ECLI:NL:OGEABES:2015:5

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
2014/40
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om nakoming ex artikel 98 WAR BES met betrekking tot handhaving en dwangsom door het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hebben eisers een verzoek ingediend om nakoming van een eerdere uitspraak van 5 september 2014. Dit verzoek betreft de handhaving van een sloopbevel en de oplegging van een dwangsom aan het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire. De eisers, vertegenwoordigd door mr. M.G. van Dijk, hebben gesteld dat het Bestuurscollege niet heeft voldaan aan de eerder gegeven termijn om opnieuw te beschikken op hun verzoek tot handhaving. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het Bestuurscollege niet tijdig heeft gereageerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de vertraging rechtvaardigen.

Tijdens de zitting op 12 december 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het verzoek van eisers tijdig was en dat er geen hoger beroep was ingesteld tegen de eerdere uitspraak. Het Gerecht heeft geconcludeerd dat het Bestuurscollege in gebreke is gebleven en heeft een termijn gesteld tot 31 januari 2015 om alsnog gevolg te geven aan de eerdere uitspraak. Tevens is er een dwangsom van US$ 500,- per dag opgelegd, met een maximum van US$ 150.000,-, indien het Bestuurscollege niet aan de uitspraak voldoet. Daarnaast is het Bestuurscollege veroordeeld tot betaling van proceskosten van US$ 1.575,- en griffierecht van US$ 84,-.

Uitspraak

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
zittingsplaats Bonaire

Uitspraak

op het verzoekschrift ex artikel 98 WAR BES van:
1.[eisers 1],wonende op Bonaire, eigenaars Hamlet Villa [huisnummer],
2.[eisers 2],wonende op Bonaire, eigenaars Hamlet Villa [huisnummer],
3.[eisers 3],eigenaars van [huisnummer] te Hamlet Oasis Resort en Hamlet Villa [huisnummer],
4.[eiser 4],wonende in de USA, eigenares van Hamlet Villa [huisnummer],
5. de stichting Beheersstichting Hamlet Oasis Resort,gevestigd op Bonaire,
eisers,
gemachtigde: mr M.G. van Dijk,
in het geschil van eisers met :

het Bestuurscollege van het Openbaar lichaam Bonaire,

zetelende op Bonaire,
verweerder,
gemachtigde: mr T.J. Leijsen
en

[derde-belanghebbende],

wonende op Bonaire,
derde-belanghebbende.

