ECLI:NL:OGEAA:2025:96

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
AUA202403045 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen buren over de plaatsing van een muur op de erfgrens

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [Eiseres] Investment Inc. tegen [Gedaagde], die buren van elkaar zijn. De zaak betreft een executiegeschil naar aanleiding van een eerder vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, waarin [Eiseres] werd bevolen een muur van 1.80 meter hoog te plaatsen op de erfgrens. [Eiseres] heeft in een eerdere procedure al geprobeerd de tenuitvoerlegging van dit vonnis te schorsen, maar dat verzoek werd afgewezen. In deze procedure heeft [Eiseres] opnieuw verzocht om schorsing van de executie, met het argument dat zij inmiddels een muur heeft geplaatst die voldoet aan de eisen van het Hof. Het Gerecht heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om de executie van het Hofvonnis te schorsen, omdat de vordering van [Eiseres] niet kan worden heroverwogen in deze procedure. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de situatie niet is veranderd en dat de vordering van [Eiseres] niet kan worden toegewezen. Het Gerecht heeft de vordering van [Eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van [Gedaagde]. In reconventie heeft [Gedaagde] ook vorderingen ingesteld, maar deze zijn eveneens afgewezen. Het vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en uitgesproken op 30 april 2025.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 30 april 2025
Behorend bij AUA202403045 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiseres] INVESTMENT INC,
te Panama,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres],
gemachtigde: de advocaat mr. P.R.C. Brown,
tegen:
[Gedaagde],
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 27 augustus 2024 met producties 1 t/m 14;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie met producties 1 t/m 19;
- de akte houdende wijziging van eis van [eiseres] met productie 15;
- producties 16 t/m 18 van [eiseres] ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de plaatsopneming en aansluitende mondelinge behandeling op 30 september 2024, waarbij namens [eiseres] zijn verschenen haar directeur [directeur van eiseres], bijgestaan door haar gemachtigde, en [gedaagde] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de zijde van [eiseres] waren daarnaast aanwezig de heer [medewerker ProQ Engineering] (medewerker ProQ Engineering), de heer [aannemer] (aannemer) en de heer [medewerker HCJ Engineering] (HCJ engineering). De beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen.
1.2
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zelf een oplossing te vinden voor hun geschil. Op 9 november 2024 heeft [eiseres] het Gerecht bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen. Zij heeft het Gerecht verzocht om een nieuwe plaatsopneming en om een akte te mogen nemen. [Gedaagde] heeft zich daartegen bij e-mail van 11 november 2024 verzet. Vervolgens heeft het Gerecht een voortzetting van de mondelinge behandeling bepaald.
1.3
Voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling heeft het Gerecht van [eiseres] een akte houdende wijziging van eis ontvangen met producties 19 en 20. [Gedaagde] heeft producties 19 t/m 21 overgelegd. De voortgezette mondelinge behandeling vond plaats op 7 januari 2025. Daarbij zijn verschenen de heer [directeur van eiseres] namens [eiseres] en [gedaagde] in persoon, beiden bijgestaan door hun gemachtigden.
1.4
Na de zitting is de zaak opnieuw aangehouden, ditmaal om partijen in de gelegenheid te stellen door middel van mediation met elkaar tot overeenstemming te komen. Op 26 maart 2025 heeft [eiseres] laten weten dat het mediationtraject niet is gestart. In haar akte van 26 maart 2025 heeft [eiseres] ook foto’s overgelegd van de huidige situatie op haar patio. Omdat het Gerecht geen gelegenheid heeft geboden voor het overleggen van stukken, zal aan deze foto’s geen aandacht worden besteed. Ook ziet het Gerecht geen aanleiding gehoor te geven aan het verzoek van [eiseres] om de situatie ter plaatse opnieuw te aanschouwen. Het Gerecht heeft op 30 september 2024 een plaatsopneming verricht en heeft dus een beeld van de situatie ter plaatse. Bovendien hebben twee (uitvoerige) mondelinge behandelingen plaatsgevonden, terwijl het gaat om een procedure in kort geding.
1.5
Het debat is om die reden gesloten en bepaald is dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.DE FEITEN

2.1 [
Eiseres] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [Gedaagde] is eigenaar van het perceel aan de [adres]. [Eiseres] heeft het recht van erfpacht op het perceel [adres]. [Gedaagde] woont sinds 1975 op zijn perceel. [Eiseres]a heeft omstreeks 2022 een woning op haar perceel laten bouwen, waarin de familie van haar dga af en toe verblijft voor vakantie.
