In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 16 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De appellant, die in Aruba verblijft zonder geldige verblijfstitel, had op 15 januari 2021 een asielaanvraag ingediend, maar werd op 14 april 2021 aangehouden en vervolgens uitgezet. De Minister had op 25 juli 2023 het bezwaar van de appellant tegen het uitzettingsbevel ongegrond verklaard. De appellant stelde dat hij ten tijde van het bevel niet uitzetbaar was, omdat hij asiel had aangevraagd, en dat de Minister in strijd met de wet had gehandeld door het bezwaar niet door te sturen naar de bezwaaradviescommissie. Het Gerecht oordeelde dat de Minister niet had voldaan aan de wettelijke procedure en dat de bestreden beslissing om die reden vernietigd moest worden. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding aan de appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op Afl. 2.000,-, en de Minister werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Afl. 1.400,- en de teruggave van het griffierecht van Afl. 25,-.