1.Loop van het geding

1.1.
In de tussen partijen gegeven uitspraak van dit Gerecht van 5 september 2014
is beslist zoals in die uitspraak staat vermeld. Afschrift van die uitspraak is als
bijlagegehecht aan deze uitspraak en maakt daar onlosmakelijk deel van uit. Aldus is - voor zover thans relevant - verweerder door het Gerecht opgedragen om binnen acht weken te rekenen vanaf 5 september 2014 opnieuw te beschikken op het verzoek van eisers
van 9 augustus 2013 tot handhaving (sloop), een en ander zoals staat verwoord in die uitspraak.
1.2.
In die uitspraak van dit Gerecht van 5 september 2014 is onder 6.11. als volgt overwogen:
"Het Gerecht ziet geen aanleiding de gevraagde dwangsom op te leggen. Bij niet nakoming van de uitspraak kunnen eisers op voet van artikel 97 en 98 van de wet administratieve rechtspraak BES verzoeken om nakoming daarvan en zal het Gerecht zo nodig een dwangsom opleggen."
1.3.
Bij op 13 november 2014 bij dit Gerecht ingekomen
"Verzoekschrift ex artikel 98 WAR BES"heeft eiseres als volgt verzocht:
"I. het BC te bevelen om binnen zeven dagen na de datum van uitspraak in dezen alsnog gevolg te geven aan de opdracht van Uw Gerecht om opnieuw te beschikken op verzoekers' verzoek tot handhaving (sloop);
II. te bepalen dat het openbaar Lichaam Bonaire aan verzoekers zal verbeuren een dwangsom van US$ 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat het BC niet aan het onder I bedoelde bevel voldoet
III. het Openbaar Lichaam Bonaire te veroordelen in de proceskosten.".
1.4.
Van verweerder is op 9 december 2014 een verweerschrift ingekomen. Daarin wordt door verweerder het volgende gesteld: "(....)
Derhalve was het Bestuurscollege gehouden uiterlijk op 31 oktober 2014 een besluit in dat verband te nemen. Helaas is het Bestuurscollege niet in staat gebleken binnen genoemde termijn een besluit op het verzoek van Verzoekers te concipiëren. In dat verband dient opgemerkt te worden dat het Bestuurscollege conform de beginselen van behoorlijk bestuur een juiste afweging dient te maken in verband met het besluit op het verzoek van Verzoekers, hetgeen gepaard gaat met het nodige onderzoek en (derhalve) met enige tijdsbesteding.".
1.5.
In dat verweerschrift wordt tevens verzocht om de (eventueel) op te leggen dwangsom te matigen en om verweerder nog een periode te gunnen van drie weken te rekenen vanaf de datum van de in deze zaak te geven uitspraak. Voor het overige heeft verweerder zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
1.6.
De derde-belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de hem gegeven mogelijkheid om een verweerschrift in te dienen.
1.7.
De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen in de persoon van de mrs Van Dijk en Leijsen. De derde-belanghebbende had het Gerecht voordien bericht verhinderd te zijn. Een verzoek van hem om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting is door het Gerecht voorafgaand aan die zitting afgewezen. De wel verschenen partijen hebben bij die gelegenheid hun standpunten nader toegelicht. Mr Van Dijk heeft daarbij pleitaantekeningen gehanteerd die ook in het geding zijn gebracht.
1.8.
Na verder debat is uitspraak bepaald op heden, 7 januari 2015.
2. Beoordeling
2.1.
Het voorliggende verzoek is tijdig gedaan in de zin van de artikelen 98 lid 2 en 97 lid 1 WAR BES, te weten binnen zes weken na afloop van de in de betreffende uitspraak gestelde termijn. Eisers kunnen dus worden ontvangen in hun verzoek. Overweging verdient hier nog dat de verschenen partijen ter terechtzitting hebben meegedeeld dat tegen de uitspraak van 5 september 2014 geen hoger beroep is ingesteld.
2.2.
Het Gerecht stelt vast dat door verweerder niet in de zin van artikel 97 lid 1 WAR BES kennis is gegeven dat geen of geen volledig gevolg kan worden gegeven aan de bij die uitspraak gestelde termijn. Door verweerder is dus (ook) niet meegedeeld dat het niet of niet volledig gevolg geven zijn oorzaak vindt in nieuwe feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de bestreden beschikking waarop die uitspraak betrekking heeft, is gegeven.
2.3.
Mede door de erkenning van verweerder staat in rechte vast dat verweerder niet aan de uitspraak van dit Gerecht van 5 september 2014 heeft voldaan. De verweerder gegeven termijn van acht weken ingaande 6 september 2014 is ongebruikt gelaten. De hiertegen door eisers aangevoerde grief moet dan ook gegrond worden geoordeeld.
2.4.
Ter zitting is desgevraagd door of namens verweerder niet alsnog een datum genoemd waarop in elk geval gevolg zal zijn gegeven aan de uitspraak van dit Gerecht van 5 september 2014. Verweerder volstaat met de vermelding nog in elk geval drie weken nodig te hebben na de in deze zaak te geven uitspraak. Uit wat daarover namens verweerder is aangevoerd, concludeert het Gerecht dat het kennelijk de bedoeling van verweerder is om eerst nog nader technisch en ander onderzoek te laten doen en pas daarna te beslissen op het verzoek van eisers. Duidelijk moge zijn dat die door verweerder beoogde procedurele gang van zaken rechtens geen reden kan zijn om niet op het voorliggende verzoek van eisers van 9 augustus 2013 te beslissen.
2.5.
Het belang van eisers bij een spoedige beslissing op hun verzoek tot handhaving van 9 augustus 2013 spreekt voor zich. Het Gerecht zal ook thans niet zelf in de zaak te voorzien of verweerder een aanwijzing geven. Niet is sprake van een zogenaamde "gebonden beslissing" en bovendien ontbreekt het het Gerecht aan voldoende deugdelijke informatie om aldus zelf te kunnen beslissen. Wel is het Gerecht van oordeel dat na te melden uitspraak met gemaximeerde dwangsombepaling thans aan de orde is. Gelet op de zwaarte van die dwangsombepaling en het feit dat deze uitspraak wordt gedaan terwijl er nog een vakantieperiode loopt met alle personele problemen van dien bij de ondersteuning van verweerder, geeft het Gerecht verweerder toch nog maar weer ruim de tijd om te voldoen aan de uitspraak van dit Gerecht van 5 september 2014.
2.6.
De voorliggende situatie is inmiddels dermate bijzonder geworden dat sprake is van "bijzondere omstandigheden" in de zin van artikel 2 lid 3 van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht BES. Het Gerecht zal daarom afwijken van de tarieven die worden aangeduid in dat besluit in artikel 2 lid 1 onder a. Het Gerecht is van oordeel dat de salariskosten van de gemachtigde van eisers voor het doen van deze zaak, en mede indachtig de zwaarte van de zaak en het belang daarvan, moeten worden begroot op US$ 1.575,-.
2.7.
Er is (dus) aanleiding het openbaar lichaam Bonaire te veroordelen tot betaling van een bedrag van US$ 1.575,- ter vergoeding van de met deze zaak gepaard gaande proceskosten. Voorts zal het Gerecht bepalen dat het openbaar lichaam Bonaire het griffierecht ter hoogte van US$. 84,= dient te vergoeden.

3.BeslissinqHet Gerecht:

- verklaart gegrond de grief van eisers dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van dit Gerecht van 5 september 2014;
- bepaalt dat verweerder voor zaterdag 31 januari 2015 alsnog gevolg dient te geven aan voormelde uitspraak van het Gerecht van 5 september 2014;
- bepaalt dat indien verweerder aan de uitspraak van het Gerecht van 5 september 2014 geen of geen volledig gevolg geeft, het Openbaar Lichaam Bonaire voor elke volledige dag dat verweerder geen of geen volledig gevolg geeft, aan eisers een dwangsom verbeurt van US$ 500,- en zulks tot een maximum van
US$ 150.000,-;
  • verstaat dat op grond van het bepaalde in artikel 23 lid 2 WAR BES, het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES omtrent de dwangsom bepaalde, van overeenkomstige toepassing is;
  • verstaat voorts op grond van het bepaalde in artikel 50 lid 12 juncto artikel 98 lid 4 WAR BES, dat voor zover deze uitspraak verplicht tot betaling van een geldbedrag, zij kan worden tenuitvoergelegd overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES;
  • bepaalt dat het Openbaar Lichaam Bonaire aan eisers de proceskosten dient te vergoeden ten bedrage van US$ 1.575,-;
  • bepaalt dat het Openbaar Lichaam Bonaire aan eisers het griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van USD. 84,=.
Aldus vastgesteld door mr. M.L.J. Koopmans en uitgesproken in het openbaar op woensdag 7 januari 2015 te Bonaire, in aanwezigheid van de griffier.