2.2 [
Gedaagde] is eind 2022 een kort geding gestart tegen [eiseres], waarin hij (onder andere) heeft gevorderd dat het [eiseres] wordt bevolen om over de gehele lengte van de erfgrens een muur van twee meter hoog op te trekken. In eerste aanleg is [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard.
2.3
In de procedure in hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: het Hof) een descente gehouden. In het vervolgens gewezen vonnis van 4 juni 2024 (hierna: het Hofvonnis) heeft het Hof [eiseres] bevolen om op de erfgrens een betonstenen muur van 1.80 meter hoog te plaatsen. Daarbij is het [eiseres] verboden om haar woning te laten bewonen zolang deze muur niet is geplaatst. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
“2.9 Het Hof heeft tijdens de bezichtiging ter plaatse waargenomen dat het terras van [eiseres] vanaf meerdere plaatsen inkijk geeft in de woning en op het perceel van [gedaagde]. Dat geldt voor de woonkamer, de badkamer en twee slaapkamers in de woning van [gedaagde], evenals de ‘porch’ en de tuin aan de achterzijde van de woning van [gedaagde]. Omdat vanaf meerdere plekken op het terras van [eiseres] zicht is op meerdere vertrekken in de woning en ook in de porch en tuin van [gedaagde], levert dat een structurele en ernstige verstoring van [gedaagde]’ privacy op. De inkijk vanaf het perceel van [eiseres] vindt als het ware plaats vanaf een plateau, doordat – dat staat tussen partijen vast – [eiseres] haar hele terrein kunstmatig heeft opgehoogd, zodanig dat het gehele terrein op de hoogte is gebracht van het hoogste punt van de heuvel van het (oorspronkelijke) terrein. Het oorspronkelijk heuvelachtig verlopende terrein is daardoor grotendeels vlak gemaakt, met als resultaat dat langs de erfgrens met het terrein van [gedaagde] een substantieel hoogteverschil is ontstaan, in de vorm van een verticaal vlak. Op die aldus ontstane hoogte heeft [eiseres] haar huis gebouwd. Voor zover het [eiseres] al vrij stond op grond van de bouwvergunningvoorschriften te bouwen zoals zij heeft gedaan – partijen verschillen daarover van mening – vrijwaart de bouwvergunning [eiseres] niet van aansprakelijkheid voor het veroorzaken van onrechtmatige hinder aan [gedaagde].
2.10 [
Eiseres] voert nog aan dat buren van elkaar tot op zekere hoogte hinder zullen moeten dulden en dat in het geval van [gedaagde] er altijd enige hinder zal zijn vanwege het natuurlijke verloop van het (heuvelachtige) terrein van [eiseres], waardoor er altijd inkijk van het perceel van [eiseres] in de tuin van [gedaagde] zal zijn. Daarmee ziet [eiseres] er aan voorbij dat er van een natuurlijke heuvel op het terrein van [eiseres] nu juist geen sprake meer is omdat, zoals hiervoor overwogen, [eiseres] haar terrein zodanig heeft opgehoogd dat als het ware een plateau is ontstaan. Daarmee is, zoals het Hof tijdens de bezichtiging ook heeft geconstateerd, de inkijk zodanig ernstig en ingrijpend dat, voorlopig oordelend, [gedaagde] die niet hoeft te dulden. Temeer daar [eiseres] de mogelijkheid heeft om relatief eenvoudige maatregelen te treffen om de inkijk weg te nemen.”
2.4
Naar aanleiding van het Hofvonnis is [eiseres] bij dit Gerecht een executie kort geding gestart. Zij heeft daarin gevorderd dat het Gerecht de executie van het Hofvonnis zou schorsen totdat in een bodemprocedure een eindvonnis zou zijn gewezen, onder de voorwaarde dat [eiseres] een houten scherm van 1,80 meter hoog en 10 meter lang zou plaatsen. Deze vordering is bij vonnis van 17 juli 2024 afgewezen. Wel heeft het Gerecht de termijn waarbinnen [eiseres] de bouw van de muur moest hebben voltooid, verlengd.
