1.[gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
allen wonende te Bonaire,
gedaagden, hierna: [gedaagde 1], [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 3],
gemachtigde van [gedaagde 2]: mr. A.T.C. Nicolaas, de heren procederen in persoon.
1. Het verzoekschrift is ingekomen op 12 juni 2019.
2. Door mr. Nicolaas zijn op 26 juli 2019 in totaal 10 producties overgelegd. Bij de mondelinge behandeling, op 29 juli 2019, zijn de partijen, de eisers en [gedaagde 2] bijgestaan door hun gemachtigde, verschenen.
3. Mr Kock heeft op 5 september 2019 gemaild dat de partijen geen minnelijke regeling hebben getroffen. Op 21 november 2019 vanaf 20.00 uur heeft het gerecht een descente gehouden op het erf van de eisers en de erven van [naam].
4. Uiteindelijk hebben de eisers op 3 december 2019 om vonnis gevraagd en de zaak tegen [gedaagde 2] ingetrokken. De gemachtigde van [gedaagde 2] heeft dezelfde dag verzocht de eisers wel in haar proceskosten te veroordelen.
5. Vonnis is bepaald op heden.
6. De gedaagden zijn familie van elkaar.
7. De partijen zijn buren in het buitengebied (“kunuku”) te [adres]. Zij wonen aan weerszijden van de hoofdweg tussen Kralendijk en Rincon. De percelen waar [gedaagde 1] en [gedaagde 3] met hun gezinnen wonen, grenzen direct aan de oostkant van de weg, waarbij het gezin van [gedaagde 1] het noordelijkste perceel bewoont. [gedaagde 2] bewoont een perceel aan de overkant van de weg, schuin tegenover het perceel van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] woont er al 20 jaar, [gedaagde 3] 3 jaar en [gedaagde 2] is er in november 2018 komen wonen.
De eisers wonen, als een rechte lijn wordt getrokken van het perceel van [gedaagde 1] naar dat van [gedaagde 2], in het verlengde daarvan. Zij wonen er al 8 jaar. Hun woning ligt op ca. 80 meter van de woning van [gedaagde 2] en ca. 120-130 meter van de percelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 3]. De ruimte tussen de woningen van de eisers en [gedaagde 2] is grotendeels gevuld met struikgewas.
8. Omdat de energieleverancier WEB ter plekke geen elektriciteitsnetwerk heeft, moeten de partijen zelf stroom opwekken. Daarvoor maakt [gedaagde 3] dag en nacht gebruik van een generator. [gedaagde 1] beschikt over andere middelen voor de opwekking van stroom, maar gebruikt daarnaast ook een generator, vooral ‘s zondags. Toen [gedaagde 2] eind 2018 haar woning betrok, is zij daar ook een generator gaan gebruiken.
9. De eisers ervoeren tot december 2018 geen last van geluidshinder door de generatoren van [gedaagde 3] en [gedaagde 1].
10. In december 2018 hebben zij contact met de gedaagden gezocht om hen te verzoeken om voor maatregelen te treffen die het geluid van de generatoren dempen.
11. Sinds twee van haar generatoren defect zijn geraakt/gemaakt, gebruikt [gedaagde 2] geen generator meer.
12. De eisers vorderen in kort geding - samengevat - [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk te veroordelen tot het nemen van maatregelen om de onrechtmatige hinder (in de vorm van geluidsoverlast) door aggregaten en/of werkmachines te stoppen, dan wel zoveel mogelijk te dempen, één en ander op straffe van een dwangsom.
De eisers stellen daartoe, samengevat, dat de gedaagden in strijd met art. 5:37 BW BES handelen, omdat het geluid hun nachtrust en woongenot verstoort. De vordering tegenover [gedaagde 2] hebben zij ingetrokken.
13. De gedaagden voeren gemotiveerd verweer.
14. Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering.
15. Ingevolge art. 5:37 BW BES mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens art. 6:162 BW BES onrechtmatig is, aan de eigenaars van andere erven hinder toebrengen, zoals door het verspreiden van rumoer. Beoordeeld dient te worden of voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het geluid van de generatoren van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] jegens de eisers onrechtmatige geluidshinder in de zin van art. 5.37 BW BES opleveren.
15. Het gerecht acht dat niet voldoende aannemelijk, reeds omdat de vordering onvoldoende concreet is. Als het gerecht, zoals gevorderd, [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zou veroordelen tot het nemen van maatregelen om onrechtmatige geluidshinder door de generatoren op te heffen, is onduidelijk wat zij precies zouden moeten doen om niet in strijd met art. 5:37 BW BES te handelen. In aanmerking nemende dat generatoren veel geluid produceren - waarover hierna meer - en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] deze willen/moeten blijven gebruiken, zou bij een veroordeling immers moeten kunnen worden vastgesteld of het door hun generatoren geproduceerde geluid een niveau bereikt waardoor het als onrechtmatige hinder is te kwalificeren. Om vast te kunnen stellen of de geluidshinder onrechtmatig is, moeten meetbare normen worden gehanteerd. Er bestaat echter geen regelgeving op dit punt. Als, bij gebreke van algemene normen, de tussen bepaalde rechtssubjecten - zoals de partijen - geldende normen moeten worden vastgesteld in een gerechtelijke procedure, gaat dat, gelet op de complexiteit en het technische karakter van de materie, het bestek van een kort geding te buiten. Bovendien mag in zo’n procedure van de eisers een onderbouwing worden verwacht van de naar hun mening geldende normen, en dat hebben de eisers in deze zaak ook niet gedaan.
Reeds uit het voorgaande volgt dat de vordering zal worden afgewezen.
17. Daarmee is het probleem tussen de partijen niet opgelost. Het gerecht heeft immers tijdens de descente naast de generatoren van [gedaagde 3] en [gedaagde 1] gestaan en geconstateerd dat die, ook afzonderlijk van elkaar, enorm veel herrie maken. Dat is het beste te horen op hun percelen zelf, maar de rechter heeft tijdens de descente ook geconstateerd dat de herrie van de generator van [gedaagde 3] duidelijk te horen is bij de woning van de eisers, zij het als een soort monotoon motorgezoem. De generator van [gedaagde 1] veroorzaakt een vergelijkbare herrie als die van [gedaagde 3], maar dat apparaat is minder aan.
Het geluid van deze generator(en) zal door veel mensen - ook deze rechter - zeker als storend worden aangemerkt. Dit wordt niet anders doordat de gedaagden en hun gezinnen de herrie van de generatoren niet als overlast ervaren, naar eigen zeggen omdat zij het gewend zijn en dat nou eenmaal bij een leven in de kunuku hoort.
18. Naar het oordeel van het gerecht brengen de generatoren van [gedaagde 3] en [gedaagde 1] geluidshinder aan de eisers toe.Dat is echter niet zonder meer onrechtmatig. Of dat zo is, hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden, het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
19. Het gerecht overweegt in dit verband dat sprake is van constante hinder, alleen al omdat de generator van [gedaagde 3] altijd aan is. Het gerecht zou de ernst van de hinder kwalificeren als “storend” en “irritant”, maar het is weer niet zo ernstig dat de eisers daardoor hun woning niet meer kunnen bewonen. Duidelijk is wel dat het leidt tot een behoorlijke vermindering van het woongenot van de eisers.
20. Van de andere kant staat ook vast dat [gedaagde 3] en [gedaagde 1] de generatoren gebruiken om het perceel van een eerste levensbehoefte – elektriciteit – te voorzien. