
a. de kosten van het jaarlijks onderhoud van het kathodische beschermingssysteem: US$ 17.500,- per jaar;
b. de kosten van het monitoringssysteem (na wijziging van eis bij akte na tussenvonnis): US$ 150.000,-;
c. Assessment/Investigation: US$ 151.144,-;
d. Design: US$ 497.055,-;
e. Repairs: US$ 3.421.523,-
f. Supervision: US$ 321.063,-
g. Consultants: US$ 135.004,-
h. CHB Administration & Supervision (10%): US$ 452.579,-
2.9
Met betrekking tot de posten ‘Supervision’, ‘Consultants’ en ‘CHB Administration & Supervision (10%)’ is in het tussenvonnis geoordeeld dat voor wat betreft deze gestelde schade niet aan de stelplicht is voldaan en dat deze delen van de vordering daarom zullen worden afgewezen.
2.1
Met betrekking tot de posten ‘Assessment/Investigation’, ‘Design’ en ‘Repairs’ heeft het Gerecht CHB c.s. in de gelegenheid gesteld deze schadeposten nader te concretiseren en toe te lichten. Voor wat betreft de post ‘Assessment/Investigation’ is daarbij overwogen dat CHB c.s. concreet, met verwijzing naar de verschillende op deze kosten betrekking hebbende (als productie X overgelegde) facturen, moeten uiteenzetten waarvoor de verschillende in deze schadepost begrepen kosten precies zijn gemaakt en waarom dit nodig was. Met betrekking tot de post ‘Repairs’ is daarbij overwogen dat CHB c.s. in de gelegenheid worden gesteld een overzicht te overleggen waarin per als Exhibit 3 bij het rapport van CATC-HCC genoemd stuk (productie X bij inleidend verzoek; Exhibit 3.1 tot en met 3.57) wordt uiteengezet waar deze kosten precies op zien en waarom deze kosten zijn gemaakt. Voor wat betreft de posten ‘Kosten van het jaarlijks onderhoud van het kathodische beschermingssysteem’ en de ‘kosten van het monitoringssysteem’ is tot slot de beoordeling vooralsnog aangehouden.
Assessment/Investigation
2.11
Zoals in het tussenvonnis is overwogen, blijkt uit het rapport van CATC-HCC dat deze post betrekking heeft op ‘investigation of damage and repair solution’ en ziet op de door B.A. Suprenant (voor USD 52.067,-), Concrete Engineering Consultants (voor USD 35.613,-) en Rodriquez & Asociados (voor USD 63.465,-) in rekening gebrachte kosten. CHB c.s. zijn in de gelegenheid gesteld om deze schadepost toe te lichten en concreet, met verwijzing naar de verschillende op deze kosten betrekking hebbende (als productie X overgelegde) facturen, uiteen te zetten waarvoor de verschillende in deze schadepost begrepen kosten precies zijn gemaakt en waarom dit nodig was.
2.12
CHB c.s. hebben in hun akte na tussenvonnis met betrekking tot deze schadepost gesteld dat zij deskundigen in de arm moesten nemen teneinde onderzoek te doen naar en hen te adviseren over de oorzaak en het herstel van de schade. De deskundige prof. Bruce Suprenant (hierna: Suprenant) heeft, zo stellen CHB c.s., de testen ontworpen die nodig waren om de oorzaak van de betonrot te achterhalen en geadviseerd over de beste methode om de schade te herstellen en verdere schade te voorkomen. Deze deskundige heeft een bedrag van USD 52.067,- in rekening gebracht aan honoraria, reis- en verblijfkosten en verschotten. De tweede deskundige die is geraadpleegd, is de firma Rodriquez & Asociados; specialisten in beton-pathologie. Deze deskundige heeft onderzoeken naar de oorzaak van de betonrot uitgevoerd en testen verricht, alsmede geadviseerd over de meest geschikte methode om de schade te herstellen. Deze deskundige heeft een bedrag van USD 63.465,- in rekening gebracht aan honoraria, reis- en verblijfkosten en verschotten. De derde geraadpleegde deskundige betreft de firma Concrete Engineering Consultants. Deze deskundige heeft de adviezen en rapporten van Rodriquez & Asociados over de oorzaak en omvang van de schade en de meest geschikte herstelmethode gecontroleerd en bevestigd. CHB c.s. vonden het noodzakelijk om ook dit advies te krijgen om zeker te weten dat zij het bij het juiste einde hadden met betrekking tot de oorzaak, omvang en herstelmethode van de schade. Concrete Engineering Consultants hebben voor deze werkzaamheden aan honoraria, reis- en verblijfkosten en verschotten USD 35.613,- in rekening gebracht, aldus nog steeds CHB c.s.
