ECLI:NL:OGEABES:2016:2

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
AR 32/2012
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring en eigendomsoverdracht van onroerend goed in nalatenschap

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ging het om een geschil over de eigendom van een perceel grond dat in de nalatenschap van erflater was. De eisers, die de medegerechtigden waren, stelden dat de erflater de eigendom van het perceel pas op 1 januari 2002 had verkregen, terwijl de gedaagde, die het perceel in 2003 van de erflater had gekocht, beweerde dat de eigendom al in 1975 was verkregen door verkrijgende verjaring. Het Gerecht oordeelde dat de erflater het perceel op 22 februari 1975 door verjaring had verworven, ondanks het ontbreken van een wettige titel. De goede trouw van de erflater werd niet betwist, en het Gerecht concludeerde dat de erflater, die het perceel sinds 1945 in bezit had, recht had op de eigendom op basis van het oude recht van de Nederlandse Antillen.

De zaak omvatte ook een discussie over een koopovereenkomst van 15 februari 2003, waarbij de gedaagde het perceel van de erflater had gekocht. De eisers betwistten de echtheid van deze overeenkomst, maar het Gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de erflater de intentie had om het perceel aan de gedaagde over te dragen. Het Gerecht besloot dat de medegerechtigden in de nalatenschap moesten meewerken aan de levering van het perceel aan de gedaagde op basis van de koopovereenkomst. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 19 februari 2016.

Uitspraak

Vonnis van 19 februari 2016
Zaaknummer: AR 32/2012
Vonnisnummer:
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA,
ZITTINGSPLAATS SABA
VONNIS
in de zaak van
[eisers 1 tot en met 5]
eisers in conventie, gedaagden in reconventie en in het incident,
gemachtigde: E.I. Maduro,
tegen
[gedaagde],
wonende te Saba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie en in het incident,
gemachtigde: mr. P. van Dort (voorheen mrs. M. Quist en R. van den Heuvel).
en
[vier medegerechtigden]
opgeroepen op de voet van artikel 680 Rv doch niet verschenen
.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ‘eisers’,‘gedaagde’ en ‘de medegerechtigden’

1.De (verdere) procedure

Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 maart 2014;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2014, houdende tevens de op voorhand toegezonden producties alsmede de op schrift gestelde toelichting ter comparitie van [gedaagde]
- de processen-verbaal van (aangehouden) voortgezette comparitie van 17 juni 2014, 14 oktober 2014 (met oproepingen van [de medegerechtigden] die niet zijn verschenen), 18 november 2014, 16 december 2014 en 27 januari 2015, bij welke laatste gelegenheid eisers en [gedaagde] van voortzetting van comparitie hebben afgezien en
- de door eisers en [gedaagde] gelijktijdig op 19 mei 2015 ingediende aktes na comparitie.
Vervolgens is vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De (verdere) beoordeling

Oproeping van de overige gerechtigden (incident in conventie en in reconventie):
2.1
Bij gelegenheid van comparitie hebben eisers en [gedaagde] overeenstemming bereikt over het oproepen van de overige gerechtigden in de nalatenschap van erflater [de medegerechtigden] op de voet van artikel 680, vijfde lid juncto vierde lid Rv, welke oproepingen vervolgens zijn geschied. Deze overige gerechtigden zijn niet verschenen maar hebben op verzoek van [gedaagde] hun standpunt op schrift gesteld, welke producties door hem in het geding zijn gebracht. Gelet op voorgaande is een beslissing in het incident niet meer nodig, anders dan ten aanzien van de kosten (zie rechtsoverweging 2.23) .
Verklaring voor recht met betrekking tot verkrijgende verjaring (conventie en reconventie)
2.2
Partijen wensen beiden dat voor recht wordt verklaard dat erflater door verjaring eigenaar is geworden van het perceel. Partijen zijn verdeeld over de vraag wanneer erflater de eigendom heeft verkregen. Volgens eisers is dit niet eerder dan op 1 januari 2002 gebeurd, terwijl [gedaagde] dit plaatst in 1975.
