ECLI:NL:OGEABES:2018:18

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
400.00048/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. de Kort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van drugstransport en veroordeling voor witwassen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 26 juni 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van drugstransport en witwassen. Het onderzoek vond plaats op 23 mei en 11 juni 2018, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. E.J. Winkel. De officier van justitie, mr. A. Martis, eiste een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 236 dagen voorwaardelijk. De verdachte werd vrijgesproken van het drugstransport, omdat het bewijs tekortschiet om haar schuld vast te stellen. Het Gerecht concludeerde dat de verdachte weliswaar betrokken was bij de drugszending, maar niet voldoende bewijs was om haar te veroordelen voor het als feit 1 ten laste gelegde.

Echter, voor het tweede feit, witwassen van een geldbedrag van ongeveer 3000 dollar, werd de verdachte wel schuldig bevonden. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de illegale herkomst van het geld en dat zij dit feit in vereniging met anderen had gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het Gerecht hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. de Kort, bijgestaan door griffier E.G.F. Curiel.

Uitspraak

Parketnummer: 400.00048/18

Uitspraak: 26 juni 2018 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018 en 11 juni 2018. De verdachte is steeds verschenen, bijgestaan door haar raadsman, mr. E.J. Winkel, advocaat in Bonaire.
De officier van justitie, mr. A. Martis, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een
- een gevangenisstraf voor de duur van tweehonderdenzeventig dagen waarvan tweehonderdzesendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, zoals gewijzigd, ten laste gelegd dat:
Feit 1
dat
zijop of omstreeks
7 februari 2018,
op het eiland Bonaire, en/of vanaf Curacao,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk heeft
ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerdin de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES, althans
vervoerd,in ieder geval in zijn
beziten/of
aanwezig heeft gehad(ongeveer)
1060 gramalthans een hoeveelheid
cocaïne, althans van enige bereiding van
cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES;
(artikel 3 jo 11 Opiumwet 1960 BES jo 49 Sr BES)
althans,indien het voorgaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden,
subsidiair:
dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3],op of omstreeks
7 februari 2018,
op het eiland Bonaire, en/of vanaf Curacao, meermalen, althans éénmaal,
al dan niet opzettelijk heeft/hebben
ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerdin de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumwet 1960 BES, althans
vervoerd,in ieder geval in zijn
beziten/of
aanwezig heeft/hebben gehad(ongeveer)
1060 gramalthans een hoeveelheid
cocaïne, althans van enige bereiding van
cocaïne, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
7 februari 2018 tot en met 22 februari 2018,
op het eiland Bonaire, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door aan die [medeverdachte 1] (koerier) vervoer vanuit de luchthaven Bonaire ter beschikking te stellen en/of, en/of zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van de betaling voor de ingevoerde cocaïne, en/of zich beschikbaar te stellen voor de overname en/of overdracht van de ingevoerde hoeveelheid cocaïne.
(artikel 3 jo 11 Opiumwet 1960 BES jo 50 Wetboek van strafrecht BES);

