In deze zaak, die op 11 september 2018 werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vorderde de eiser, wonend in Zuid-Afrika, dat het executoriale beslag dat door gedaagde sub 1 was gelegd op zijn onverdeelde aandeel in een perceel grond, zou worden doorgehaald. Gedaagde sub 1, wonend in Spanje, had eerder een verstekvonnis verkregen waarin de eiser was veroordeeld tot betaling van kosten en huurpenningen. De eiser stelde dat het beslag nietig was omdat er geen woonplaats was gekozen ten kantore van de notaris, zoals vereist door de wet. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2018, werd het standpunt van de eiser niet gevolgd. Het gerecht oordeelde dat het proces-verbaal van beslaglegging niet nietig was, omdat de gedaagde sub 1 in het exploot wel woonplaats had gekozen. Bovendien werd vastgesteld dat de verzettermijn voor het verstekvonnis was gaan lopen, waardoor het vonnis onherroepelijk was. Het gerecht oordeelde dat de executieverkoop van het onverdeelde aandeel van de eiser kon doorgaan, maar dat de inzetprijs minimaal op US$ 95.000 moest worden vastgesteld. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 1 en de notaris. Het vonnis werd uitgesproken door rechter F.J.F. Gerard en is uitvoerbaar bij voorraad.