ECLI:NL:OGEAA:2025:92

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
AUA202303089
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot uitzetting en beroep tegen de beslissing van de Minister van Justitie en Sociale Zaken

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De appellant, die in Aruba verblijft zonder geldige verblijfstitel, had op 15 januari 2021 een asielaanvraag ingediend, maar werd op 14 april 2021 aangehouden en vervolgens uitgezet. De Minister had op 25 juli 2023 het bezwaar van de appellant tegen het uitzettingsbevel ongegrond verklaard. De appellant stelde dat hij ten tijde van het bevel niet uitzetbaar was, omdat hij asiel had aangevraagd, en dat de Minister in strijd met de wet had gehandeld door het bezwaar niet door te sturen naar de bezwaaradviescommissie. Het Gerecht oordeelde dat de Minister niet had voldaan aan de wettelijke procedure en dat de bestreden beslissing om die reden vernietigd moest worden. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op Afl. 2.000,-, en de Minister werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Afl. 1.400,- en de teruggave van het griffierecht van Afl. 25,-.

Uitspraak

Uitspraak van 16 april 2025
Lar nr. AUA202303089

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

domicilie kiezende in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 25 juli 2023 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen het bevelschrift tot uitzetting van 14 april 2021, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 5 september 2023 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Appellant heeft op 29 november 2023 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 november 2023. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] en van [nationaliteit] nationaliteit, is op 25 juni 2017 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van vier dagen.
1.2
Op 15 januari 2021 heeft appellant een asielaanvraag ingediend.
1.3
Appellant is op 14 april 2021 tijdens de avondklok aangehouden door de medewerkers van het Korps Politie Aruba (KPA), en overgedragen aan de afdeling Vreemdelingentoezicht ter controle van zijn verblijfsstatus.
1.4
Bij bevelschrift van 14 april 2021 heeft verweerder de uitzetting van appellant bevolen en hem een periode van niet toelating opgelegd van vierenvijftig maanden.
1.5
Hiertegen heeft appellant op 21 mei 2021 bezwaar gemaakt.
1.6
Bij beschikking van 22 juni 2021 heeft verweerder het asielverzoek van eiser afgewezen. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.7
Appellant is op onbekende datum Aruba uitgezet.
1.8
Bij bestreden beslissing op bezwaar van 25 juli 2023 heeft verweerder het onder 1.6 genoemd bezwaar ongegrond verklaard. In de bestreden beslissing staat onder meer:
“(…)
Blijkens onze registers verblijft u sedert d.d. 30 juli 2017 zonder geldige verblijfstitel op Aruba. Artikel 15 LTU bevat de gronden voor uitzetting van personen. Ten tijde van het uitvaardigen van het bevelschrift tot uitzetting heeft u gehandeld in strijd met artikel 15 eerste lid, onder sub d, van de LTU. Op grond van artikel 15 tweede lid van de LTU kon aan u een periode worden opgelegd waarin aan u toelating tot Aruba zal worden geweigerd, jo. artikel 15 vierde lid van de LTU. Bij een illegaal verblijf tussen de 43 en 48 maanden kan aan u een periode van niet terugkeer in Aruba worden opgelegd van 54 maanden, conform de ministeriële regeling d.d. 30 juli 2009. (…)
De Guarda Nos Costa is het bestuursorgaan belast met de handhaving en uitzetting van vreemdelingen die zich zonder geldige verblijfstitel op Aruba bevindt en is niet bevoegd om een beoordeling te maken op het EVRM c.q. Vluchtelingenverdrag. U dient deze te verwijzen aan het bestuursorgaan DIMAS. De verder door u aangevoerde gronden leveren geen ander oordeel op.
(…).”
beroep en verweer
2.1
Appellant heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het bevelschrift niet uitzetbaar was, omdat hij asiel had aangevraagd. Verweerder heeft hem ten onrechte een 0-dagen termijn en een periode van niet-toelating van vierenvijftig maanden opgelegd. Voorts heeft verweerder in strijd met de wet een beslissing op zijn bezwaar genomen zonder dat het bezwaar is doorgestuurd naar en is behandeld door de bezwaaradviescommissie. De bestreden beslissing komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Appellant verzoekt ten slotte om toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.2
