Beoordeling van het beroep
14. Ingevolge artikel 85 eerste lid van de Wet administratieve rechtspraak BES kan het Gerecht, kort samengevat, op verzoek van degene die beroep of bezwaar heeft ingesteld tegen een beschikking, een voorlopige voorziening treffen op de grond dat de uitvoering van die beschikking voor diegene onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Het oordeel van het Gerecht in deze voorlopige voorzieningenprocedure heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
15. Artikel 6 eerste lid van de WTU BES (hierna: WTU BES) bepaalt dat een vreemdeling die in de openbare lichamen verblijft en die geen toelating van rechtswege heeft op grond van artikel 3 of 5a WTU BES, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd moet hebben.
16. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt krachtens artikel 7 zevende lid WTU BES verleend onder beperkingen die verband houden met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
17. Beschikkingen genomen op basis van de WTU BES hebben onmiddellijke werking. Het instellen van een rechtsmiddel heeft in beginsel geen schorsende werking. In individuele gevallen kan anders worden bepaald.
18. Het verzoek van verzoekster om een verblijfsvergunning bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot” is afgewezen op grond van artikel 5.33 van het Besluit Toelating en Uitzetting BES (hierna: BTU BES) juncto artikel 9 eerste lid onder b en c WTU BES, aangezien de echtgenoot van verzoekster niet zelfstandig en duurzaam beschikte over voldoende middelen van bestaan.
19. Met deze voorlopige voorziening wenst verzoekster te bereiken dat zij op Bonaire de beslissing op het door haar ingestelde beroep mag afwachten. Een dergelijke voorlopige voorziening heeft in een zaak als deze in feite alleen kans van slagen in de volgende gevallen:
- het ingestelde beroep een redelijke kans van slagen heeft, of;
- er een andere aanvraag tot toelating is gedaan met een redelijke kans op succes.
20. Ter zitting is gebleken dat verzoekster geen andere aanvraag tot toelating heeft ingediend. Op deze grond kan het verzoek om een voorlopige voorziening derhalve niet slagen. Wat dan resteert is de summiere beoordeling of het door verzoekster ingestelde beroep kans van slagen heeft.
21. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking terecht tot afwijzing van de aanvraag heeft geoordeeld, omdat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Uit de beschikking van verweerder van 16 maart 2017 blijkt dat een verklaring van de belastingdienst aantoont dat de echtgenoot van verzoekster in 2015 geen inkomen heeft ontvangen. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat haar echtgenoot in zowel 2015 als 2016 geen inkomen heeft genoten. De vader van de echtgenoot van verzoekster heeft financieel bijgesprongen, zodat verzoekster en haar echtgenoot in hun levensonderhoud konden voorzien. Gebleken is dat verzoekster en haar echtgenoot niet aan het middelenvereiste hebben voldaan. Hierbij is niet van belang of verzoekster en haar echtgenoot wel of niet bewust onjuiste informatie over het inkomen van de echtgenoot van verzoekster aan verweerder hebben verstrekt. Wegens het ontbreken van inkomen is er geen sprake van voldoende middelen van bestaan zoals artikel 9 eerste lid onder c WTU BES vereist. Nu er geen sprake is van voldoende middelen zoals de wet vereist komt het Gerecht niet toe aan de vraag of er sprake is van duurzame middelen.
22. Verzoekster stelt voorts dat zij aanspraak maakt op bescherming van haar ‘family life’ op grond van artikel 8 EVRM. Uit de bestreden beschikking van 16 maart 2017 blijkt dat verweerder de aanvraag heeft getoetst aan artikel 8 EVRM. Deze toets is blijkens deze beschikking, en hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, negatief uitgevallen voor verzoekster.
23. Voor beoordeling van de vraag of artikel 8 EVRM op het onderhavige geval van toepassing is, is het volgende van belang. In het eerste lid van artikel 8 EVRM is het recht van een ieder op ‘family life’ opgenomen. Het tweede lid van artikel 8 EVRM bepaalt dat in beperkte gevallen door de overheid inbreuk mag worden gemaakt op het recht op ‘family life’.
24. Niet betwist is dat in het onderhavige geval sprake is van ‘family life’, als bedoeld in het eerste lid van artikel 8 EVRM, noch dat daarop een inbreuk wordt gemaakt door afwijzing van de aanvraag voor de verlenging van de verblijfsvergunning van verzoekster.
25. Wat nog dient te worden beoordeeld is de vraag of het tweede lid van artikel 8 EVRM op de situatie van verzoekster van toepassing is. Daarvoor moet worden bepaald of de inbreuk in overeenstemming is met de wet (‘in accordance with the law’), of de inbreuk een legitiem doel nastreeft (‘pursue a legitimate aim’) en of de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving (‘necessary in a democratic society’). Bij beoordeling van de noodzakelijkheid van een inbreuk gaat het er om dat deze in verhouding staat tot het legitieme doel dat met de wettelijke bepaling wordt nagestreefd.
26. Of de inbreuk in overeenstemming is met de wet hangt af van de vraag of er een wettelijke basis (‘legal basis’) aan de inbreuk ten grondslag ligt en of er sprake is van voorzienbare en begrijpelijke vereisten (‘forseeable requirements’) waaraan diende te worden voldaan. De achtergrond van dit laatste vereiste is dat een inbreuk is toegestaan zolang de reikwijdte van de weigeringsgrond en de wijze waarop deze wordt toegepast voldoende duidelijk zijn geformuleerd. De inbreuk ontstaat in het onderhavige geval door afwijzing van de aanvraag voor een verlenging van de verblijfsvergunning, met uitzetting tot gevolg, en is gebaseerd op artikel 9 eerste lid onder c WTU BES. De afwijzing heeft derhalve een wettelijke grondslag. De vereisten waaraan een aanvraag wordt getoetst zijn opgenomen in deze wet evenals in het BTU BES. De reikwijdte van de vereisten en de wijze waarop deze worden gehanteerd zijn voldoende duidelijk en begrijpelijk geformuleerd, waardoor zij aan de eis van de ‘forseeable requirements’ voldoen.
27. Voor een rechtsgeldig verblijf op Bonaire dient te worden voldaan aan het vereiste dat artikel 5.33 BTU BES stelt aan de middelen van bestaan. Het stellen van een economische eis, zoals in dit artikel het geval is, wordt als een legitiem doel beschouwd.
28. Een staat heeft de mogelijkheid beperkingen te stellen aan het recht van imigratie. Het is van belang om een staat te beschermen tegen hoge instroom van ingezetenen van een buurland. Indien de door een staat gestelde beperkingen van toepassing zijn, en er niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die afwijking van de wettelijke regeling in het concrete geval rechtvaardigen is daarmee sprake van een inbreuk die noodzakelijk is in een democratische samenleving. In het geval van verzoekster is niet gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor van de wettelijke regeling zou moeten worden afgeweken. Het Gerecht komt tot de slotsom dat hoewel afwijzing van de aanvraag van verzoekster inbreuk maakt op het recht op ‘family life’ als bedoeld in het eerste lid van artikel 8 EVRM, de inbreuk niettemin geoorloofd is op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM.
29. Voorts is van belang dat aan het openbaar lichaam Bonaire een grote beleidsvrijheid toekomt voor wat betreft het respecteren van de woonplaatskeuze van echtlieden. Hierbij dient wel te worden beoordeeld of er obstakels bestaan voor de echtlieden om elders hun ‘family life’ voort te zetten, en of er redenen bestaan waarom van de echtlieden niet kan worden verlangd dat zij zich in het land waaruit verzoekster afkomstig is vestigen. Door verzoekster is gesteld dat Venezuela in een crisis situatie verkeert en dat er een negatief reisadvies geldt voor dit land. Hierdoor meent verzoekster dat niet van haar en haar echtgenoot kan worden verlangd dat zij terugkeren naar Venezuela. Verweerder heeft dit negatieve reisadvies betwist. Verweerder heeft ook aangevoerd dat verzoekster en haar echtgenoot reeds gedurende vijf jaar voorafgaand aan hun vestiging op Bonaire ‘family life’ hebben gevoerd in Venezuela, waardoor er geen obstakels bestaan om daar weer ‘family life’ te hebben.
30. Uit openbare bron, namelijk op internet beschikbare gegevens van de Nederlandse ambassade in Caracas, blijkt dat er geen negatief reisadvies geldt voor Venezuela. Het argument van verzoekster dat door de crisis situatie in Venezuela niet van haar kan worden verlangd dat ze naar dat land zal terugkeren snijdt daarom geen hout. Het feit dat verzoekster en haar echtgenoot reeds ‘family life’ hebben gehad in Venezuela maakt dat het niet onmogelijk lijkt dat zij daar wederom ‘family life’ kunnen hebben. Er kan dan ook niet worden aangenomen dat terugkeer naar Venezuela niet van verzoekster en haar echtgenoot kan worden verlangd.
31. Van onevenredig nadeel aan de zijde van verzoekster is evenmin gebleken nu mag worden aangenomen dat mr. Soliana het beroep van verzoekster - ook bij haar afwezigheid wegens uitzetting – zal “begeleiden” en ter zitting zal toelichten.
32. Ten overloede geeft het Gerecht zijn oordeel over het standpunt dat verzoekster ter zitting heeft ingenomen over de dubbele nationaliteit van haar echtgenoot. Er is geen argument gelegen in het feit dat de echtgenoot van verzoekster een verlopen Venezolaans paspoort heeft dat hem zou beperken het land na binnenkomst te verlaten. Het verlopen paspoort verhindert niet dat hij Venezuela inreist. Dit standpunt maakt de beoordeling dan ook niet anders.
33. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat het Gerecht de kans dat het beroep in de bodemzaak zal slagen gering acht. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.