2.3
Het Gerecht overweegt het volgende. Vast staat dat erflater het perceel onderhands heeft gekocht van [betrokkene 2] op 22 februari 1945, terwijl [betrokkene 2] op zijn beurt niet als eigenaar geregistreerd stond. Dit was - daarover zijn partijen het eens en mag als feit van algemene bekendheid worden beschouwd - een gebruikelijke gang van zaken op Saba. Een wettige titel is er dus nooit geweest. Het perceel is sinds 1945 steeds in bezit geweest bij erflater en (later) bij [gedaagde], die er hebben gebouwd en gewoond.
2.4
Naar het recht van de Nederlandse Antillen kon - ook ingeval een wettige titel ontbrak - door verjaring eigendom van een onroerende worden verkregen. Daarvoor was, ingevolge artikel 1982, tweede lid BWNA (oud) bezit te goeder trouw vereist gedurende dertig jaren. Een bezitter is, naar dat recht, te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt, en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Ingevolge artikel 1984 BWNA (oud) wordt de goede trouw steeds verondersteld en moet degene, die zich op kwade trouw beroept, dezelve bewijzen. Voorts was in artikel 1985 BWNA (oud) bepaald dat het voldoende is dat de goede trouw bestond op het ogenblik van de verkrijging.
2.5
De goede trouw van erflater is niet in geschil. Hetzelfde geldt voor zijn onafgebroken bezit van het perceel. Gesteld noch gebleken is dat van welke andere zijde dan ook enige (eigendoms) aanspraken op het perceel zijn gemaakt of worden gepretendeerd. Onder al deze omstandigheden dient het ervoor gehouden te worden dat erflater naar oud recht door verkrijgende verjaring eigenaar van het perceel is geworden op 22 februari 1975.
2.6
De stelling van eisers dat uit huidig recht volgt dat deze verjaring eerst in 2002 tot eigendomsverkrijging door erflater heeft geleid, wordt niet gevolgd op grond van de navolgende overwegingen. Eisers verwijzen naar het BW BES, artikel 3:105, waarin is bepaald dat hij die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering, strekkende tot beëindiging van het bezit, wordt voltooid, dat goed verkrijgt, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. Deze verwijzing maken eisers in samenhang met artikel 50 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek BES en daarop gebaseerde jurisprudentie. In genoemd artikel is het volgende bepaald: artikel 105 van Boek 3 wordt op het tijdstip van het in werking treden van de wet van toepassing met betrekking tot degene die alsdan een goed bezit, indien de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van dat bezit is voltooid; hij wordt geacht dat goed niet voordien te hebben verkregen. Tenslotte is in dat kader van belang het bepaalde in artikel 8 van de Landsverordening van de 23ste oktober 2000 regelende het overgangsrecht ter gelegenheid van de invoering van de boeken 1, 3, 5, 6, 7 en 8 van het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge die bepaling is, indien de wet een verjarings- of vervaltermijn op een jaar of langer stelt, en die termijn overeenkomstig het in de wet bepaalde zou aanvangen vóór het tijdstip waarop zij van toepassing wordt, het bepaalde omtrent aanvang, duur en aard van die termijn tot een jaar na dat tijdstip niet van toepassing en wordt de nieuwe termijn geacht niet vóór afloop van dat jaar te zijn voltooid.