2.13
Met CHB c.s. is het Gerecht van oordeel dat de kosten voor het doen van onderzoek naar de oorzaak van de schade en hoe die schade het beste kan worden hersteld, kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid zijn (artikel 6:96, lid 2 onder b BW) die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.
2.14
CHB c.s. hebben echter niet voldaan aan het verzoek van het Gerecht om concreet, met verwijzing naar de verschillende op deze kosten betrekking hebbende (als productie X bij inleidend verzoek overgelegde) facturen, uiteen te zetten waarvoor de verschillende in deze schadepost begrepen kosten precies zijn gemaakt en waarom dit nodig was.
2.15
Het Gerecht stelt vast dat blijkens de wel bij akte na tussenvonnis door CHB c.s. betrokken stellingen de eerste twee deskundigen goeddeels dezelfde werkzaamheden hebben uitgevoerd en dat de derde deskundige de conclusies van de tweede deskundige heeft getoetst. CHB c.s. hebben, zoals Atco terecht aanvoert, niet uiteengezet waarom het nodig was drie deskundigen te raadplegen. Evenmin is voldoende toegelicht waarom de derde deskundige de adviezen en rapporten van Rodriquez & Asociados heeft gecontroleerd. De enkele wens van CHB c.s. om “zeker te weten dat zij het bij het juiste einde hadden met betrekking tot de oorzaak, omvang en herstelmethode van de schade” is - zeker nu al twee deskundigen waren ingeschakeld - onvoldoende voor het oordeel dat de kosten van deze deskundige als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid moeten worden aangemerkt. Dit deel van de gevorderde schade is daarom niet toewijsbaar.
2.16
Blijkens de stellingen van CHB c.s. zijn door de eerste twee deskundigen goeddeels dezelfde werkzaamheden uitgevoerd. Weliswaar stellen CHB c.s. dat Suprenant de testen heeft ontworpen die nodig waren om de oorzaak van de betonrot te achterhalen, maar nu niet is geconcretiseerd welke werkzaamheden precies door beide deskundigen zijn verricht en uit het als productie A bij akte na tussenvonnis overgelegde stuk lijkt te volgen dat door beide deskundigen testen zijn verricht (en dat Suprenant dus niet enkel de benodigde testen heeft ontworpen), kan niet worden aangenomen dat van aanvullende of elkaar opvolgende werkzaamheden sprake is. Voor het oordeel dat de kosten van de tweede deskundige redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zijn, is dan ook onvoldoende gesteld.
2.17
Nu, zoals gezegd, een concrete toelichting op de facturen van (ook) de eerste deskundige (van in totaal USD 52.066,74) ontbreekt, kan niet worden beoordeeld of alle door deze deskundige in rekening gebrachte kosten (die onder meer zien op werkzaamheden aangeduid als ‘review Phase I plan from Ing [betrokkene 1]’, ‘Make [betrokkene 2] and [betrokkene 3] aware of how service liefe modelling may influence choices made to improve the service life of the reinforced concrete at the Blue’, ‘review of Vector plan’ en ‘develop data and information for drawing’) redelijke kosten zijn als in artikel 6:96 BW bedoeld. Dat kosten voor onderzoek naar de oorzaak en het herstel van de schade zijn gemaakt, kan echter worden aangenomen en dat de deskundige Suprenant werkzaamheden heeft verricht, is ook niet (afdoende) betwist. Het Gerecht ziet daarom aanleiding de schade bestaande uit de kosten voor deze deskundige te schatten op de voet van artikel 6:97 BW. Daarbij zoekt het Gerecht aansluiting bij de door CHB c.s. overgelegde facturen van Suprenant (invoices #1016, #1017, #1019 en #1022) en de daarop genoemde werkzaamheden die vanwege hun omschrijving in voldoende mate tot de door CHB c.s. gestelde werkzaamheden zijn te herleiden. Dat een daarvoor in te schakelen deskundige op Aruba aanwezig is, is verder gesteld noch gebleken. Daarom zal ook met reis- en verblijfkosten rekening worden gehouden. Dit alles brengt het Gerecht tot het oordeel dat de schade bestaande uit de kosten voor de deskundige Suprenant moet worden vastgesteld op in totaal USD 30.000,-, zijnde Afl. 53.400,- (op basis van een wisselkoers van Afl. 1.78).
