ECLI:NL:OGEAA:2025:78

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
AUA202303749
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op bezwaar inzake bijstandsverlening aan gehandicapte appellant

In deze uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 19 maart 2025, wordt het beroep van een appellant tegen de beslissing van de Minister van Justitie en Sociale Zaken beoordeeld. De appellant, die in Aruba woont, had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van 2 oktober 2023, waarin zijn bezwaar tegen twee beschikkingen van 25 april 2022 ongegrond werd verklaard. Deze beschikkingen betroffen de halvering van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van een te veel ontvangen bedrag. De appellant had in 2018 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenuitkering, maar ontving in plaats daarvan een reguliere bijstandsuitkering. Het gerecht oordeelt dat de beslissing van de verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen en in strijd is met het motiveringsbeginsel. Het gerecht stelt vast dat de appellant gedurende een lange periode arbeidsongeschikt is geweest en dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn situatie. De uitspraak concludeert dat het beroep gegrond is en dat de bestreden beslissing vernietigd moet worden. De verweerder moet binnen twee maanden een nieuwe beslissing nemen op het bezwaar van de appellant, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 19 maart 2025
Lar nr. AUA202303749

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: voorheen mw. M. Lugay, thans mr. R.P. Lee,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

INLEIDING

In deze uitspraak beoordeelt het gerecht het beroep van appellant tegen verweerders beslissing op bezwaar van 2 oktober 2023. Bij die beslissing heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen een tweetal beschikkingen van 25 april 2022 ongegrond verklaard.
1.1
Appellant heeft op 26 oktober 2023 dat beroep ingesteld.
1.2
Verweerder heeft op 27 februari 2024 een verweerschrift ingediend. Op 5 maart 2024 heeft verweerder nadere stukken ingediend.
1.3
De mondelinge behandeling heeft ter zitting van 6 maart 2024 plaatsgevonden. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door mw. M. Lugay. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die vergezeld was van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (beiden werkzaam bij DWJZ). De mondelinge behandeling is aangehouden, omdat appellant heeft verklaard niet correct te zijn opgeroepen en het verweerschrift niet te hebben ontvangen.
1.4
De voorzetting van de mondelinge behandeling heeft ter zitting van 3 april 2024 plaatsgevonden. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door mr. R.P. Lee. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, die vergezeld was van
dhr. D. Tromp (DWJZ). De zaak is hierna naar een rolzitting verwezen, om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
1.5
Op 17 april 2024 heeft verweerder bij akte nadere stukken ingediend. Op 29 mei 2024 heeft appellant bij contra-akte daarop gereageerd. Hierna is een datum bepaald voor voortzetting van de mondelinge behandeling.
1.6
Op 3 oktober 2024 heeft appellant nadere producties ingediend.
1.7
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft op 30 oktober 2024 plaatsgevonden. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. Appellant is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
1.8
De uitspraak is nader bepaald op heden.