2.5 [
Eiseres] is in juli 2024 bij dit Gerecht een bodemprocedure begonnen, waarin zij (samengevat) een verklaring voor recht vordert dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder. Subsidiair vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld te gedogen dat er een minder ingrijpende maatregel wordt genomen om inkijk te voorkomen en die recht doet aan de belangen van beide partijen.
2.6
Inmiddels heeft [eiseres] een muur laten bouwen van deels 1.15 meter en deels 1.80 meter hoog. Voor gedeelten van de muur heeft [eiseres] betonnen plantenbakken geplaatst.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eiseres] vordert in conventie (na haar eiswijziging op 7 januari 2025) dat het Gerecht de uitvoerbaarheid van het Hofvonnis van 4 juni 2024 zal schorsen totdat in de bodemprocedure tussen [eiseres] en [gedaagde] eindvonnis zal zijn gewezen:
primair: op voorwaarde dat [eiseres] de door haar aangelegde muur van betonstenen tot 1.15 meter en deels tot 1.80 meter hoog, met aan de zeekant de plantenbakken en met aan de straatkant de dichtgemetselde koven, de plantenbakken in de koven en de opstaande randen op de keerwand, alles zoals per 7 januari 2025 aangelegd, handhaaft;
subsidiair: voor zolang [eiseres]een door het Gerecht in goede justitie te bepalen maatregel treft als alternatief voor de door het Gemeenschappelijk Hof bevolen muur van 1.80 meter op de erfgrens;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2 [
Gedaagde] vordert op zijn beurt in reconventie om bij vonnis:
I. [Eiseres] te bevelen om de door haar, ingevolge het kort geding vonnis van het Hof van 4 juni 2024 te plaatsen c.q. geplaatste muur op de erfgrens, binnen de bij het betreffende vonnis gegeven termijn, te voorzien van gewapend betonnen kolommen die op deugdelijke wijze in het beton van de keerwand zijn verankerd en een gewapend betonnen ringbalk over de gehele lengte;
II te bevelen dat [eiseres], binnen voornoemde termijn, en door een onafhankelijke deskundige opgemaakt rapport over de deugdelijkheid, stevigheid en veiligheid van de door haar geplaatste muur aan [gedaagde] te verstrekken;
III [Eiseres] te bevelen de eventuele betekening van dit vonnis door de deurwaarder, namens [gedaagde], in ontvangst te doen nemen ten kantore van haar gemachtigde, en voor zover [eiseres] in de proceskosten wordt veroordeeld, in te staan voor de betaling daarvan via haar gemachtigde;
IV een en ander op straffe van een door [eiseres] te verbeuren dwangsom van Afl. 1.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiseres] met de naleving van dit vonnis in gebreke zal blijven;
V met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
3.4
Het Gerecht zal hierna ingaan op de standpunten van partijen, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van de vorderingen.

4.DE BEOORDELING

in conventie
4.1
Dit is het tweede executiegeschil dat [eiseres] aanhangig maakt naar aanleiding van het Hofvonnis. [Gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat dat niet kan: [eiseres] heeft al in het executiegeschil dat leidde tot het kort geding vonnis van 17 juli 2024 bezwaren opgeworpen tegen de beslissing van het Hof en heeft toen betoogd dat de tenuitvoerlegging van het Hofvonnis moest worden geschorst totdat in een bodemprocedure zal zijn beslist. De inzet van [eiseres] in het eerste executiegeschil was hetzelfde: namelijk voorkomen dat zij een muur van 1.80 meter hoog moet bouwen. Het Gerecht heeft vervolgens beslist dat er geen aanleiding bestaat de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, afgezien van de termijn waarbinnen de muur moest worden (af)gebouwd. In deze procedure probeert [eiseres] het opnieuw, dit keer met het argument dat de maatregelen die zij inmiddels heeft genomen voldoende zijn om inkijk bij [gedaagde] te voorkomen. Dat is echter geen rechtens te respecteren nieuwe situatie, die maakt dat de vordering van [eiseres] opnieuw moet worden beoordeeld.
Een andersluidend oordeel zou leiden tot de onwenselijke situatie dat een partij die een voor hem ongunstig uitvallend vonnis niet wil nakomen, steeds opnieuw door de rechter kan laten toetsen of oplossingen die hem wél zinnen, niet ook voldoende zijn. Zo werkt het natuurlijk niet: een onherroepelijk vonnis moet worden nagekomen, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.