Design
2.18
Deze post ten bedrage van USD 497.055,- heeft, zo stellen CHB c.s. in hun akte na tussenvonnis, betrekking op de door de firma ConCorr Inc. verrichtte diensten ter zake van (i) het ontwerpen van het systeem van de KBM, (ii) het ‘superviseren’ van de installatie en implementatie van het KBM systeem en (iii) het uitoefenen van kwaliteitscontrole en monitoren van het KBM systeem. Dat de wijze waarop het KBM-systeem moet worden aangebracht moet worden ontworpen en gepland, is in te denken. Waarvoor precies en in hoeverre de hiervoor genoemde diensten nodig waren, hebben CHB c.s. echter niet toegelicht. Zij hebben enkel verwezen naar de door hun (bij akte na tussenvonnis) overgelegde productie A en gesteld ‘dat het nauwelijks betoog [behoeft] dat de voor het toepassen van de KBM gemaakte kosten strikt noodzakelijk en redelijk zijn’. Het had echter op de weg van CHB c.s. gelegen te motiveren en onderbouwen welke werkzaamheden precies zijn verricht, waarom deze (op de plaatsgevonden wijze) nodig waren en dat de daarvoor gemaakte kosten redelijk zijn. Niet voor niets is in het tussenvonnis om een nadere concretisering/toelichting verzocht. Teneinde vast te kunnen stellen of de gemaakte kosten strikt noodzakelijk en redelijk zijn, dient duidelijk te zijn wat bijvoorbeeld de geleverde dienst ter zake van het ontwerpen van het systeem van de KBM precies heeft omvat en waarom dat aldus moest gebeuren. Dit is niet gesteld. Evenmin is gesteld wat de supervisie van de installatie, de implementatie van het KBM systeem, het uitoefenen van kwaliteitscontrole en het monitoren van het KBM systeem precies aan werkzaamheden hebben ingehouden en wanneer deze werkzaamheden zijn verricht. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of de in dat kader gevorderde kosten voor arbeid, materiaal en reis- en verblijfkosten (alle) nodig waren en redelijk zijn. Voor dit oordeel is mede van belang dat zonder een toelichting, die dus ontbreekt, niet duidelijk is hoe de dienst (iii) zich met de schadeposten a (kosten jaarlijks onderhoud) en b (kosten monitoringssysteem) verhoudt en evenmin waarom (de mate van) toezicht op de installatie en implementatie door ConCorr Inc. (dienst ii) naast de in de post ‘Repairs’ opgenomen werkzaamheden nodig was.
2.19
De door CHB c.s. overgelegde productie A is een onvoldoende onderbouwing van de gestelde schade. Niet alleen is, zoals Atco terecht heeft aangevoerd, niet duidelijk door wie dit is opgesteld, ook betreft deze productie een (te) algemene beschrijving van de soort werkzaamheden die zijn verricht en welk aantal uren daarvoor door wie is gemaakt. Uit deze productie volgt evenmin dat alle gemaakte kosten direct herleidbaar zijn tot het herstel van de schade.
2.2
Gelet op het voorgaande en nu ook niet is gesteld of gebleken welk bedrag met welke soort dienst is gemoeid, zijn onvoldoende aanknopingspunten gesteld om de schade te begroten. Ook voor een schatting van de schade hebben CHB c.s. te weinig aangereikt. Deze post zal daarom eveneens worden afgewezen.
Repairs
2.21
CHB c.s. stellen dat deze post betrekking heeft op de verrichte reparatiewerkzaamheden, bestaande uit enerzijds herstelwerkzaamheden met betrekking tot schade aan het beton en de gebouwen van fase 2 van het Oceania project en anderzijds de kosten voor het installeren van het KBM- systeem. De gemaakte kosten betreffen volgens CHB c.s. (a) materiaalkosten van de civieltechnische werken en de KBM installatiewerkzaamheden, (b) de vervoerskosten van deze materialen (die vrijwel allemaal uit het buitenland moesten worden geïmporteerd) en (c) het arbeidsloon. Voor “een beschrijving van deze vordering” hebben CHB c.s. naar de meergenoemde productie A verwezen. In productie A wordt een overzicht gegeven van de herstelwerkzaamheden en globaal omschreven wat de werkzaamheden inhielden en welke (soort) kosten daarmee zijn gemoeid. Verder wordt per factuur opgesomd of dit op arbeid (voor de KBM of civil works) of materiaal (voor civil works of Freight cargo services) ziet.
