[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats],
wonende op [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in het huis van bewaring op Bonaire.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op
14 september 2018. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. S.C. Larmonie, advocaat op Bonaire.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. M.A. Boheur, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder feit 1 (moord) en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig jaren, met aftrek van voorarrest.
Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
De raadsman heeft verweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partijen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
feit 1
dat hij op of omstreeks 30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en -al dan niet- met voorbedachten rade, [SLACHTOFFER 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en -al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver althans een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [SLACHTOFFER 1] geschoten, te weten twee inschoten in het bovenlichaam en één doorschot in het bovenlichaam tengevolge waarvan die [SLACHTOFFER 1] is overleden;
feit 2
dat hij op of omstreeks 30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een revolver althans een vuurwapen en/of meerdere (scherpe) patronen, in elk geval een vuurwapen en/of munitie in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 (moord) en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande:
feit 1
dat hij op
of omstreeks30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk en
-al dan niet-met voorbedachten rade, [SLACHTOFFER 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s)opzettelijk en
-al dan niet-na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver
althans een vuurwapenmeerdere kogels in het lichaam van die [SLACHTOFFER 1] geschoten, te weten twee inschoten in het bovenlichaam en één doorschot in het bovenlichaam tengevolge waarvan die [SLACHTOFFER 1] is overleden;
feit 2
dat hij op
of omstreeks30 mei 2018, te Bonaire,
tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een revolver
althans een vuurwapenen
/ofmeerdere (scherpe) patronen, in elk geval een vuurwapen en
/ofmunitie in de zin van de Vuurwapenwet BES.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen op Bonaire.
1. Een proces-verbaal van bevindingen, p.183-185, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 31 mei 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [agent 1], [agent 2] en [agent 3], allen agent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verbalisanten:
Op 30 mei 2018 kregen wij de melding van een schietpartij dat had plaatsgevonden te [adres 1]. Ter plaatse aangekomen werden wij gedirigeerd naar een manspersoon die op zijn buik op de grond lag. Wij hoorden de woorden “[slachtoffer 1] is geschoten”. Wij zagen verschillende bloedvlekken op zijn rug. Wij zagen een vermoedelijke schotwond op zijn schouderblad. Toen de ambulance ter plaatse was aangekomen, is het slachtoffer met spoed naar het ziekenhuis gebracht.
2. Een geschrift, te weten een verslag forensische sectie van het Analytisch Diagnostisch Centrum, afdeling Pathologie, getekend op 6 juni 2018 door Dr. L. Althaus, Forensisch Patholoog , voor zover inhoudende:
[slachtoffer 1] was een man van 40 die op 30-05-2018 voor zijn huis te [adres 1] werd neergeschoten.
Samenvattend, kunnen er 1 perforerende en 2 penetrerende schotwonden op het lichaam worden gevonden.
Tijdens het inwendig onderzoek zijn 2 geconserveerde kogels gevonden:
“Kogel 1”: in de musculus psoas in de linker onderbuik op een hoogte van 103 cm vanaf de grond en 5 cm links vanaf het midden (aan de politie gegeven).
“Kogel 2”: in de rechter heup/bil onder de huid op een hoogte van 94,5 cm vanaf de grond en 17 cm rechts vanaf het midden (aan de politie gegeven).
Conclusie(s)
1.Perforerend schot met ingangswond “A” aan de linker frontale thorax, dat de thorax tussen de 4e en 5e rib is binnengegaan, daarbij beide kwabben van de linker long heeft geperforeerd en de thorax weer tussen de 6e en de 7e rib aan de achterkant via de linker bovenrug heeft verlaten via uitgangswond “D”. Deze schotwond ging van voren naar achter, licht dalend (ongeveer 10 graden) en een beetje van links naar rechts (eveneens ongeveer 10 graden). Deze schotwond heeft geleid tot een hematopneumo thorax (Klaplong links en ongeveer 120 ml bloed in de linker pleuraholte)
2.Penetrerend schot met ingangswond “B” aan de linker laterale thorax, waarbij de linker darmslagader en darmader is verscheurd met eindpositie van “kogel 1” in de musculus psoas van de linker onderbuik, daarbij een bloeding veroorzakend van ongeveer 1800 ml bloed in de peritoneale holte. Deze schotwond ging van links naar rechts, licht dalend met een hoek van ongeveer 75 graden en een heel klein beetje van achter naar voren. Deze schotwond heeft de dood veroorzaakt.
3.Penetrerend schot met ingangswond “C” en eindpositie van “kogel 2” in de rechter heup/bil onder de huid. Deze schotwond ging van links naar rechts, licht dalend met een hoek van ongeveer 45 graden en een heel klein beetje van voren naar achteren.
