ECLI:NL:OGEAA:2025:80

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
AUA202500303 en AUA202500314
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen afwijzing vergunning tot tijdelijk verblijf

Op 26 februari 2025 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in de zaken AUA202500303 en AUA202500314. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J.C. Odor, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, die op 1 oktober 2024 was afgewezen. Na het indienen van het bezwaar op 8 november 2024 en het uitblijven van een beslissing, heeft de appellant op 3 februari 2025 beroep ingesteld. Tevens heeft hij op 5 februari 2025 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

Tijdens de zitting op 26 februari 2025 heeft de rechter vastgesteld dat de verweerder, de Minister van Justitie en Sociale Zaken, nog geen reële beslissing op het bezwaar had genomen, wat in strijd is met de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). De rechter heeft geoordeeld dat het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld moet worden met een afwijzende beslissing, die niet gemotiveerd was. Daarom werd het beroep gegrond verklaard en werd de bestreden beslissing vernietigd. De verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant.

Daarnaast werd de verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-, en werd het door de appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- terugbetaald. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechter op dat moment al een einduitspraak deed op het beroep. De uitspraak werd gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, met mr. drs. A.A. Wever als griffier, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 26 februari 2025
Lar nrs. AUA202500303 en AUA202500314

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

PROCES-VERBAAL VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en, met toepassing van artikel 57 van de Lar,
op het beroep van:

[Appellant],

verblijvend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER.
Openbare zittinggehouden op 26 februari 2025 om 9.45 uur.
Tegenwoordig:
mr. B.J. van Ettekoven, rechter.
mr. drs. A.A. Wever, griffier.
Verschenen:
Appellant bijgestaan door zijn gemachtigde.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
in de zaak met Lar nr. AUA202500314 (voorlopige voorziening)
- wijst het verzoek af.
in de zaak met Lar nr. AUA202500303 (beroep)
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden fictieve afwijzende beslissing op het bezwaar van appellant;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant van 26 juli 2024;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar worden terugbetaald.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om in Aruba te verblijven en werkzaam te zijn. Bij beschikking van 1 oktober 2024 is deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft appellant op 8 november 2024 bezwaar gemaakt. Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant op 3 februari 2025 beroep ingesteld bij het gerecht. (AUA202500303). Appellant heeft op 5 februari 2025 tevens een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening (AUA202500314).
2. Appellant heeft ter zitting ingestemd om op grond van artikel 57 van de Lar tevens einduitspraak te doen op het ingestelde beroep. Het gerecht overweegt dat appellant tijdig in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder nog geen reële beslissing op het bezwaar van appellant heeft genomen. Daartoe is hij wel verplicht. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Lar wordt het uitblijven van een beslissing gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Omdat deze afwijzende beslissing niet is gemotiveerd, kan deze niet in stand blijven. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Verweerder moet binnen drie maanden na deze uitspraak alsnog een reële beslissing op het bezwaarschrift van appellant nemen.
3.
Omdat appellant met recht in beroep is gekomen en zich door een gemachtigde heeft laten vertegenwoordigen, is aannemelijk geworden dat appellant noodzakelijke kosten heeft gemaakt. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 350,- aan gemachtigdensalaris (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,- wegingsfactor 0,25).
4. Omdat het gerecht heden beslist op het ingestelde beroep, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, bijgestaan door mr. drs. A.A. Wever, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 februari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak, voor zover deze gaat over het beroep, kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dagtekening van deze uitspraak.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.