2.22
Ook nu geldt dat uit de stellingen van CHB c.s. noch uit productie A volgt waarvoor de kosten waarvan thans vergoeding wordt gevorderd, precies zijn gemaakt. De globale beschrijving van de soort werkzaamheden die hebben plaatsgevonden, is daarvoor niet voldoende. Het had op de weg van CHB c.s. gelegen concreet (en stap voor stap) te stellen welke werkzaamheden wanneer en waarom (op die wijze) zijn verricht en hoeveel tijd en welke materialen daarvoor nodig was en waren, zodat op grond van die stellingen kan worden beoordeeld of de gemaakte kosten direct herleidbaar zijn tot het herstel van de schade en (dus) noodzakelijk waren. Dit hebben CHB c.s. nagelaten. De in productie A gemaakte uitsplitsing naar soort kosten per factuur, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar wordt daarin benoemd dat bijvoorbeeld de factuur van ABC Chemical (PO 6449) op materiaalkosten van USD 1.047,- ten behoeve van civiel works ziet en bijvoorbeeld de factuur van Agregon (PO 4804) van USD 2.102,- voor arbeidsloon ter zake de KBM, maar welke materialen voor welke werkzaamheden dit betreffen en welke werkzaamheden dan precies zijn verricht, is niet gesteld en blijkt ook niet (althans niet zonder een (niet door het Gerecht te maken) zoektocht in de verschillende producties en eigen duiding van de betreffende facturen).
2.23
Dat herstelwerkzaamheden nodig waren en zijn verricht en dat het KBM-systeem is aangelegd, staat vast. Nu echter ook in dit verband - ondanks dat daarom in het tussenvonnis is verzocht - geen, althans onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn gesteld of gebleken om de schade te begroten, zal deze post eveneens worden afgewezen.
Deskundige
2.24
In het tussenvonnis is overwogen dat met de vaststelling dat het te hoge chloridegehalte van het beton de hoofdoorzaak is van de corrosie en de schade, niet is geoordeeld dat door het te hoge chloridegehalte in het beton zonder meer (verdere) schade, overal in alle gebouwen van Fase 2, is ontstaan of (de toepassing van de KBM weggedacht) zal (kunnen) ontstaan en dat ook niet vaststaat dat vanwege het te hoge chloridegehalte in al het beton, alle gebouwen volledig met de KBM moeten worden behandeld. Nu het geen feit van algemene bekendheid is dat een te hoog chloridegehalte in al het beton noodzakelijkerwijs meebrengt dat de betonbewaping in alle gebouwen corrodeert of zal kunnen gaan corroderen en tot schade aan de gebouwen leidt en nu Atco dit heeft betwist, heeft het Gerecht geoordeeld dat (te zijner tijd) een deskundige moet worden benoemd teneinde daarover te worden voorgelicht. De voorlichting door de deskundige is van belang voor het antwoord op de vraag of alle gemaakte kosten voor de herstelwerkzaamheden noodzakelijk waren (of dat met minder werkzaamheden had kunnen worden volstaan). Nu echter hiervoor en in het tussenvonnis ten aanzien van de schadeposten met betrekking tot de herstelwerkzaamheden is geoordeeld dat deze zullen worden afgewezen, bestaat voor de benoeming van een deskundige geen aanleiding meer. Het Gerecht ziet om die reden alsnog af van het benoemen van een deskundige.
Kosten onderhoud KBM-systeem en monitoringssysteem
2.25
CHB c.s. hebben gesteld dat noodzakelijk is dat het aangebrachte KBM-systeem wordt gemonitord en onderhouden. De kosten voor het nog aan te leggen monitoringssysteem bedragen volgens CHB c.s., na een aanvankelijke eisvermindering en daarna vermeerdering van eis, US$ 150.000,- en de onderhoudskosten US$ 17.500,- per jaar.
2.26
Atco heeft in de eerste plaats als verweer gevoerd dat CHB c.s. alle appartementen van Fase 2 inmiddels hebben verkocht en dat zij niet meer bij de exploitatie van het complex zijn betrokken, zodat zonder nadere, niet duidelijk gemaakte omstandigheden niet valt in te zien waarom CHB c.s. deze schade lijden. Nu CHB c.s. echter, zoals zij hebben betoogd, een (contractuele) verplichting hebben om een deugdelijke zaak (op) te leveren, is voldoende aannemelijk dat zij de herstelkosten dienen te dragen. Feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel leiden, zijn niet gesteld of gebleken.
