ECLI:NL:OGEABES:2018:52

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
BON201800500
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht: doorhalen executorieel beslag afgewezen

In deze zaak, die op 11 september 2018 werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vorderde de eiser, wonend in Zuid-Afrika, dat het executoriale beslag dat door gedaagde sub 1 was gelegd op zijn onverdeelde aandeel in een perceel grond, zou worden doorgehaald. Gedaagde sub 1, wonend in Spanje, had eerder een verstekvonnis verkregen waarin de eiser was veroordeeld tot betaling van kosten en huurpenningen. De eiser stelde dat het beslag nietig was omdat er geen woonplaats was gekozen ten kantore van de notaris, zoals vereist door de wet. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 september 2018, werd het standpunt van de eiser niet gevolgd. Het gerecht oordeelde dat het proces-verbaal van beslaglegging niet nietig was, omdat de gedaagde sub 1 in het exploot wel woonplaats had gekozen. Bovendien werd vastgesteld dat de verzettermijn voor het verstekvonnis was gaan lopen, waardoor het vonnis onherroepelijk was. Het gerecht oordeelde dat de executieverkoop van het onverdeelde aandeel van de eiser kon doorgaan, maar dat de inzetprijs minimaal op US$ 95.000 moest worden vastgesteld. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 1 en de notaris. Het vonnis werd uitgesproken door rechter F.J.F. Gerard en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

zittingsplaats Bonaire

Burgerlijke zaken over 2017
Registratienummer: BON201800500
Datum uitspraak: 11 september 2018

VONNIS IN KORT GEDING

in de zaak van

[eiser],

wonend te Zuid-Afrika,
eiser,
gemachtigde: mr. M.D. van den Brink,
tegen
1.
[gedaagde sub 1],
wonend te Spanje,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. T.L.H. Peeters,
2. [
[gedaagde sub 2],
wonend te Bonaire,
gedaagde sub 2, verder te noemen: de notaris,
in persoon.

Het procesverloop

1. Het procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 10 september 2018;
  • de producties 1 tot en met 5 van [gedaagde sub 1], ingekomen op 10 september 2018.
2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 11 september 2018 vanaf 8.00 uur, waarbij zijn verschenen namens [eiser] mr. Van den Brink, namens [gedaagde sub 1] mr. Peeters en mr. Van Burk en de notaris in persoon.
3. Bij e-mailbericht van 11 september 2018 (te 9.57 uur) heeft het gerecht de
beslissing aan de partijen kenbaar gemaakt.

De feiten

4. [ [eiser] en [gedaagde sub 1] zijn gezamenlijk, ieder voor een onverdeelde helft,
eigenaar van het recht van erfpacht (tot 22 april 2040) op een perceel grond gelegen te [plaats], kadastraal [kadastraal nummer], groot 1.422 m2 met daarop een woning, plaatselijk bekend als [adres] (verder te noemen: het perceel).
5. [ [eiser] heeft de woning in 2010 verhuurd aan [verhuurder 1] en [verhuurder 2], die de woning nog steeds huren.
6. Op 25 oktober 2017 heeft dit gerecht in de zaak AR 38/2017 een verstekvonnis
gewezen ten gunste van [gedaagde sub 1], waarin voor recht is verklaard dat [eiser] gehouden is de kosten die verband houden met het perceel voor de helft te dragen, alsook dat [eiser] gehouden is de helft van de huurpenningen van het perceel aan [gedaagde sub 1] te voldoen. Verder is [eiser] veroordeeld een aantal bedragen aan [gedaagde sub 1] te betalen.
7. [ [gedaagde sub 1] heeft op 20 juni 2018 executoriaal beslag doen leggen op het
onverdeelde aandeel van [eiser] in het perceel.
8. Op 9 augustus 2018 is de executieverkoop van het onverdeelde aandeel van [eiser] in
het perceel aangezegd, waarbij de executieveiling is bepaald op dinsdag 11 september 2018 te 10.00 uur ten kantore van de notaris. In de veilingvoorwaarden is de inzetprijs bepaald op US$ 70.000.
9. De vordering waarvoor wordt geëxecuteerd, bedraagt US$ 33.450.

