In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, ging het om de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De uitspraak volgde op een tussenvonnis van 11 december 2024, waarin de man was gevraagd om bewijsstukken te overleggen met betrekking tot zijn bankrekening en belastingaangiften. De man kon echter niet het saldo van zijn Nederlandse bankrekening uit 2014 aantonen en had ook zijn belastingaangiften niet overgelegd. Het Gerecht besloot daarom om uit te gaan van het bekende saldo van € 795,65 in 2015.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd als volgt vastgesteld: de woning werd aan de man toegewezen, met de verplichting om een bedrag van Afl. 220.000,- aan de vrouw te betalen. Daarnaast werd de inboedel aan de vrouw toegewezen, evenals de Hyundai, met een verplichting voor de vrouw om Afl. 4.500,- aan de man te betalen. De man werd ook belast met de hypothecaire schuld en andere schulden aan zijn vader, terwijl de vrouw een bedrag van Afl. 94.044,72 aan de man moest vergoeden voor betaalde hypotheeklasten.
Het Gerecht benoemde mevrouw S.J.B. Torres als onzijdige persoon om de vrouw te vertegenwoordigen bij de verdeling, mocht zij niet meewerken. De kosten van de onzijdige persoon zouden voor rekening van de vrouw komen. De uitspraak werd gedaan op 2 april 2025 door rechter T.A.M. Tijhuis, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.