Doodsoorzaak
Inwendige bloedingen vanwege schotwonden.
Manier van overlijden
Niet-natuurlijk dood. Levensdelict.
3. Een proces-verbaal van 1ste verhoor verdachte [medeverdachte 1], p.125-129, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
Ik zat bij de Chinees te [naam wijk 1] genaamd “[bedrijfsnaam 1]” toen [verdachte]
(Het Gerecht begrijpt: de verdachte [verdachte])aan kwam lopen en mij vroeg of ik hem een gunst kon doen. We waren naar de woning van [roepnaam slachtoffer 1]
(Het Gerecht begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer 1])gegaan. We waren bij de woning van [roepnaam slachtoffer 1] gekomen en [verdachte] had geroepen. Tegen de persoon dat naar buiten was gekomen, zei [verdachte] om [roepnaam slachtoffer 1] te roepen. [roepnaam slachtoffer 1] stond buiten bij de auto met [verdachte] te praten. [verdachte] zat in de auto. Ineens hoorde ik dat er een schot afging. Ik reed weg. Ik heb [verdachte] thuis afgezet. Ik heb drie schoten gehoord.
4. Een proces-verbaal van 3de verhoor verdachte [medeverdachte 1], p.141-144, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
Op 30 mei 2018 omstreeks 07:00 uur was ik vanuit huis naar mijn werk gegaan. Ik ging [verdachte] met de auto van [naam 1] ophalen om naar het werk te gaan. Omstreeks 15:00 uur waren we klaar met werken en ik ging te voet de auto van [naam 1] bij [bedrijfsnaam 2] ophalen. Ik had [verdachte] bij [naam wijk 1] thuis afgezet. Na het douchen ging ik [verdachte] weer ophalen. [verdachte] en ik waren naar het Chinese restaurant tegenover [bedrijfsnaam 3] gegaan. Daarna zijn we verder gereden naar het Chinese restaurant te [naam wijk 2]. Daar hebben wij domino gespeeld en gedronken. Na het domino spelen en drinken zijn wij naar [naam wijk 1] gegaan. We hadden even bij de Chinees [bedrijfsnaam 1] gezeten. Ik zag dat [verdachte] bezig was op zijn telefoon. Hierna zei hij tegen mij om samen met hem naar de woning van [roepnaam slachtoffer 1] te gaan.
5. Een proces-verbaal van 5de verhoor verdachte [medeverdachte 1], p.154-160, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
V: Welke houding had [roepnaam slachtoffer 1] op het moment dat hij beschoten werd door [verdachte]?
A: [roepnaam slachtoffer 1] stond met zijn linkerhand op het dak van mijn auto te leunen en zijn rechterhand was achter zijn rug.
6. Een proces-verbaal van 6de verhoor verdachte [medeverdachte 1], p.162-166, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 11 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
Ik was op de hoogte dat [verdachte] op [roepnaam slachtoffer 1] ging schieten. [verdachte] heeft het tegen mij gezegd. [verdachte] zei tegen mij om naar zijn huis te gaan om een vuurwapen te halen om [roepnaam slachtoffer 1] neer te schieten. Na de Chinees te [naam wijk 2] reden wij naar [bedrijfsnaam 1]. [verdachte] stapte uit de auto en liep naar zijn woning. Hierna kwam hij terug in de auto bij [bedrijfsnaam 1] en zei tegen mij: “Ban tira [roepnaam slachtoffer 1]” (“Laten wij [roepnaam slachtoffer 1] gaan schieten”). Hierna reden wij naar de woning van [roepnaam slachtoffer 1]. [verdachte ] zei tegen [roepnaam getuige 1]
(Het Gerecht begrijpt: de getuige [getuige 1])dat hij [roepnaam slachtoffer 1] nodig heeft. Hierna liep [roepnaam getuige 1] naar binnen. [roepnaam getuige 1] zei om even te wachten, hij liep verder naar binnen en riep [roepnaam slachtoffer 1]. [roepnaam slachtoffer 1] liep naar beneden van zijn woning en op het moment dat [roepnaam slachtoffer 1] richting onze auto liep zei [verdachte] tegen mij: “Wak kon mi ta tira e hòmber akí” (vrije vertaling: “Kijk hoe ik deze man ga schieten”).[roepnaam slachtoffer 1] kwam bij de auto staan. [verdachte] zei tegen [roepnaam slachtoffer 1]: “Awo jave” (Vrije vertaling: Hey vriend). [roepnaam slachtoffer 1] zei: “Awo” (vrije vertaling: Hey). [verdachte] zei: “Ma bin tuma sèn di mi Tercel” (vrije vertaling: ik kom het geld van mijn Tercel halen). [roepnaam slachtoffer 1] zei: “Awor mi Tercel awo jave” (Vrije vertaling: en mijn Tercel dan vriend). Op dat moment had [verdachte] het vuurwapen al op zijn rechterbovenbeen. [verdachte] pakte het vuurwapen met zijn rechterhand en schoot drie keren op [roepnaam slachtoffer 1]. Ik wist dat [verdachte] een revolver had, omdat hij dat tegen mij had gezegd. Ik wist allang dat [verdachte] [roepnaam slachtoffer 1] wilde vermoorden. Toen hij uit de gevangenis kwam, had hij tegen mij gezegd dat hij van [getuige 2] houdt en dat hij van plan was om [roepnaam slachtoffer 1] te vermoorden. Altijd als [verdachte] dronken is, zegt [verdachte] “Mi ke mata e hòmber ei wa” (Vrije vertaling: “Ik wil die man vermoorden”). Met die man bedoelt hij [roepnaam slachtoffer 1]. Ik was een keer bij [verdachte] thuis en [getuige 2] kwam bij hem langs. [verdachte] wist dat [getuige 2] daarvoor bij [roepnaam slachtoffer 1] was en [verdachte] zei tegen [getuige 2] “Sigui bo hode, mi si ta tira pa mi kos” (Vrije vertaling: “ Blijf doorgaan, ik zal wel voor mijn ding schieten”). Op het moment dat wij bij de woning van [roepnaam slachtoffer 1] waren gekomen vroeg ik aan [verdachte]: “Kiko bo a bin hasi akinan sua?”(Vrije vertaling: “Wat kom je hier doen vriend?”). [verdachte] zei: “Tira [roepnaam slachtoffer 1]” (Vrije vertaling: “[roepnaam slachtoffer 1] schieten”). Ik zei tegen hem: “No ruman, no hasi e kos ei. Tuma bo sen of kiko ku ta, ban laga e hòmber akí” (vrije vertaling: Nee broer/vriend, niet doen. Neem je geld of wat dan ook, laten wij deze man verlaten). [verdachte] zei tegen mij: “No mi ta kansa kaba” (vrije vertaling: Nee, ik ben dit al zat). Hierna riep [verdachte] [roepnaam getuige 1] en had hem gesproken.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] 07 juli 2018, p.324-328, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 juli 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 3] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [getuige 2]:
[hoofdagent 2]: [getuige 2] er werden in dit onderzoek verschillende verklaringen opgenomen. In een verklaring werd gezegd, dat jij bij de woning van [verdachte] was en dat [verdachte] heeft geuit dat hij voor zijn ding, zal doden. Hij bedoelde kennelijk hiermee dat hij voor jou iemand zal dood maken.
V: wat kan je hierover verklaren?
A: [verdachte] heeft dit inderdaad geuit. Ik kan mij de juiste datum niet meer herinneren. Ik bevond mij op die dag bij de woning van [verdachte]. Het was in de ochtenduren. [verdachte], [naam 2], [naam 3] en nog een jongen waren daar aanwezig. Terwijl ik bezig was de haren van [roepnaam naam 3] te kammen, begonnen de jongens over vrouwen te praten. [verdachte] heeft op een gegeven moment gezegd dat hij wel voor zijn ding zal doden.
[hoofdagent 2]: Je wordt geconfronteerd met tekstberichten tussen [roepnaam slachtoffer 1] en jou. Deze berichten zijn van 27 mei 2018. In dit bericht, maakt [roepnaam slachtoffer 1] de opmerking, dat men hem zal komen doodmaken voor jou.
V: Wat kan je hierover verklaren?
A: [roepnaam slachtoffer 1] had mij in het verleden gezegd dat hij door [verdachte] op Facebook bedreigd werd.
V: [getuige 2], je wordt nogmaals gevraagd. Heeft [verdachte] bedreigingen richting [roepnaam slachtoffer 1] geuit?
A: Ja. [verdachte] heeft dit volgens mij drie keren geuit. Wanneer wij met elkaar discussiëren, zegt [verdachte] dat hij [roepnaam slachtoffer 1] gaat vermoorden.