2.27
CHB c.s. hebben gesteld, en Atco heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat het aanleggen van een monitoringssysteem noodzakelijk is. Wel heeft Atco betwist dat de omvang van dit systeem (184 zones die worden gemonitord, in plaats van de aanvankelijk (voor de eisvermeerdering) benodigde 22 zones) nodig is en erop gewezen dat ook uit het (door CHB c.s. ter onderbouwing van deze schadepost overgelegde) rapport van ir. Nuiten niet volgt waarom een systeem van die omvang nodig is. Gelet op dit verweer en nu CHB c.s. ook dit deel van het gevorderde niet hebben toegelicht, kan niet zonder meer ervan worden uitgegaan dat een monitoringssysteem met de omvang als waarvan thans de kosten worden gevorderd, noodzakelijk is. Het Gerecht ziet daarom en omdat tegen dat schadebedrag door Atco onvoldoende verweer is gevoerd, aanleiding de kosten van het aan te leggen monitoringssysteem te begroten op het aanvankelijk (voor de eisvermeerdering) gevorderde bedrag van USD 55.000,- (zijnde Afl. 97.900,- (op basis van een wisselkoers van Afl. 1,78)).
2.28
Nu het monitoringssysteem nog moet worden aangebracht en CHB c.s. deze kosten daarom nog niet hebben gemaakt en omdat ook niet duidelijk is op welk moment deze kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt, zal de gevorderde wettelijke rente over deze kosten worden afgewezen.
2.29
Voor wat betreft de gevorderde jaarlijkse onderhoudskosten hebben CHB c.s. gesteld dat het KBM-systeem jaarlijks moet worden onderhouden gedurende de resterende levensduur van het gebouw. Zij vorderen deze schade thans, bij wijze van voorschot, voor de duur van vijf jaar, met ingang van 1 januari 2023. Atco heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat onderhoudswerkzaamheden gedurende de resterende levensduur van het gebouw nodig zijn en ook heeft zij de gestelde, met stukken onderbouwde kosten daarvoor van USD 17.500,- (zijnde Afl. 31.150,-) per jaar onvoldoende betwist. Deze schade wordt daarom toegewezen zoals verzocht. Ditzelfde geldt voor de daarover gevorderde wettelijke rente.
Slotsom
2.3
De slotsom van het voorgaande is dat de kosten van het jaarlijks onderhoud en de daarover gevorderde rente zullen worden toegewezen zoals verzocht, dat de kosten van het monitoringssysteem zullen worden toegewezen tot een bedrag van Afl. 97.900,- en dat de gevorderde schade met betrekking tot de schadepost ‘Assessment/Investigation’ zal worden toegewezen tot een bedrag van Afl. 53.400,-. De over deze laatste schade gevorderde wettelijke rente zal, nu het een schatting op basis van de overgelegde facturen van Suprenant betreft en bij gebrek aan andere aanknopingspunten, worden toegewezen vanaf 19 oktober 2012. Dit is, gelet op de data van deze facturen, de datum waarop deze schade laatstelijk kan zijn ontstaan.
2.31
Atco heeft zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis. Daartoe heeft zij aangevoerd dat CHB c.s. hun vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet hebben onderbouwd en dat om die reden voor gaat het belang van Atco bij toepassing van de hoofdregel dat een hoger beroep de werking schorst. Dit verweer wordt gepasseerd. Nu tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad verweer is gevoerd, dienen de belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen. Het belang van CHB c.s. bij het ten uitvoer kunnen leggen van een tegen Atco verkregen veroordeling is gegeven. Door Atco zijn geen omstandigheden gesteld die meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand zolang niet is beslist op het (reeds aangekondigde) door partijen in te stellen hoger beroep, zwaarder weegt.
2.32
Nu partijen over en weer op onderdelen in het gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
3.1
veroordeelt Atco ter zake van de hiervoor in 2.8 onder c weergegeven schadepost tot betaling aan CHB c.s. van Afl. 53.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling;
3.2
veroordeelt Atco ter zake van de hiervoor in 2.8 onder b weergegeven schadepost tot betaling aan CHB c.s. van Afl. 97.900,-;
3.3
veroordeelt Atco ter zake van de hiervoor in 2.8 onder a weergegeven schadepost tot betaling aan CHB c.s. van Afl. 31.150,- per jaar gedurende vijf jaren vanaf 2024 en voor wat betreft het verschuldigde over de jaren 2026 tot en met 2028 uiterlijk op 31 januari van elk van die betreffende jaren te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over het (ter zake van de jaren 2024 en 2025 verschuldigde) bedrag van Afl. 62.300,- vanaf 1 februari 2025 tot de dag van de volledige betaling en met de wettelijke rente over het verschuldigde over de jaren 2026 tot en met 2028 vanaf 1 februari van elk van die betreffende jaren tot de dag van de volledige betaling;
3.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.