De beoordeling
17. Volgens art. 705 lid 2 Rv BES moet de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
18. Panavenflot voert aan dat dit gerecht geen rechtsmacht had/heeft om toestemming voor beslag op de Terepaima te geven.
Het gerecht overweegt dat art. 8 lid 2 van het Brussels Beslagverdrag 1952- dat medegelding heeft voor Bonaire, maar waarbij Venezuela géén partij is - bepaalt:
Op een schip dat de vlag voert van een Staat die niet is een Verdragsluitende Staat kan in een Verdragsluitende Staat beslag worden gelegd terzake van één van de in artikel 1 genoemde vorderingen of terzake van iedere andere vordering, waarvoor de wet van die Verdragsluitende Staat beslag toestaat.
Naar het oordeel van het gerecht is hier van een zodanige “andere vordering” sprake nu de wetgeving van Bonaire beslag op een schip toestaat voor vorderingen zoals CPT en Salver die pretenderen te hebben. Anders dan Panavenflot aanvoert, dient dit dus niet naar Venezolaans recht te worden beoordeeld. Dit gerecht heeft dus rechtsmacht.
19. Panavenflot voert (in haar pleitnota) verder aan dat zij geen instemming heeft gegeven voor uitstel van de termijn voor indiening van de eis in de hoofdzaak, maar dat hoeft ook niet. Van belang is dat de uitstelverzoeken door het gerecht gehonoreerd zijn, en dat de beslagen dus nog steeds op de Terepaima liggen.
20. De beslagen moeten worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door de partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. Een conservatoir beslag strekt er naar zijn aard toe om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
21. Panavenflot voert ten aanzien van de ten laste van PDV gelegde beslagen aan dat zij eigenaar is van de Terepaima en dat reeds daarom de beslagen moeten worden opgeheven.
22. Nu de Terepaima onder de Venezolaanse vlag vaart, dient de vraag wie de eigenaar is van het schip, te worden beoordeeld naar Venezolaans recht.
22. Panavenflot onderbouwt haar eigendom met:
de inschrijving in het Panamese scheepsregister in 2011,
een certificaat d.d. 22 juni 2018 van de “Registro público de propiedad de naves autoridad marítima de Panamá”, waarin wordt verklaard dat Panavenflot sinds de inschrijving op 25 november 2011 steeds als eigenaar van de Terepaima geregistreerd was,
de vermelding van Panavenflot als “propietario” in het “Patente Reglementaria de Navegación” d.d. 24 januari 2012 en in het “Patente Reglementaria de Navegación” d.d. 20 januari 2017, beide afgegeven door de Panamese maritieme autoriteiten,
e tussen Panavenflot en PDV gesloten rompbevrachtingsovereenkomst (d.d. 23 februari 2016), waarin Panavenflot als “arrendadora” en PDV als “arrendataria” wordt aangeduid,
de vermelding van Panavenflot als “propietario” in het “Patente de Navegación” d.d. 3 maart 2017 van het INEA.
Het gerecht constateert dat de termen “arrendadora” en “arrendataria” kunnen worden vertaald als “verhuurder” respectievelijk “huurder”.
24. De gedaagden hebben daar tegenover een aantal document van het INEA overgelegd waarin PDV als “propietario” van de Terepaima wordt genoemd:
- de “Asignación de Distintivo de Llamada” d.d. 10 april 2012,
- de “Certificación de Signación de Número” d.d. 10 april 2012,
- de “Certificado de Condición Tecnica del Buque” d.d. 26 mei 2015,
maar naar het oordeel van het gerecht zijn dat geen documenten die, zoals een “Patente de Navegación”, bestemd zijn om ook tegenover derden informatie te verschaffen over onder meer de eigenaar van een schip.
Verder beroepen de gedaagden zich op vermeldingen in (internet)databases als Seaweb en Lloyds, waarbij in elk geval de informatie op de website van Lloyds afkomstig zou zijn van PDV zelf, en op verklaringen van PDV - onder meer tegenover dit gerecht - dat zij eigenaar is van de Terepaima, maar die kunnen naar het oordeel van het gerecht niet jegens derden worden gebruikt om PDV als eigenaar van de Terepaima te kwalificeren, en dus ook niet jegens Panavenflot.
Voorts verwijzen de gedaagden op Venezolaanse publicaties waarin PDV als eigenaar van de Terepaima wordt genoemd, maar die hebben naar het oordeel van het gerecht evenmin bewijskracht.
25. Gelet op een en ander vormen de onder 23 genoemde documenten, in hun onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van het gerecht een zodanig sterke indicatie dat Panavenflot de eigenaar is van de Terepaima dat ook, conform art. 38 van de Venezolaanse Lei de Comercio de Maritimo, het tegenbewijs dat niet de reder (PDV), maar Panavenflot eigenaar is van het schip, geleverd moet worden geacht.
Dit betekent dat CPT en Salver voor hun vorderingen op PDV geen beslag op de Terepaima konden leggen. Hun beslagen van 3 respectievelijk 5 november 2018 zullen dan ook worden opgeheven.
26. Ten aanzien van de ten laste van haar gelegde beslagen voert Panavenflot aan dat CPT en Salver geen vordering op haar hebben, maar hoogstens op PDV.
CPT en Salver hebben echter uitgebreid toegelicht, en onderbouwd met legal opinions, aangevoerd dat naar Venezolaans recht Panavenflot hoofdelijk aansprakelijk is voor schulden van PDV, óók voor de schulden aan CPT respectievelijk Salver. Panavenflot betwist dat. Een beoordeling of dat ook echt zo is, gaat – mede gelet op de ingewikkeldheid van de materie - het bestek van dit geding te buiten en zal in een bodemprocedure moeten geschieden. Doorslaggevend is dat met wat Panavenflot in dit verband heeft aangevoerd, niet voldoende aannemelijk is geworden dat de door CPT respectievelijk Salver gepretendeerde vorderingen op haar ondeugdelijk zijn. Voor de gevorderde opheffing van de op 9 januari 2018 gelegde beslagen bestaat dan ook geen grond. De vordering zal in zoverre worden afgewezen.
27. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Onmiskenbaar heeft Panavenflot belang bij het kunnen exploiteren van de Terepaima, maar het gerecht acht dat belang niet zwaarder wegen dan het belang van de gedaagden om zich bij toewijzing van hun vorderingen op het schip te verhalen, mede omdat niet aannemelijk is dat zij reële andere verhaalsmogelijkheden hebben.
27. Voor de via de eiswijziging gevorderde zekerheidsstelling ziet het gerecht geen aanleiding, omdat deze vordering niet bij de (bovendien late) eiswijziging nader is onderbouwd en de gedaagden daardoor onredelijk zijn bemoeilijkt in hun verweer.
27. De partijen zijn allen deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Dit vormt voor het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren.