De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
6. Bij zijn laatste conclusie heeft [geopposeerde] niet alleen in reconventie geconcludeerd
maar ook, en voor de derde keer, in conventie. Op 22 februari 2017 is de zaak voor uitsluitend een conclusie van dupliek in reconventie naar de rol van 29 maart 2017 verwezen. Voor het nemen van die derde conclusie in conventie is, anders dan op grond van artikel 36 Procesreglement 2016 vereist is, geen toestemming verleend. Het gerecht laat die conclusie in conventie daarom buiten beschouwing.
7. [ [opposant] is ontvankelijk in zijn verzet. De verzettermijn begint te lopen op het tijdstip
dat de bij verstek veroordeelde (i.c. [opposant]) op de in artikel 84, lid 1 Rv bepaalde wijze persoonlijk op de hoogte is van het verstekvonnis. De plaatsgevonden betekening overeenkomstig artikel 5 aanhef en sub 7 Rv leidt niet tot die persoonlijke bekendheid met het verstekvonnis. Onweersproken is dat [opposant] eerst op 8 december 2016 van het verstekvonnis van 26 oktober 2016 persoonlijk kennis nam, terwijl geen daad is gesteld of gebleken waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of een aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend was.
8. [ [opposant] heeft gesteld dat de vordering van [geopposeerde] is verjaard. De boete
waarop [geopposeerde] aanspraak maakt houdt verband met het niet voldaan zijn aan de in artikel 1 onder a van de hiervoor aangehaalde bouwvoorschriften opgenomen voltooiingstermijn van de aangevangen constructiewerken. Tussen partijen staat vast dat, omdat de constructie eind 2007 is gestart, deze vierentwintig maanden later, dus eind 2009 voltooid had dienen te zijn.
9. Hier geldt de verjaringstermijn van vijf jaar, artikel 3:310 BW. Partijen zijn het erover
eens dat de verjaringstermijn eind 2009 is begonnen te lopen. De termijn liep dus behoudens stuiting af in eind 2014. [geopposeerde] heeft gesteld dat voor de opeisbaarheid van de boete [opposant] in gebreke gesteld had dienen te worden, hetgeen niet is geschied omdat [opposant] onvindbaar was. De ingebrekestelling is pas gedaan bij beslagrekest op 30 mei 2016.
10. Wat hier ook van zij: de overeenkomst tussen partijen bevat de hiervoor reeds
aangehaalde passage, dat koper in gebreke zal zijn door het enkele feit van de overtreding. Een afzonderlijke ingebrekestelling was dus niet vereist.
11. Nu niet gebleken is van stuiting van de verjaring, is deze eind 2014 voltooid.
[geopposeerde] heeft zijn vordering op 13 juni 2016 ingediend, derhalve na die voltooiing. De vordering in conventie is dus verjaard en dient te worden afgewezen.
12. Omdat de vordering in conventie wordt afgewezen, is de grond aan de beslaglegging
komen te ontvallen. De reconventionele vordering tot opheffing daarvan is daarom toewijsbaar. Dat geldt ook voor de gevorderde dwangsombepaling, nu [geopposeerde] zich daartegen niet heeft verweerd. Wel zal de dwangsom gemaximeerd.
13. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geopposeerde] zowel in conventie als in
reconventie in de kosten van het geding worden veroordeeld, met gehalveerde puntentelling in reconventie. De kosten aan de zijde van Emphora worden begroot op:
- kosten betekening verzetschrift $ 110,24
- salaris advocaat in conventie (2 x 1 punt ad $ 559,-) $ 1.118,00
- salaris advocaat in reconventie (2 x 0,5 punt ad $ 559,-) $
559,00