2.7
Eisers gaan er evenwel aan voorbij dat het in het onderhavige geval een verjaring te goeder trouw betreft. Anders dan onder het nieuwe recht kon bij ontbreken van goede trouw niet door verjaring worden verkregen. In de Memorie van Toelichting bij de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (nog naar het recht van de Nederlandse Antillen, waarin een gelijkluidend artikel 3:105 was opgenomen als het thans geldende) zijn de uitgangspunten van het overgangsrecht uiteengezet en per bepaling nader toegelicht. Hierin staat onder meer:
‘(…) Het oude recht wordt in het ontwerp dan ook slechts in beperkte mate geëerbiedigd. De belangrijkste categorieën zijn de eerbiediging van ‘verkregen (vermogens)rechten’ en van de geldigheid van rechtshandelingen, maar deze eerbiediging wordt wel aan banden gelegd - zie de artikelen 3 en 4 tot en met 6 van het ontwerp en de toelichting daarop. (…) Artikel 50. Artikel 3:105 verbindt aan de voltooiing der bevrijdende verjaring van de vordering tot beëindiging van het bezit van enig goed, het gevolg dat dit goed alsdan door de bezitter wordt verkregen, ongeacht diens goede of kwade trouw. Onder het oude recht ontbreekt een zodanige regel. Het artikel geldt rechtstreeks, indien deze verjaring na het toepasselijk worden ervan wordt voltooid, maar voor het geval dat de verjaring nog vóór de invoering van artikel 3:105 was voltooid, bestaat behoefte aan een overgangsregel die het goedalsnog[onderstreping van het Gerecht] op zijn bezitter doet overgaan. Artikel 50 voorziet in deze behoefte. Uitgestelde werking, zoals die in artikel 8, eerste lid, [van de Landsverordening van de 23ste oktober 2000 regelende het overgangsrecht ter gelegenheid van de invoering van de boeken 1, 3, 5, 6, 7 en 8 van het Burgerlijk Wetboek, het Gerecht] wordt voorgesteld, is hier niet op haar plaats, omdat de rechthebbende toch als gevolg van de bevrijdende verjaring geen rechtsmiddel meer heeft om het goed tot zich te nemen. Wel is het laatste zinsdeel aan artikel 8, en wel het tweede lid daarvan, [van de Landsverordening van de 23ste oktober 2000 regelende het overgangsrecht ter gelegenheid van de invoering van de boeken 1, 3, 5, 6, 7 en 8 van het Burgerlijk Wetboek, het Gerecht] ontleend.(…)’
Nu dit geen geval van ontbreken van goede trouw betreft, waarbij slechts op grond van nieuw recht (alsnog) door verjaring de eigendom overgaat, maar juist in dit geval goede trouw aanwezig was, dient het reeds naar oud recht verkregen eigendomsrecht van erflater te worden geëerbiedigd.
2.8
De verklaring voor recht zal dan ook in die zin als hierna te bepalen worden gegeven in conventie en reconventie.
Vordering tot levering van het perceel (reconventie)
2.9
De volgende voorliggende vraag is of de nalatenschap gehouden is tot levering van het perceel aan [gedaagde] op grond van een koopovereenkomst van 15 februari 2003, zoals [gedaagde] voorstaat.
2.10 [
Gedaagde] beroept zich op een koopovereenkomst, gesloten tussen hem en erflater, op grond waarvan hij het perceel van erflater heeft gekocht in 2003. Ter onderbouwing verwijst hij naar een op schrift gestelde verklaring van 15 februari 2003, waarin erflater verklaart als volgt:
‘(…) Hereby declares to have sold and consequently transfered a parcel of land situated on the island of Saba Netherlands Antilles in the district of lower Hell’s Gate which has a measurement of 612 m2 (…) and has on said land a dwelling house, an appartment and a former public path with a yard. This parcel is also bounded by the (acces to the ) remaining lands in the possession of [erflater] and a public raod [adres ] To [gedaagde] and family in the amount of: Five thousand five hundred Antillian guilders. (…)’
Deze overeenkomst is voorzien van handtekeningen van erflater en twee getuigen, de heren [getuige 1] en [getuige 2], die daarbij voorts verklaren dat het perceel reeds meer dan 30 jaar in bezit is van erflater.