De vordering

10. [eiser] vordert, samengevat:
primair:
I. [gedaagde sub 1] te bevelen de inschrijving van het executoriale beslag door te halen althans op te heffen en hem te verbieden het verstekvonnis van 25 oktober 2017 ten uitvoer te leggen;
subsidiair:
II. de executie van het verstekvonnis te schorsen, althans [gedaagde sub 1] te bevelen die executie te staken en gestaakt te houden totdat dit gerecht in de verzetzaak dan wel een bodemprocedure zal hebben beoordeeld of hij wel een vordering op [eiser] heeft;
meer subsidiair:
III. te bepalen dat [gedaagde sub 1] het verstekvonnis slechts mag executeren door de verdeling van de tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] bestaande gemeenschap ter zake het perceel te verzoeken;
IV. te bepalen dat [gedaagde sub 1] het verstekvonnis slechts mag executeren en dat de notaris slechts aan die executie mag meewerken, onder de voorwaarde dat de inzetprijs wordt bepaald op US$ 150.000 en dat het perceel niet onder die inzetprijs mag worden verkocht;
V. te bepalen dat [gedaagde sub 1] het verstekvonnis slechts mag executeren na het stellen van zekerheid voor een bedrag van US$ 150.000.
11. [gedaagde sub 1] en de notaris voeren gemotiveerd verweer.