4.2
Als gezegd is het Hofvonnis onherroepelijk geworden. Dit betekent dat alleen aanleiding is om de tenuitvoerlegging van het Hofvonnis te schorsen, als sprake is van – samengevat – misbruik van bevoegdheid (ECLI:NL:HR:2019:2026). Daarvan kan sprake zijn als de ten uitvoer te leggen uitspraak klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of als de tenuitvoerlegging door na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan. Al in het vonnis van 17 juli 2024 is geoordeeld dat zulke uitzonderingen zich in dit geval niet voordoen. Alleen al om die reden wordt de vordering van [eiseres] afgewezen. Daarbij komt nog dat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht nog altijd geen aanleiding bestaat de executie van het Hofvonnis te schorsen.
geen feitelijke misslag
4.3 [
Eiseres] voert ter onderbouwing van haar vordering aan dat het Hofvonnis berust op een feitelijke misslag, omdat:
i. het Hof er onterecht van is uitgegaan dat [eiseres] haar hele terrein kunstmatig heeft opgehoogd waardoor een plateau is ontstaan en met het perceel van [gedaagde] een substantieel hoogteverschil is ontstaan;
ii. het Hof er kennelijk van uit is gegaan dat er altijd al een muur is geweest; en
iii. het Hof er kennelijk van uit is gegaan dat er tussen de percelen altijd een stenen muur van twee meter hoog heeft gestaan.
4.4
Dit betoog slaagt niet, om de volgende redenen.
i. Het mag zo zijn dat (zoals [eiseres] betoogt) een gedeelte van de woning van [eiseres] is gebouwd op dezelfde hoogte als waarop zich in het verleden een woning bevond, maar dat neemt niet weg dat [eiseres] een groot gedeelte van haar perceel kunstmatig heeft opgehoogd, om daarop een woning te kunnen bouwen met de afmetingen en op de plaats die zij wilde. Dat staat tussen partijen ook niet ter discussie. Dat het Hof heeft overwogen dat [eiseres] haar
heleterrein heeft opgehoogd, terwijl het in feite
een groot deeldaarvan betreft, maakt niet dat de beslissing van het Hof berust op een (evidente) feitelijke misslag en dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis moet worden geschorst.
ii. Uit het Hofvonnis blijkt niet dat het Hof zijn beslissing dat [eiseres] een muur moet plaatsen heeft gebaseerd op de omstandigheid dat [eiseres] een bestaande muur heeft verwijderd. Deze beslissing is gebaseerd op de constatering van het Hof dat [eiseres] onrechtmatige inbreuk maakt op de privacy van [gedaagde].
iii. [Eiseres] heeft niet toegelicht op grond waarvan zij meent dat het Hof zijn oordeel heeft gebaseerd op de aanname dat er tussen de percelen altijd een stenen muur van twee meter hoog heeft gestaan. Uit het Hofvonnis blijkt in ieder geval niet dat voor het oordeel van het Hof dragend is geweest dat [eiseres] een bestaande muur zou hebben verwijderd.
geen plaats voor inhoudelijke kritiek op het Hofvonnis
4.5 [
Eiseres] voert ook aan dat het Hof zijn oordeel dat de muur 1.80 meter hoog moet zijn (en niet lager), dat deze over de hele erfgrens moet staan en dat het een betonstenen muur moet zijn, op geen enkele manier heeft gemotiveerd. Dit is een punt van inhoudelijke kritiek op het Hofvonnis, waarvoor in deze procedure geen plaats is. De gestelde ontbrekende motivering leidt in ieder geval niet tot het oordeel dat het Hofvonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd.
geen misbruik van executiebevoegdheid
4.6 [
Eiseres] betoogt tot slot dat met de oplossing die zij nu heeft gecreëerd (een muur die grotendeels lager is dan 1.80 meter hoog, in combinatie met betonnen plantenbakken) tegemoet wordt gekomen aan ieders belangen. Doordat de muur lager is dan 1.80 meter hoog, behoudt [eiseres] haar uitzicht op zee en voldoende doorluchting op haar patio, en doordat [eiseres] voor delen van de muur betonnen plantenbakken heeft geplaatst, is het onmogelijk over de muur heen te kijken. Op die manier wordt inkijk op het perceel van [gedaagde] voorkomen, zo betoogt [eiseres]. Daaraan verbindt [eiseres] de conclusie dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn bevoegdheid door erop te staan dat [eiseres] het Hofvonnis naleeft.