Verweerder heeft zich ten eerste op het standpunt gesteld dat de machtiging niet toereikend is, nu de handtekening van appellant niet overkomt met die op het paspoort en het paspoort in 2019 is vervallen. Ter zitting heeft verweerder - kort samengevat - aangevoerd dat niet kan worden nagegaan of het bezwaarschrift naar de bezwaaradviescommissie is verzonden omdat het om een bezwaarschrift van 2021 gaat. Appellant heeft echter geen procesbelang omdat hij reeds Aruba is uitgezet. De bestreden beslissing is op goede gronden genomen, omdat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 15 van de Lar stelt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie, tenzij het het op grond van artikel 12, eerste lid, of artikel 14, tweede lid, niet-ontvankelijk heeft verklaard:
a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, of
b. indien toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn.
3.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
De beoordeling
4.1
Het gerecht is van oordeel dat de overgelegde machtiging toereikend is. Daartoe overweegt het gerecht dat de handtekening van appellant overeenkomt met de handtekening van volmachten die zijn overgelegd in andere zaken zoals het beroepschrift AUA202101402, het hoger beroepschrift AUA2021H00155 en het beroepschrift AUA202201147.
4.2
Het standpunt van appellant dat verweerder het bezwaarschrift in handen van de bezwaaradviescommissie moet stellen, is in overeenstemming met artikel 15 van de Lar en dus juist. Verweerder heeft aangegeven dat niet, of niet meer, kan worden vastgesteld of verweerder het bezwaarschrift in handen heeft gesteld van de bezwaaradviescommissie, omdat het om een oude zaak gaat uit 2021. Het gerecht ziet hierin geen reden om verweerder niet te houden aan de procedure zoals neergelegd in de wet. Bij gebreke van een adequate eigen administratie van aan de bezwaaradviescommissie doorgezonden zaken, had verweerder (de secretaris van) die commissie om informatie kunnen vragen. Dit is niet gebeurd. Niet uitgesloten kan daarom worden dat verweerder bij het voorbereiden van de bestreden beschikking heeft gehandeld in strijd met artikel 15 van de Lar. De gevolgen van het feit dat hierover thans geen zekerheid bestaat, laat het gerecht voor rekening en risico van verweerder. De bestreden beschikking komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens een onzorgvuldige voorbereiding.
4.3
Appellant heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding aan hem wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het gerecht overweegt als volgt. Appellant heeft op 21 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen het uitzettingsbevel van 14 april 2021. Bij uitspraak van heden beslist het gerecht op het beroep. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft daarmee (ruim) drie jaar en elf maanden geduurd. De redelijke termijn is dus met (ruim) anderhalf jaar overschreden. Die overschrijding is deels te wijten aan de bestuurlijke procedure en deels aan een te trage rechtsgang bij het gerecht. Voor vaststelling van de hoogte van het bedrag aan immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn gaat het gerecht uit van een tarief van Afl. 500,- per half jaar, waarbij het totaal naar boven wordt afgerond. Verweerder zal daarom worden veroordeeld tot een vergoeding van de door appellant geleden immateriële schade van
Afl. 2.000,-.
4.4
Het gerecht ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op Afl. 700,- aan rechtskundige bijstand (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt
Afl. 700,-, wegingsfactor 1). Het gerecht zal voorts de teruggave van het gestorte griffierecht van Afl. 25,- gelasten.
5. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 25 juli 2023;
- veroordeelt het Land Aruba (minister van Justitie en Sociale Zaken) om aan appellant een vergoeding van immateriële schade van Afl. 2.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn te betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellante voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
- gelast de teruggave van het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J. Martijn, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 16 april 2025, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.