2.11
Volgens eisers betreft dit een schijnovereenkomst. Zij betwisten de echtheid van deze, naar hun omschrijving, onderhandse akte van verkoop en koop van het perceel. Uit hetgeen in dat verband ter toelichting door eisers is aangevoerd begrijpt het Gerecht dat deze betwisting niet ziet op de echtheid van de handtekening(en), maar op de waarachtigheid van hetgeen in deze akte is verklaard. Zij wijzen in dat kader op de testamenten, verleden in 2004 (dus later) van erflater en [betrokkene 1], waarin een legaat is opgenomen met betrekking tot het perceel ten gunste van [gedaagde]. Iets dat reeds is verkocht en gekocht, kan niet op deze wijze deel uitmaken van een uiterste wil, aldus eisers, die voorts betwisten dat [gedaagde] de koopprijs ooit heeft voldaan. Tenslotte doen eisers een beroep op de verjaring van de vordering tot levering van het perceel.
2.12
Aan eisers kan worden toegegeven dat het legateren van een reeds verkocht perceel ongerijmd lijkt. Aan de hand van de door [gedaagde] gegeven toelichting en de overgelegde stukken kan deze toch worden begrepen en verklaard als volgt.
2.13
Van het volgende kan worden uitgegaan. [Gedaagde] is in 1979 met toestemming van erflater en [betrokkene 1] aangevangen met het bouwen van een woonhuis en een appartement op het perceel. [Gedaagde] heeft sindsdien in het woonhuis gewoond en het appartement (de meeste tijd) verhuurd. De achtergrond van de gegeven toestemming was dat [gedaagde] op die wijze naast erflater en [betrokkene 1] zou wonen en de dagelijkse zorg voor hen op zich kon nemen, hetgeen hij tot hun beider overlijden heeft gedaan. Erflater heeft zijn uiterste wil doen vastleggen in een notarieel verleden testament op 22 november 2001, waarop hij een aanvulling/wijziging heeft aangebracht, eveneens bij daartoe bestemde notariële akte van 22 april 2004. Hierin is een legaat (bequest) opgenomen betreffende het perceel ten gunste van [gedaagde]. Daarbij is als toelichting opgenomen:
‘(…)[Gedaagde] has with my permission built a house and apartment on the bequeathed piece of land and has bought the land from me on February fifteenth, two thousend three.(…)’
2.14
Behalve de onderhandse akte en de testamenten bevindt zich bij de stukken een brief van 21 maart 2003, gericht aan [eiser sub 5], van [notaris 1], dezelfde notaris die eerder en de uiterste wilsbeschikkingen van erflater en [betrokkene 1] heeft verleden. In deze brief schrijft [notaris 1] onder het onderwerp:
transfer of land to [gedaagde]
‘(…) As you probably know [gedaagde ]has, with permission of [erflater] built a house and a small apartment on a piece of land, forming part of land in Lowe Hell’s gate, bought by [erflater] from the late [betrokkene 2] in 1945. The permission was given in 1979 and [gedaagde] started building in the same year.
[Erflater] has sold the piece of land on which the house is built to[gedaagde], by agreement of February 15th , 2003 (see attached copy) and, in order for your brother to obtain title to the piece of land and house, now wants to transfer the piece of land in ownership to[gedaagde]. The piece of land has hereto recently been measured and has an area of 612 square meter (…); it is described in Certificate of Admeasurement [jaartal en nummer] (…).
The piece of land and other properties on [erflater]’s name are in fact part of undevided property after [betrokkene 1]’s decease, although [erflater]has a majority of shares in these properties.
In order to legalize the situation with regard to [gedaagde]’s house, I suggested that the cooperation of [eisers] is requested. This letter is meant to obtain that cooperation.