BEOORDELING

2.1
Het gerecht is van oordeel dat de beslissing op bezwaar van verweerder van 2 oktober 2023 onzorgvuldig tot stand is gekomen en strijdigheid oplevert met het motiveringsbeginsel. Daarom kan die beslissing niet in stand blijven. Het beroep van appellant is dus gegrond.
2.2
Het gerecht legt hierna dit oordeel uit.
Wat is relevant om te weten?
3.1
Appellant heeft in 2018 een aanvraag ingediend om een gehandicaptenuitkering. Het Departamento di Asunto Social (DAS) heeft op grond hiervan de geneeskundige van de Medwork (Medwork) verzocht om appellant te onderzoeken.
3.2
Op 11 oktober 2018 heeft Medwork appellant gedeeltelijk en tijdelijk arbeidsongeschikt geacht voor een periode van zes maanden. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan aan appellant bij beschikking van 5 mei 2019 een reguliere bijstandsuitkering toegekend van Afl. 450,- per maand, ingaande december 2018.
3.3
Hierna heeft Medwork appellant op onderstaande datums weer medisch onderzocht. De onderzoeksresultaten waren als volgt:
5 februari 2019: gedeeltelijk en tijdelijk arbeidsongeschikt voor de duur van zes maanden;
31 juli 2019: gedeeltelijk en tijdelijk ongeschikt voor de duur van drie maanden;
12 december 2019: gedeeltelijk en tijdelijk ongeschikt voor de duur van zes
maanden;
19 juni 2020: gedeeltelijk en tijdelijk ongeschikt voor de duur van zes maanden;
10 februari 2021: tijdelijk volledig ongeschikt voor de duur van zes maanden;
12 oktober 2021: tijdelijk volledig ongeschikt voor de duur van zes maanden;
14 juli 2022: gedeeltelijk arbeidsongeschikt voor de duur van 12 maanden.
3.4
Naar aanleiding van deze resultaten heeft verweerder de aan appellant verleende bijstandsuitkering van Afl. 450,- per maand telkens gehandhaafd (waaronder bij beschikkingen van 6 mei 2019, 4 december 2019, 5 maart 2020 en 18 februari 2022).
3.5
Appellant heeft in de periode van 15 december 2021 tot 21 februari 2022 gewerkt bij Hunter Security. Op 21 februari 2022 is appellant met onmiddellijke ingang uit dat dienstverband ontslagen.
3.6
Bij een tweetal beschikkingen van 25 april 2022 (beiden met kenmerk dszh22/FinVul-1410) heeft verweerder besloten dat de aan appellant toegekende bijstandsuitkering met ingang van april 2022 wordt gehalveerd naar Afl. 225,- en dat het door hem teveel ontvangen bedrag van Afl. 610,- aan bijstandsuitkering wordt teruggevorderd middels inhouding van Afl. 25,- per maand op de bijstandsuitkering (primaire beschikkingen).
In de eerste beschikking van 25 april 2022 staat – voor zover hier relevant – het volgende:
“(...)
A tuma e decision aki pa e siguiente motibo(nan):
Den bo caso, bo persona a traha cu Hunter Security desde 15-12-2021 t/c 21-02-2022 y no a avisa Departamento. Bo a wordo kita dor di mes un culpa, Departamento ta aplica Art. 13. Bo no a cumpli cu rekisito pidi cu ta payslip. Bo ta inscribe na DPL como buscador di trabou desde 03-03-2022. Bo bijstand ta keda baha na e suma di Awg. 225,00 pa luna.
(…)”.
In de tweede beschikking van 25 april 2022 staat – voor zover hier relevant – het volgende:
“(…)
Bo persona tin un saldo nobo na debe pa e suma di Awg. 610,00 pa e period di 01-01-2022 t/c 28-02-2022 y bo backpay di Awg. 225,00 cu bo tin derecho ariba dje na bijstand pa e periodo di 01-03-2022 t/c 31-03-2022. Departamento lo retene e suma aki cu ta Awg. 225,00 completamente for di e backpay y lo desconte for di e debe y ta keda un saldo nobo na debe di Awg. 610,00 y di cual Departamento lo retene e suma di Awg. 25,00 pa luna pa asina caba di paga e debe aki bek.
(…)”.
3.7
Tegen de primaire beschikkingen heeft appellant op 1 juni 2022 bezwaar gemaakt.
3.8
Bij beslissing op bezwaar van 2 oktober 2023 heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard (bestreden beslissing).
Wat zijn de standpunten van partijen?
4.1
Appellant is het niet eens met de bestreden beslissing. Daartoe stelt hij - kort samengevat - dat hij sinds 2018 een aanvraag heeft ingediend voor een gehandicaptenuitkering, maar dat hem ten onrechte in plaats daarvan een reguliere bijstandsuitkering is toegekend. Vanwege posttraumatische dystrofie (CRPS) is appellant niet meer in staat is om te werken. Vanwege het lage bedrag van de bijstandsuitkering was hij genoodzaakt om toch te proberen te werken, met alle negatieve gevolgen van dien. Hij moet zichzelf en zijn kinderen onderhouden, wat onmogelijk is met een reguliere bijstandsuitkering. Dit geldt des te meer nu zijn uitkering met 50% is gekort en daarbovenop een bedrag wordt ingehouden voor de terugbetaling van volgens verweerder te veel ontvangen bijstandsuitkering.
Volgens appellant had verweerder - gelet hierop - de bestreden beslissing moeten heroverwegen en hem alsnog een gehandicaptenuitkering moeten toekennen.
4.2