Feit 2

dat
zijop of omstreeks
22 februari 2018,
op het eiland Bonaire,tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 3000,- dollar, althans enig geldbedrag,heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
(artikel 435a lid 1 onder b jo. 49 Wetboek van Strafrecht BES)
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1 (primair en subsidiair)
Het Gerecht is van oordeel dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het als feit 1 ten laste gelegde. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is de vrouw van een van de medeverdachten in deze, namelijk [medeverdachte 2], die in nauwe samenwerking met [medeverdachte 3], een zending cocaïne via de koerier [medeverdachte 1] vanuit Curacao naar Bonaire hebben geregeld. Twee dagen voordat de zending plaatsvindt, op 5 februari 2018, vindt er een telefonisch gesprek plaats tussen verdachte en haar man en zij hebben het over het wegbrengen van “de vrouw voor wie [persoon 1] geld gebracht heeft” omdat zij “morgenochtend daar moet zijn”. Uit het dossier volgt dat deze vrouw [medeverdachte 1] is die de volgende dag vanaf Bonaire naar Curacao moet afreizen en die op de 7e februari met de zending cocaïne uit Curacao terugkomt. Anders dan verdachte heeft verklaard, volgt uit dit gesprek niet dat deze vrouw op de luchthaven van Bonaire moest worden opgehaald om een auto van haar en haar man te huren. Deze verklaring past ook niet in de reactie van verdachte wanneer zij tijdens het gesprek met haar man aan hem vraagt of hij haar moet brengen en of dat zij haar anders moet brengen omdat hij moet werken. De volgende dag, op de 6e februari 2018, wordt gezien dat haar man [medeverdachte 1] op de luchthaven van Bonaire afzet. Op de 7e februari, zo volgt uit de verschillende gesprekken tussen haar man, [medeverdachte 3] en verdachte zelf, dat zij [medeverdachte 1] moest ophalen en “als zij ([medeverdachte 1]) het heeft zal ik mijn vriendin met haar laten afhandelen”. Alhoewel verdachte volhoudt niets te weten over de drugszending, is zij op de 7e wel op de luchthaven om [medeverdachte 1] op te halen en aan [medeverdachte 1] is intussen wel verteld dat bij terugkomst op Bonaire “er iemand op de luchthaven zou staan om mij op te wachten. Als ik zou aankomen, zou ik de cocaïne aan hun geven en dan zou ik zelf een taxi nemen” en voorts verklaart [medeverdachte 1] dat zij haar geld op de luchthaven zou krijgen. Wanneer blijkt dat [medeverdachte 1] op de luchthaven is aangehouden, wordt verdachte, die eerder door haar man is geïnstrueerd om ”op afstand” te blijven, door hem gesommeerd om weg te gaan: “Ga weg, ga daar weg. Blijf niet, ga weg”. Zonder verder vragen te stellen, geeft zij daaraan gehoor: “Ok, goed”. Al deze feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat verdachte wist dat er een drugszending vanuit Curacao kwam en dat zij in deze faciliterend zou gaan optreden door de koerier op te halen en met haar af te handelen, in de zin van de drugs van de koerier overnemen en de vergoeding aan de koerier betalen. Haar faciliterende rol heeft verdachte echter niet hoeven te vervullen omdat de koerier, [medeverdachte 1] dus, voordat ze de luchthaven kon verlaten, werd aangehouden en de drugs in beslag werden genomen. Zonder haar deel uit te voeren, was de invoer al voltooid. Haar aandeel zou anders hebben bijgedragen aan de verlengde invoer van de drugs in Bonaire, maar zover is het niet gekomen. Nu voor het overige geen poging en/of voorbereidingshandelingen ten laste zijn gelegd, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna aan dit vonnis toe te voegen aanvulling bevattende de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Feit 2

dat
zijop of omstreeks
22 februari 2018,
op het eiland Bonaire,tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 3000,- dollar, althans enig geldbedrag,heeft verworven,voorhanden heeft gehad
enheeft overgedragen
en/of omgezet, terwijl zij en/of haar mededader
(s
)wist
(en
),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen
Feit 2
Het Gerecht stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen niet is vereist dat wordt bewezen uit welk specifiek misdrijf het voorwerp afkomstig is. Wel dient te worden bewezen dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hier wetenschap van had, al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan toch bewezen worden geacht dat een voorwerp ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, wanneer het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Als de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo'n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Als de verklaring van de verdachte daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve (legale) herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In dit geval volgt uit de bewijsmiddelen dat een week nadat de man van verdachte is aangehouden, er telefonisch contact is tussen verdachte en [medeverdachte 3], de medeverdachte in dit onderzoek, over de afgifte van een geldbedrag dat zij bij zich heeft en verder dat zij voor een betrouwbare tussenpersoon zal zorgen om de afgifte van dit geld te regelen ten behoeve van [medeverdachte 3]. Uiteindelijk vindt er een ontmoeting plaats tussen verdachte en ene [persoon 2] die bevestigt dat hij door verdachte is gevraagd een geldbedrag van haar over te nemen en om dat geld bij een derde weer af te geven.
Desgevraagd naar een uitleg over deze gang van zaken en over de herkomst van dit geld, beroept verdachte zich aanvankelijk op haar zwijgrecht. Gedurende het onderzoek ter terechtzitting wordt gesteld, zonder nadere onderbouwing, dat het zou gaan om de betaling van autobanden. In dit stadium kan niet meer van het Openbaar Ministerie worden verwacht hier nader onderzoek naar te doen.
Nu de verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag dat zij aan [persoon 2] heeft overgedragen op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, is het vermoeden van witwassen niet ontkracht. Het Gerecht houdt het er dan ook voor dat dit geldbedrag (indirect) een illegale herkomst heeft en dat verdachte hiervan wetenschap had, zodat van witwassen sprake is en dat zij dit feit in verenging heeft gepleegd met derden.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 435a juncto artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht BES. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Feit 2

Medeplegen aan witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van feit 1 en feit 2, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een tweehonderdenzeventig dagen waarvan tweehonderdzesendertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dit geval heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van gelden. Witwassen is een ernstig strafbaar feit. Door haar handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door zo te handelen wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit en de transparantie van het financiële en economische verkeer.
Strafverminderend werkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en derhalve als
first offenderwordt beschouwd.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat gevangenisstraf passend en geboden is, waarvan een deel voorwaardelijk. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 31, 49 Wetboek van Strafrecht BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering [en in voorlopige hechtenis] is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf een gedeelte, groot
36 (zesendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. M.J. de Kort, bijgestaan door de griffier E.G.F. Curiel, en op 26 juni 2018 in tegenwoordigheid van een griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op Bonaire.
uitspraakgriffier: