ECLI:NL:OGEABES:2018:23

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
AR 48 van 2017
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.P.M. van den Dungen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verkrijging van eigendom door verjaring afgewezen

In deze bodemzaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, heeft eiseres, het Openbaar Lichaam Bonaire, op 24 januari 2018 een vordering ingediend tot verkrijging van de eigendom van een perceel grond door verjaring. Eiseres stelt dat zij het deel van perceel 678, dat grenst aan haar perceel 679, langer dan twintig jaar in bezit heeft gehad en daardoor eigenaar is geworden. De gedaagde, OLB, heeft echter betwist dat eiseres op een juridisch geldige wijze eigendom kan verkrijgen, aangezien er geen eigendomspretentie aan de zijde van eiseres zou zijn en het gebruik van het perceel niet impliceert dat zij de eigenaar is. Het Gerecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ondubbelzinnig bezit, wat een vereiste is voor verjaring. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij het perceel als eigenaar heeft gebruikt, maar eerder als erfpachter. Het Gerecht concludeert dat de vordering tot verkrijging van eigendom door verjaring niet kan slagen en wijst deze af. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van OLB tot op heden op nihil zijn begroot.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Burgerlijke zaken over 2018
Registratienummer: AR 48 van 2017
Datum uitspraak: 24 januari 2018

VONNIS

in de zaak van

[eiseres],

wonend te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. L.M.G. Dundas,
tegen

het Openbaar Lichaam Bonaire,

zetelend te Bonaire,
gedaagde,
verder te noemen: OLB,
gemachtigde: mr. M. Valdink.

Het procesverloop

1. Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties, van 3 juli 2017 van [eiseres];
  • het verweerschrift (het Gerecht leest: de conclusie van antwoord), met productie,
van 30 augustus 2017 van OLB;
  • de akte wijziging eis, met producties, van 27 september 2017 van [eiseres];
  • de conclusie van repliek, met producties, van 27 september 2017, van [eiseres];
  • de conclusie van dupliek, met productie, van 25 oktober 2017 van OLB.
2. De zaak is vervolgens verwezen voor vonnis, waarvan de uitspraak is bepaald op
heden.

De vaststaande feiten

3. Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- [ [eiseres] heeft na overlijden van haar echtgenoot door opvolging onder
algemene titel het recht van erfpacht op het perceel kadastraal bekend als afdeling 4, sectie G, nummer 679 verkregen (verder te noemen: perceel 679);
  • het recht van erfpacht op perceel 679 is gevestigd op 14 april 1959;
  • op het perceel kadastraal bekend als afdeling 4, sectie G, nummer 678, dat grenst
aan perceel 679 (verder te noemen: perceel 678), is op 29 augustus 1983 een recht van erfpacht gevestigd ten gunste van [de buurman].