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Daarbij stelt hij zich op het standpunt dat appellant vanaf 15 december 2021 tot 21 februari 2022 heeft gewerkt en dus inkomsten uit arbeid heeft genoten. Appellant heeft nagelaten dit te melden bij het DAS. Het teveel ontvangen bedrag aan bijstandsuitkering behoort te worden teruggevorderd. Voorts is appellant door eigen toedoen op 21 februari 2022 met onmiddellijke ingang ontslagen. Dit vormt een reden om de bijstandsuitkering te halveren en de door hem teveel ontvangen bijstandsuitkering terug te vorderen.
Medwork heeft nooit vastgesteld dat appellant gedeeltelijk blijvend dan wel volledig blijvend arbeidsongeschiktheid is. Daarom komt hij niet in aanmerking voor een gehandicaptenuitkering. Afgezien daarvan, valt zijn beroep daarop buiten de omvang van het geding. Aldus nog steeds verweerder.
Welke wettelijke bepalingen zijn van toepassing?
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt het gerecht?
6.1
Het gerecht dient te beoordelen of verweerder op goede gronden heeft besloten om zijn eerdere beslissing om de bijstand van appellant te halveren en om de teveel aan appellant uitbetaalde bijstandsuitkering terug te vorderen te handhaven. Het gerecht neemt bij de beoordeling hiervan het volgende in aanmerking.
6.2.1
Appellant heeft al in 2018 een gehandicaptenuitkering aangevraagd. Vanaf dat jaar is hij gedurende meer dan vier opeenvolgende jaren gedeeltelijk dan wel volledig en tijdelijk arbeidsongeschikt verklaard. Gelet op de lange duur van zijn arbeidsongeschiktheid, waarbij hij sinds 2018 afwisselend gedeeltelijk dan wel volledig arbeidsongeschikt is verklaard (zie 3.2 en 3.3), kan naar het oordeel van het gerecht moeilijk worden volgehouden dat hij niet in overwegende mate langdurig arbeidsongeschikt is geweest (als bedoeld in de zin van artikel 8, eerste lid van het Lbv).
6.2.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant nooit gedeeltelijk of volledig blijvend arbeidsongeschikt is verklaard en daarom niet in aanmerking komt voor een gehandicaptenuitkering. Het gerecht volgt dit standpunt niet. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft namelijk in zijn uitspraak van 6 augustus 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:229) overwogen dat het door verweerder in de praktijk gehanteerde - en aan de nota van toelichting ontleende - criterium (volledig en permanent arbeidsongeschikt) niet strookt met de bepaling van artikel 8 van het Lbv. Volgens deze wettelijke bepaling dient immers sprake te zijn van “in overwegende mate langdurige arbeidsongeschiktheid”. Voor zover verweerder - met betrekking tot het medisch onderzoek waaraan appellant in het kader van bijstandsverlening telkens wordt onderworpen - aan Medwork de vraag voorlegt of bij appellant sprake is van een permanente handicap als gevolg waarvan normale arbeid uitgesloten moet worden geacht, wordt door verweerder daarmee een onjuiste toetsingsmaatstaf toegepast.
6.2.3
Appellant meent dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn bezwaar dat hij in wezen in aanmerking komt voor een gehandicaptenuitkering. Uit het dossier blijkt dat appellant zijn langdurige arbeidsongeschiktheid en zijn behoefte aan een gehandicaptenuitkering in de bezwaarfase aan de orde heeft gesteld. Gelet op de door verweerder te betrachten zorgvuldigheid, had dit voor hem aanleiding moeten zijn om bij de heroverweging van zijn primaire beschikkingen aandacht hieraan te besteden. Temeer nu uit het verslag van de hoorzitting gehouden door de LAR-bezwaaradviescommissie blijkt dat deze commissie naar aanleiding van de bezwaargrond van appellant heeft geconcludeerd dat ‘
het goed zou zijn om wederom een nieuwe medische evaluatie ‘second opinion’ aan te vragen’.
Anders dan verweerder stelt, wordt daarmee niet buiten de context van de primaire beschikkingen getreden. Op grond van het Lbv bestaat voor het bestuursorgaan de gehoudenheid om periodiek de (medische) situatie van de bijstandsgerechtigde te evalueren, zodat de toegekende bijstand daarop kan worden afgestemd. [1] Hieruit volgt dat voor verweerder in gevallen zoals de onderhavige een ruimere heroverwegingsplicht geldt. Dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beschikking waarin aan hem een reguliere bijstandsuitkering is toegekend en de daarop volgende beschikkingen waarin die bijstandsuitkering steeds is gehandhaafd, doet daar niet aan af.
6.3
Nu verweerder in de bestreden beslissing op geen enkele wijze aandacht heeft besteed aan het bezwaar van appellant dat hij in wezen in aanmerking komt voor een gehandicaptenuitkering, terwijl de door hem aangevoerde gronden daar alle aanleiding toe gaven, is die beslissing in strijd met de beginselen van zorgvuldigheid en motivering.