De beoordeling

12. Het spoedeisend belang blijkt uit de aard van de vordering, die is gericht op het voorkomen van de executieverkoop op 11 september 2018 dan wel van een executieveiling met deze inzetprijs.
12. [eiser] betoogt dat het executoriale beslag nietig is, omdat in het proces-verbaal van beslaglegging geen woonplaats is gekozen ten kantore van de notaris terwijl art. 517 lid 2 Rv BES zulks voorschrijft.
Uit de tekst van art. 517 Rv BES gelezen in samenhang met art. 504 en art. 514 Rv BES vloeit voort dat een proces-verbaal van beslaglegging waarin geen woonplaats is gekozen ten kantore van de notaris nietig is. Hierbij dient echter wel, zoals [gedaagde sub 1] terecht heeft opgemerkt, te worden beoordeeld of [eiser] onredelijk in zijn belangen is geschaad. Uit het proces-verbaal kan worden afgeleid wie de veilingnotaris is, zodat het voor [eiser] duidelijk was tot welke notaris hij zich diende te wenden. Verder heeft [gedaagde sub 1] in het exploot waarin de executieveiling is aangezegd wel woonplaats gekozen ten kantore van de notaris. Bovendien heeft [eiser] niet gesteld dat hij door het ontbreken van de woonplaatskeuze ten kantore van de notaris in het proces-verbaal van beslaglegging in zijn belangen is geschaad. Dit alles leidt het gerecht tot het oordeel dat het proces-verbaal van beslaglegging niet nietig is.
14. Het gerecht volgt [eiser] verder niet in zijn standpunt dat er nog geen sprake is van een onherroepelijk verstekvonnis omdat de verzettermijn nog niet zou zijn verstreken. Die termijn begint op grond van art. 84 Rv BES (onder andere) te lopen indien de veroordeelde een daad van bekendheid pleegt waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is. [gedaagde sub 1] heeft in dit verband verwezen naar een e-mail van de notaris van 2 augustus 2018 waarin deze schrijft dat hij [eiser] een kopie van het vonnis heeft gestuurd en dat [eiser] heeft aangegeven, onder protest, te zullen betalen. Naar het voorlopig oordeel van het gerecht is die mededeling van [eiser] aan de notaris een daad van bekendheid. Dit impliceert dat de verzettermijn in elk geval is gaan lopen op 2 augustus 2018 en dat, gelet op de lengte van die termijn, het verstekvonnis onherroepelijk is.
15. Dit leidt er ook toe dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. [gedaagde sub 1] is immers gerechtigd tot executie van het onherroepelijke verstekvonnis van 25 oktober 2017 en hoeft niet te kiezen voor een procedure tot verdeling van de eenvoudige gemeenschap. Een staking van de executie zou kunnen worden bevolen indien de executie voor [eiser] dusdanig nadelige gevolgen met zich meebrengt dat hij in een noodtoestand zal komen te verkeren, maar dat is gesteld noch gebleken.
15. [eiser] stelt terecht dat de vordering van [gedaagde sub 1] lager is dan die waarvoor wordt geëxecuteerd, omdat in het verstekvonnis wel voor recht is verklaard dat hij gehouden is bepaalde bedragen te betalen, maar [eiser] vervolgens niet is veroordeeld tot betaling daarvan. Een verklaring voor recht kan niet worden geëxecuteerd, en omvat geen veroordeling tot betaling. De vordering van [gedaagde sub 1] moet dus bij de afrekening door de notaris worden beperkt tot het bedrag waartoe [eiser] in het verstekvonnis is veroordeeld. Tot een afstel van de executie kan dit verweer echter niet leiden.
15. [eiser] beroept zich ook op verrekening, maar de gegrondheid daarvan kan, mede gelet op het verweer, naar het oordeel van het gerecht niet op eenvoudige wijze worden vastgesteld. Zo is niet gebleken van de gestelde overeenkomst op basis waarvan hij door hem betaalde kosten met de vordering van [gedaagde sub 1] kan verrekenen. Het gerecht passeert dan ook met toepassing van art. 6:136 BW BES dit verweer.
18. Het bovenstaande leidt ertoe dat het gerecht van oordeel is dat de executieverkoop doorgang kan vinden.
De inzetprijs zal echter om een aantal redenen hoger moeten liggen, aangezien het gerecht met de notaris van oordeel is dat bij de bepaling van de inzetprijs ook rekening dient te worden gehouden met de belangen van [eiser] bij een zo groot mogelijke opbrengst. [gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat bij een executieveiling de marktwerking is gewaarborgd, en dat aldus met die belangen van [gedaagde sub 1] is rekening gehouden, maar het gerecht acht het geen vanzelfsprekende zaak dat in een zo kleinschalige omgeving als Bonaire de effecten van een volwaardige marktwerking verzekerd zijn, zeker als het gaat om de openbare verkoop van een incourant item als de onverdeelde helft van een perceel.
[gedaagde sub 1] heeft een taxatierapport van 16 augustus 2018 overgelegd, waarin de marktwaarde van het perceel wordt getaxeerd op US$ 195.000 en de executiewaarde op US$ 166.000 en in verhuurde staat op US$ 176.000 respectievelijk US$ 150.000. Deze laatste waarde is (zij het wat de notaris betreft contrecoeur) het uitgangspunt geweest bij de bepaling van de inzetprijs.
In de eerste plaats dient de verhuur van de woning op het perceel niet onverkort tot een toepassing van de waarde in verhuurde staat te leiden, nu de huurders op grond van de huurovereenkomst de woning bij verkoop binnen drie maanden dienen te verlaten (en zij daarvoor een aanzienlijke korting op de huurprijs hebben gekregen).
Daarnaast dient met terughoudendheid met het taxatierapport rekening te worden gehouden, aangezien het perceel enkel vanaf de straatkant en vanuit de lucht is bekeken, de woning niet door de taxateur is betreden en het rapport mede opgesteld aan de hand van een taxatierapport van Taxabon uit 2011.
Voorts staat als niet betwist vast dat de marktwaarde van het perceel in 2011 door Harbourtown Real Estate is geschat op US$ 359.000 en dat in het algemeen de waardes van het onroerend goed op Bonaire sindsdien zijn gestegen. Een recente, en betrouwbare, taxatie is door [eiser] evenwel niet overgelegd en uit de stukken wordt ook aannemelijk dat er sprake is van een matige staat van onderhoud.
Er bestaan derhalve weinig betrouwbare aanknopingspunten voor een waardebepaling, maar dit alles vormt voor het gerecht wel aanleiding de minimale waarde van het (volledige) perceel te schatten op een zodanig niveau dat de inzetprijs minimaal US$ 95.000 moet worden. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen. Voor de gevorderde dwangsom bestaat geen aanleiding, nu de notaris voor naleving van dit vonnis zal zorgen.
19. Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [eiser] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] en de notaris worden veroordeeld.
20. [ [gedaagde sub 1] zal als de ongelijk gestelde partij in het incident, in de proceskosten van [eiser] in het incident worden veroordeeld.

De beslissing

Het gerecht:

in de hoofdzaak

1. bepaalt dat [gedaagde sub 1] het verstekvonnis van 25 oktober 2017 slechts mag executeren en dat de notaris slechts aan die executie mag meewerken, als de inzetprijs wordt bepaald op minimaal US$ 95.000, en het perceel niet onder die inzetprijs wordt verkocht,
2. wijst het meer of anders verzochte af,
3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op een bedrag van US$ 559 aan gemachtigdensalaris en aan de zijde van de notaris begroot op nihil,

in het incident

4. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] begroot op US$ 559 aan gemachtigdensalaris,

in de hoofdzaak en het incident

5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.