I therefore hereby request you to cooperate with the above indicated transfer by signing this letter where it says “for approval”. (…)’
2.15
Voor ogen dient te worden gehouden dat erflater en [betrokkene 1] op dat moment nog in leven waren en dat zij blijkens deze brief zich hadden gewend tot deze notaris om tot overdracht van het perceel aan [gedaagde] te komen op basis van de koopovereenkomst. Uit de gegeven toestemming om te bouwen, de onderhandse akte, de brief van de notaris en de legatering bij testament spreekt de duidelijke en onmiskenbare wil en daarop gerichte handelingen van erflater en [betrokkene 1] om het perceel aan [gedaagde] op basis van de koopovereenkomst in eigendom over te dragen. Ook spreekt daaruit dat er onduidelijkheid (bij hunzelf en de notaris) bestond over hun bevoegdheid om te leveren. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, was erflater op dat moment van toestemming voor het bouwen en ten tijde van de onderhandse akte met betrekking tot de verkoop reeds door verjaring eigenaar van het perceel geworden, maar bedacht moet worden dat zijn recht was nog niet ingeschreven of op enige wijze in rechte was komen vast te staan. Eerst nu wordt een verklaring voor recht gegeven, waaruit de destijds bestaande bevoegdheid van erflater volgt. Uit de reeks van handelingen die erflater en [betrokkene 1] hebben verricht om ervoor te zorgen dat [gedaagde]. eigenaar zou worden van het perceel volgt dat erflater het perceel aan hem heeft willen verkopen en leveren, en vervolgens meer en andere voorzieningen heeft getroffen, voor het geval dat deze koop/levering juridisch niet mogelijk zou zijn, om tot hetzelfde resultaat te komen (eigendomsoverdracht aan [gedaagde]). In het licht van het voorgaande kan de ongerijmdheid van legaat na koopovereenkomst dan ook niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een schijnovereenkomst. Het legaat was bedoeld als vangnet voor het geval de levering op grond van de koopovereenkomst niet geeffectueerd kon worden.
2.16
Op grond van dit alles komt het Gerecht tot het oordeel dat voldoende onderbouwd is gesteld en onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat het perceel door erflater (met de nodige instemming van [betrokkene 1]) op 15 februari 2003 aan [gedaagde] is verkocht, maar nog niet is geleverd. Dit heeft dan ook als uitgangspunt te gelden bij de verdere beoordeling, en aan bewijs ten aanzien van de koopovereenkomst wordt niet toegekomen. Dat er geen betalingsbewijs voorhanden is waaruit de voldoening van de koopprijs blijkt, kan op zichzelf aan vorenstaand oordeel niet afdoen.
2.17
Uit bovenstaande volgt dat [gedaagde] een vordering had op erflater tot levering van het perceel, welke vordering thans op de nalatenschap bestaat. Het beroep op verjaring van deze vordering slaagt niet. [Gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat erflater en hij geen specifieke datum van levering zijn overeengekomen. Gesteld noch gebleken is voorts dat [gedaagde] ooit aan erflater heeft medegedeeld tot opeising te zullen overgaan. Uit het geheel van feiten en omstandigheden volgt veeleer dat de vordering een sluimerend bestaan leidde binnen de familieverhoudingen en gelet op de onzekerheden ten aanzien van de rechten van erflater. Op grond van artikel 3:307 BW BES verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. In geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd loopt de termijn pas van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft meegedeeld tot opeising over te gaan, en verjaart de rechtsvordering in elk geval door verloop van 20 jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de opeising, zo nodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst mogelijk was. Deze laatste termijn is, uitgaande van de koopovereenkomst van 15 februari 2003, hoe dan ook nog niet verstreken.
2.18 [
Gedaagde] stelt dat hij de koopprijs in 2003 reeds heeft voldaan, maar dat hij na al deze tijd geen betalingsbewijs meer voorhanden heeft, anders dan de verklaring van de getuigen op de onderhandse akte (van wie er nog een in leven is). Voor zover eisers, die de voldoening van de koopprijs betwisten, willen stellen dat de nalatenschap niet tot levering van het perceel is gehouden tot van die betaling is gebleken, volgt het Gerecht dit niet. Indien uit een overeenkomst voor beide partijen verbintenissen voortvloeien ontslaat het enkele niet nakomen door de ene partij de andere partij niet van zijn eigen verplichting tot nakomen. Mocht blijken dat de koopprijs nog niet is voldaan, dan staat het de deelgenoten in de nalatenschap vrij om alsnog nakoming te vorderen.