CONCLUSIE EN GEVOLGEN

7. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. Verweerder dient binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8. Verweerder dient op na te noemen wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

TOT SLOT

9. Met deze uitspraak komt de door het gerecht bij uitspraak van 7 februari 2024 getroffen voorlopige voorziening te vervallen. Gelet op wat is overwogen in deze uitspraak, geeft het gerecht verweerder in overweging om de uitbetaling van de gehandicaptenuitkering aan appellant voort te zetten, totdat een nieuwe beslissing is genomen op zijn bezwaar.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 2 oktober 2023;
- bepaalt dat verweerder binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 700-;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25.- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, in samenwerking met mr. A.A. Wever, griffier, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op
19 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dagtekening van deze uitspraak.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.

BIJLAGE

Wettelijk kader
Ingevolge artikel 2, eerste lid van het Landsbesluit bijstandsverlening (Lbv), wordt bijstand afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de aanvrager en zijn gezin, alsmede op het betoonde besef aan verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; hij is erop gericht de persoon zo mogelijk in staat te stellen zelfstandig in zijn bestaan te voorzien.
Ingevolge artikel 7, eerste lid van het Lbv bedraagt het normbedrag Afl. 407,- per volle kalendermaand [2] .
Ingevolge Artikel 8, eerste lid, voor zover hier van belang, verleent de Minister, indien ten genoegen van deze door een of meer doktersverklaringen en een advies van de directeur van de Directie Arbeid is aangetoond dat een inwonend werkloos kind van zestien jaar of ouder als gevolg van een lichamelijk of geestelijk gebrek in overwegende mate langdurig arbeidsongeschikt zal zijn, zelfstandige maatschappelijke hulp aan deze in de vorm van een gehandicaptenuitkering. De hoogte van de gehandicaptenuitkering bedraagt Afl. 947,- per maand [3] . Hoewel het Landsbesluit bijstandsverlening daarvoor geen wettelijke basis biedt, pleegt verweerder, met overeenkomstige toepassing van artikel 8, eerste lid, voornoemd, ook aan personen, ouder dan 18 jaar, een gehandicaptenuitkering toe te kennen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid van het Lbv wordt, bij weigering tot aanvaarding van voor de betrokkene passend werk of van een voor deze passend om-, her- en bijscholingsprogramma, zulks ter beoordeling van de Directeur na ter zake ingewonnen advies van de Directeur Arbeid, door een persoon die tot de arbeidsreserve behoort, en aan wie of ten behoeve van wie bijstand is verleend, aan of ten behoeve van de betrokkene geen bijstand meer verleend, respectievelijk de aan hem toegekende feitelijke uitkering gekort met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien een persoon als bedoeld in het eerste lid, of ook indien een aanvrager van bijstand door eigen toedoen of schuld werkloos is geworden, tot het tijdstip waarop het eerste lid niet langer op hen van toepassing is, het bedrag van de feitelijke uitkering gekort met de helft, indien het een gezinshoofd of alleenstaande betreft, en met eenderde, indien het een gezinslid betreft.
5.5
Ingevolge Artikel 20, eerste lid, van het Lbv dienen aanvragen om bijstand schriftelijk te worden ingediend bij de daartoe door de Directeur aangewezen ambtenaar of ambtenaren. De Directeur is bevoegd nadere regelen vast te stellen omtrent de vorm waarin de aanvrage dient te worden gedaan.
Ingevolge het tweede lid doet de Directeur de aanvragen zo spoedig mogelijk aan een onderzoek onderwerpen, waarvan een schriftelijk rapport, mede inhoudende een advies, wordt opgemaakt, aan de hand waarvan de mate en de wijze van hulpverlening wordt vastgesteld; bij het advies bevindt zich een berekening van de feitelijke uitkering volgens het bij dit landsbesluit behorend formulier. De betrokkene wordt van de beslissing op zijn aanvrage terstond in kennis gesteld.
Ingevolge het derde lid, wordt de behoefte aan voortzetting van of wijziging in de mate van de bijstand per geval op door de Directeur te bepalen tijdstippen opnieuw onderzocht, van welk onderzoek schriftelijk rapport wordt opgemaakt. Indien de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven wordt eerdere beschikking ter zake gewijzigd of ingetrokken. Van een dergelijke beslissing wordt de betrokkene terstond in kennis gesteld.

Voetnoten

1.Artikel 20, derde lid van het Lbv
2.Volgens https://www.das.aw/bijstand/ bedraagt dit bedrag thans Afl. 450 per maand.
3.https://www.das.aw/bijstand/