De standpunten van partijen

4. [eiseres] heeft, na wijziging van eis, gevorderd, bij vonnis voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat zij op grond van bevrijdende verjaring de eigendom heeft verkregen over het deel van perceel 678 dat in de lengte ligt tussen perceel 679 en perceel 678 en in de breedte voor 1,93 meter in het midden, 1,94 meter ten noorden en 1,96 meter ten zuiden gemeten vanaf perceel 678 (verder te noemen: het deel van perceel 678);
II. OLB te gelasten tot medewerking aan de overdracht van het deel van perceel 678, binnen zeven dagen, althans een termijn die het Gerecht juist acht, na dit vonnis op straffe van een dwangsom van US$ 2.000,- per dag of gedeelte van een dag dat OLB niet aan dit vonnis voldoet;
III. OLB te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen zeven dagen na dit vonnis heeft plaatsgehad.
5. [ [eiseres] heeft haar vordering als volgt onderbouwd. [eiseres]
heeft het deel van perceel 678 langer dan twintig jaren in eigen gebruik en bezit, zo blijkt volgens [eiseres] uit overgelegde getuigenverklaringen, foto’s en een opname van een telefoongesprek. [eiseres] is houder van perceel 679, maar dat geldt niet voor perceel 678. Het deel van perceel 678 heeft zij meer dan twintig jaren voor eigen gebruik in bezit, en zij heeft over dit deel de feitelijke macht uitgeoefend als ware zij rechthebbende. Door OLB en/of [de buurman] is nimmer een gebruiksvergoeding gevorderd, noch heeft OLB een revindicatievordering ingesteld. Er zijn verschillende momenten geweest waarop OLB ervan op de hoogte moet zijn geweest dat [eiseres] het deel van perceel 678 in gebruik had, maar OLB heeft op geen enkel moment een beroep gedaan op zijn eigendomsrecht. Op het verweer van OLB met betrekking tot onnodig gemaakte proceskosten stelt [eiseres] dat er geen sprake is van onnodig gemaakte proceskosten omdat OLB niet bereid is deze kwestie, hoewel [eiseres] de eigendom van het deel van perceel 678 door verjaring heeft verkregen, in der minne op te lossen.
6. OLB heeft het volgende tot verweer gevoerd. [eiseres] is houder van
perceel 679, en [de buurman] is houder van het naastgelegen perceel 678. OLB voert aan dat het houderschap van [eiseres] niet op een juridisch geldige wijze kan leiden tot verjaring en verkrijging van het recht van eigendom. Er is geen eigendomspretentie aan de zijde van [eiseres]. [eiseres] heeft OLB nooit schriftelijk geïnformeerd dat zij zich als bezitter van het deel van perceel 678 beschouwt, waardoor OLB niet op de hoogte had kunnen zijn van de eigendomspretentie van [eiseres]. Het enkele gebruik van het deel van perceel 678 door [eiseres] impliceert op geen enkele wijze bezit. OLB voert aan dat er hooguit sprake is geweest van bruikleen, en een bruikleenovereenkomst is vormvrij. OLB voert verder aan dat alleen OLB verandering kan brengen in de rechtsverhouding van [eiseres], en OLB is niet voornemens dat te doen. Er zou met toepassing van het koppelingsbeginsel wellicht sprake kunnen zijn van houderschap ten aanzien van het deel van perceel 678. OLB verwijst hier naar jurisprudentie waaruit blijkt dat in een geval als het onderhavige de erfpachter ook houder wordt van een stuk grond dat bij de erfpachtgrond wordt getrokken. OLB meent dat [eiseres] door het entameren van deze procedure onnodig proceskosten heeft gemaakt. Deze kosten dient zij dan ook zelf te dragen. OLB concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres].

De beoordeling

7. De vraag die ter beantwoording voorligt is of [eiseres] door
verjaring eigenaar is geworden van het deel van perceel 678.
8. De erfpachter is houder van het perceel waarop het recht van erfpacht rust. In
casu is [eiseres] als erfpachter houdster van perceel 679. De vordering betreft een deel van het naastgelegen perceel 678. Op dit perceel is geen recht van erfpacht gevestigd ten gunste van [eiseres]. [eiseres] stelt dat zij het deel van perceel 678 in bezit heeft genomen en daarvan door verjaring de eigendom heeft verkregen.
9. Om door verjaring eigendom te verkrijgen is van belang dat er sprake is van
bezit. Bezit is immers een vereiste voor het doen aanvangen van een verjaringstermijn. Van bezit is sprake als men een goed houdt voor zichzelf. Daarbij gaat het om het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. In het begrip bezit ligt het vereiste van “ondubbelzinnigheid” besloten. Dit vereiste houdt in dat de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Aan dit vereiste is niet voldaan indien de machtsuitoefening met betrekking tot een goed kan wijzen op gebruik als eigenaar alsook op gebruik als erfpachter, zoals in het onderhavige geval. Er is geen verschil gesteld in de wijze van gebruik van haar erfpachtperceel en dat van het deel van perceel 678. Aan het vereiste van “ondubbelzinnigheid” is niet voldaan, waardoor er geen sprake is van bezit.
10. Daar komt nog bij dat het handelen van [eiseres] duidt op het willen
uitbreiden van haar recht van erfpacht door een deel van perceel 678 in gebruik te nemen, en niet op inbezitneming van (de eigendom van) het deel van perceel 678. Blijkens het gestelde in punt 5 van het inleidend verzoekschrift en de door [eiseres] overgelegde productie 4-B was het voor haar duidelijk dat [de buurman] erfpachter was van perceel 678. Tekenend voor haar stellingen is dat [eiseres] zich beroept op non-usus door [de buurman]: kennelijk wil zij in diens rechten als erfpachter treden. OLB staat daarbuiten.
11. De vordering tot verkrijging van eigendom door verjaring kan ook op grond
hiervan niet slagen en zal worden afgewezen.
12. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [eiseres], uitvoerbaar bij
voorraad, in de kosten van het geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van OLB worden tot op heden begroot op nihil.

Beslissing

Het Gerecht:

Wijst de vorderingen van [eiseres] af;
Veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding aan de zijde van OLB tot op heden begroot op nihil.
Verklaart dit vonnis met betrekking tot die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.M. van den Dungen, rechter in voormeld Gerecht en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.