4.7
Ook dit betoog gaat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet op. Dat executie van het Hofvonnis bij [eiseres] zal leiden tot een noodtoestand is niet gesteld en ook niet gebleken. Bovendien kan binnen het kader van deze procedure niet worden vastgesteld dat het belang van [eiseres] bij het behoud van de huidige situatie veel zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij naleving van het Hofvonnis. Het is duidelijk dat er [eiseres] veel aan is gelegen om haar uitzicht op zee te behouden. Ook is het begrijpelijk dat [eiseres] er weinig voor voelt een hoge muur te plaatsen, als mogelijk later in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat geen sprake is van onrechtmatige hinder, of dat de hinder ook met minder ingrijpende maatregelen kan worden weggenomen. Dat [gedaagde] in redelijkheid niet kan verlangen dat [eiseres] de door het Hof bevolen maatregelen neemt om inkijk te voorkomen, kan echter binnen de reikwijdte van deze procedure niet worden vastgesteld, mede omdat – anders dan [eiseres] lijkt aan te nemen – het verhogen van de muur niet onomkeerbaar is en niet tot onherstelbare schade zal leiden.
de proceskosten
4.8
Omdat [eiseres] in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld om de proceskosten die [gedaagde] in conventie heeft gemaakt te vergoeden. Die kosten worden begroot op Afl. 3.750,- (3 punten x tarief 5).
in reconventie
4.9 [
Gedaagde] vordert allereerst dat [eiseres] wordt bevolen de muur te voorzien van kolommen en een ringbalk van gewapend beton. Deze vordering zal worden afgewezen. In de procedure die heeft geleid tot het Hofvonnis, is niet gesproken over de bouwkundige eisen waaraan de muur zou moeten voldoen. Het Hof heeft daarover dus ook niet beslist. [Gedaagde] stelt weliswaar (onder verwijzing naar een rapportage van ingenieur [ingenieur]) dat de muur uit het oogpunt van veiligheid in het beton van de keerwand moet worden verankerd, maar [eiseres] heeft dat (onderbouwd met een verklaring van ingenieur [medewerker ProQ Engineering) gemotiveerd weersproken. Gelet daarop kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat de muur niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld kunnen worden. Evenmin bestaat er aanleiding om [eiseres] te veroordelen om een deskundigenrapport te laten opmaken over de deugdelijkheid, stevigheid en veiligheid van de muur. [Gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat en om welke reden hij daarbij een spoedeisend belang heeft.
4.10 [
Gedaagde] wil daarnaast dat [eiseres] wordt bevolen om haar gemachtigde de betekening van dit vonnis in ontvangst te laten nemen, en dat haar gemachtigde moet instaan voor de proceskostenveroordeling. Ook dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen. Hoewel het voor de hand ligt dat een in Aruba gevestigde gemachtigde bereid is stukken ten behoeve van zijn of haar (buitenlandse) cliënte in ontvangst te nemen, is er geen rechtsgrond die daartoe verplicht. [Gedaagde] heeft ook niet gesteld dat die bestaat. Evenmin is gesteld of gebleken dat [eiseres] of haar gemachtigde onrechtmatig handelt door niet toe te staan dat stukken aan het adres van haar gemachtigde worden betekend. Ook heeft [gedaagde] nagelaten duidelijk te maken op grond waarvan de gemachtigde van [eiseres] zou moeten instaan voor een proceskostenveroordeling.
4.11 [
Gedaagde] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. Dit betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de proceskosten van [eiseres] in reconventie te vergoeden. Die worden begroot op Afl. 1.250,- (1 punt x tarief 5, waarbij het Gerecht ervan uit is gegaan dat [eiseres] alleen tijdens de mondelinge behandeling van 30 september 2024 verweer heeft gevoerd tegen de reconventionele vordering. De overige proceshandelingen hadden alleen betrekking op de vordering van [eiseres] in conventie).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
in conventie
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure in conventie, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op Afl. 3.750,- aan salaris van de gemachtigde, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.3
wijst het gevorderde af;
5.4
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in reconventie, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiseres] worden begroot op Afl. 1.250,- aan salaris van de gemachtigde, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.