8. Een proces-verbaal van 7de verhoor verdachte [verdachte], p.108-114, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 12 juli 2018 gesloten en getekend door de verbalisant [brigadier 1], brigadier bij het Korps Politie Aruba, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verdachte:
Na het werk ben ik opgehaald door [medeverdachte 1]
(Het Gerecht begrijpt: de medeverdachte [medeverdachte 1]). We gingen naar [naam wijk 2]. Hierna besloot ik naar mijn woning te gaan. Ik heb vervolgens mijn revolver gepakt. We reden toen naar de woning van [roepnaam slachtoffer 1]. Er ontstond een woordenwisseling tussen mij en [roepnaam slachtoffer 1]. Hierbij trok ik mijn vuurwapen en loste schoten op hem. Ik zei tegen [medeverdachte 1] om weg te rijden en mij thuis af te zetten.
9. Een proces-verbaal van 2de verhoor verdachte [medeverdachte 1], p.131-139, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 5 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 1] en [hoofdagent 2], beiden hoofdagent van politie en werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1]:
Nadat [verdachte]het vuurwapen op [roepnaam slachtoffer 1] richtte en begon te schieten, deed [roepnaam slachtoffer 1] een beweging alsof hij iets bij zijn broeksband greep, maar ik zag hem niets pakken.
10. Een proces-verbaal van 3de verhoor verdachte [verdachte], p.89-93, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 juni 2018 gesloten en getekend door de verbalisanten [hoofdagent 3] en [hoofdagent 4], beiden hoofdagent van politie, werkzaam bij het Korps Politie Caribisch Nederland, voor zover inhoudende, als
verklaring van de verdachte:
Ik had een revolver van het merk [wapenmerk 1] in mijn bezit. Het draagt vijf kogels. Het is een [wapennummer 1].
11. Een geschrift te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in [adres 1], Kralendijk op 30 mei 2018, getekend op 30 augustus 2018 door ing. P.J.M. Pauw-Vugts, voor zover inhoudende:
Slachtoffer
[slachtoffer 1]
Te onderzoeken materiaal
Kogel 2 uit lichaam slachtoffer
Kogel 1 uit lichaam slachtoffer
Hypothese 1: de kogels zijn afgevuurd uit een en dezelfde loop.
Hypothese 2: de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn minimaal veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Conclusie
De kogels zijn vemoedelijk verschoten met een revolver van het kaliber [wapennummer 1] of [wapennummer 2] [wapenmodel 1]. De afvuursporen in de kogels passen onder andere bij revolvers van de merken [wapenmerk 2], [wapenmerk 1] en [wapenmerk 3].
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte slechts twee maal heeft geschoten. Het zijn niet deze schoten, maar een derde, door een onbekend gebleven dader afgevuurde kogel, die de dood heeft veroorzaakt, aldus de raadsman.
Het verweer wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het slachtoffer had drie schotwonden. Van twee penetrerende schoten is de kogel aangetroffen in het lichaam. De aangetroffen kogels zijn beide afkomstig uit het door verdachte afgevuurde wapen. Van een perforerend schot is geen kogel aangetroffen.
Anders dan de raadsman stelt, blijkt uit het autopsierapport dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door een van de penetrerende schoten. Zelf indien sprake zou zijn geweest van een onbekende andere schutter, hetgeen volstrekt niet aannemelijk is geworden, doet dat er niet aan af dat het verdachte is geweest die het dodelijke schot heeft gelost.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de dader zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de dader voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het incident en op de dag van het incident meerdere malen - kennelijk vanwege een vrouw of een auto – bedreigingen tegen het leven van [roepnaam slachtoffer 1] heeft geuit. Verdachte heeft op een gegeven moment de beslissing genomen om naar zijn woning te gaan om zijn vuurwapen te pakken, teneinde op [roepnaam slachtoffer 1] te schieten; hij heeft dit tegen [medeverdachte 1] gezegd. [medeverdachte 1] heeft nog getracht verdachte van zijn plan af te brengen, maar verdachte zette door. Hij liet zijn slachtoffer door getuige [getuige 1] ophalen, kondigde nogmaals tegen [medeverdachte 1] aan wat hij van plan was, en schoot [roepnaam slachtoffer 1] vervolgens dood.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat [verdachte] voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om [roepnaam slachtoffer 1] te beschieten en zich daarvan rekenschap te geven. Dat [verdachte] zou hebben gehandeld in een plotselinge gemoedsopwelling is niet gebleken. Integendeel, uit de verschillende uitspraken van [verdachte] op verschillende momenten kan worden afgeleid dat hij het al een tijdje gemunt had op [roepnaam slachtoffer 1]. Hij heeft uitvoering gegeven aan een plan, waar hij al langere tijd over na had gedacht. Van contra-indicaties is het Gerecht niet gebleken. Het bestanddeel “voorbedachte raad” in de tenlastelegging is hiermee bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenwet BES, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld; hij voelde zich genoodzaakt om te schieten, omdat het slachtoffer [slachtoffer 1] hem wilde aanvallen met een vuurwapen.