2.19
Uit vorenstaande volgt dat de vordering in reconventie die strekt tot levering van het perceel kan worden toegewezen als hierna te bepalen.
Verdeling van de nalatenschap van erflater (conventie en reconventie)
2.2
Partijen wensen tot een verdeling te komen van de nalatenschap van erflater. Eisers staan voor dat daartoe een notaris wordt benoemd. [Gedaagde] vordert dat het Gerecht de verdeling aan zich houdt en daarover een beslissing geeft.
2.21
Het enige punt van geschil dat in deze procedure is gebleken ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap van erflater aan de hand van zijn testament betrof de vraag, of en hoe het perceel in die afwikkeling dient te worden betrokken. Uit de hierboven opgenomen overwegingen volgt dat het perceel op grond van een koopovereenkomst geleverd dient te worden aan [gedaagde].
2.22
Nu partijen ten aanzien van de (overige) bestanddelen van de nalatenschap geen enkele gegevens of overige aanknopingspunten hebben aangereikt, acht het Gerecht het meest aangewezen dat partijen zich tot een hierna te benoemen notaris vervoegen om tot een verdeling van de nalatenschap te komen, zoals hierna te bepalen. Daarbij zal worden bepaald dat deze verdeling eerst zal plaatsvinden na de levering van het perceel aan [gedaagde] Nu het perceel (en/of de waarde daarvan) aldus buiten de nalatenschap zal komen te vallen kan deze dus niet meer op meer of andere wijze worden betrokken in de verdeling tussen de deelgenoten. Daarmee is voorzien in het aspect van de waardevermeerdering waarop de zijdens [gedaagde] gevraagde verklaring voor recht ziet.
Kosten van de procedure (in conventie, in reconventie en in het incident)
2.23
Gelet op de familiebetrekking tussen partijen zullen alle kosten van de onderhavige procedure worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.

3.De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
In conventie
3.1
verklaart voor recht dat [erflater] door verkrijgende verjaring op 22 februari 1975 in eigendom heeft verworven het perceel, beschreven in de meetbrieven [jaartallen en nummers] van Saba;
In reconventie
3.2
veroordeelt de mededeelgenoten in de nalatenschap van erflater, zijnde [eisers] en [medegerechtigden] om hun medewerking te verlenen aan tot levering genoemd perceel aan [gedaagde] op basis van de koopovereenkomst van 15 februari 2003, en wel binnen een termijn van 30 dagen na een daartoe strekkend verzoek,
3.3
bepaalt dat indien een of meerderen van de onder 3.2 genoemde mededeelgenoten de bedoelde medewerking niet verlenen binnen 30 dagen na het daartoe strekkende verzoek; dit vonnis in de plaats treedt van zijn/hun vereiste handelingen en wilsverklaring in de notariële akte van levering, zodat deze rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven;
In conventie en in reconventie
3.4
beveelt partijen om binnen 30 dagen na de onder 3.2 genoemde levering over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van erflater aan de hand van zijn testamenten, waarbij het onder 3.1 genoemde perceel niet (langer) in tot de te verdelen nalatenschap zal behoren;
3.5
benoemt, tenzij partijen binnen een maand na heden anders overeenkomen, [notaris 2] om de onder 3.4 bedoelde verdeling te bewerkstelligen;
3.6
benoemt, in geval van weigerachtigheid en/of nalatigheid van een of meerdere partijen om aan de onder 3.4 genoemde verdeling mede te werken, [deurwaarder] tot onzijdige persoon om de weigerachtige partij(en) te vertegenwoordigen;
In conventie, reconventie en in het incident:
3.7
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt en
3.8
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en
3.9
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Mans, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.