Het Gerecht verwerpt het verweer en overweegt als volgt. Het beroep op noodweer is niet te verenigen met het oordeel van het Gerecht, dat sprake is geweest van voorbedachte raad, welk oordeel steunt op de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1]. De verklaring van verdachte dat [roepnaam slachtoffer 1] een vuurwapen tevoorschijn had gehaald, waardoor hij ter verdediging van zichzelf genoodzaakt was om op [roepnaam slachtoffer 1] te schieten, vindt daarnaast op geen enkele wijze steun in het dossier. Nu een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, faalt het beroep op noodweer. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Meer in het bijzonder heeft het Gerecht het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] in de avonduren voor zijn woning doodgeschoten.
Moord wordt in ons strafrechtstelsel terecht beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft door zijn daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Feiten als de onderhavige veroorzaken bovendien ernstige gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen. Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen zwaar aan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving.
Bij de bepaling van de straf neemt het Gerecht in aanmerking dat de verdachte, gelet op zijn proceshouding, geen verantwoordelijkheid voor zijn daad heeft genomen, laat staan berouw getoond. Zijn kille houding tegenover de nabestaanden ter terechtzitting acht het Gerecht zeer kwalijk. Naar het oordeel van het Gerecht heeft het bewezenverklaarde de Bonairiaanse samenleving bijzonder geschokt. Het Gerecht neemt voorts in aanmerking dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd, nog in 2014 eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, te weten een poging tot moord. De maatschappij dient daarom langdurig tegen verdachte in bescherming te worden genomen. Tegen deze achtergrond, is de eis van officier van justitie, zijnde (behoudens levenslang) de maximumstraf voor moord, begrijpelijk en invoelbaar.
Met het volgen van de eis zou echter naar het oordeel van het Gerecht tekort worden gedaan aan het feit dat verdachte, blijkens de rapportages van de psycholoog en de psychiater die hem hebben onderzocht, als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Nu de feiten hem verminderd toe kunnen worden gerekend, acht het Gerecht enige matiging van de straf passend.
Alles afwegend acht het Gerecht de na te noemen straf passend en geboden.
Schadevergoeding
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1] (ouder van [slachtoffer 1])heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding zonder vermelding van het schadebedrag.
Het Gerecht oordeelt als volgt.
Het Gerecht verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] (ouder van [slachtoffer 1]), vanwege het ontbreken van het schadebedrag, niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij desgewenst op een later moment de nader te bepalen vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
$ 3.422,77aan materiële schade en
$ 5.000,00aan immateriële schade.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Het Gerecht is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van
$ 3.422,77.De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 38f van het Wetboek van Strafrecht BES aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het Gerecht van oordeel dat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. Voor het Gerecht staat vast dat aan de benadeelde partij onbeschrijfelijk leed is toegebracht als gevolg van de gewelddadige dood van haar zoon. De vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of dit leed in de onderhavige procedure in juridische zin vertaald kan worden in een schadevergoeding. Van shockschade is sprake wanneer bij iemand door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of verwond. Hierdoor ontstane schade komt slechts op grond van het bepaalde in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking indien het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (‘Taxibusarrest, HR 22 februari 2002, LJN AD5356, NJ 2002, 240).
Anders dan de benadeelde partij en de officier van justitie, is het Gerecht van oordeel dat het hier gaat om een gecompliceerde schadevergoedingskwestie waarbij een aantal vragen dienen beantwoord te worden, zoals:
- Is er sprake van de in het Taxibusarrest geformuleerde confrontatie-eis?
- Is er ten gevolge hiervan sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld?
- Is er sprake van shockschade of affectieschade of beiden en hoe verhouden deze zich tot elkaar met het oog op het vaststellen van de omvang van de schade?
Het Gerecht is van oordeel dat een zorgvuldige beantwoording van deze vragen nader onderzoek vergt en dat de burgerlijke rechter bij uitstek het forum is waar deze vragen beantwoord moeten worden. Een inhoudelijke beoordeling van deze vordering door het Gerecht in de onderhavige strafprocedure zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het Gerecht zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van immateriële schade. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De proceskosten van de benadeelde partij zullen ten laste van de verdachte worden gebracht. Tot op heden zijn die proceskosten begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 49, 59 en 302 van het Wetboek van Strafrecht BES en artikel 11 van de Vuurwapenwet BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.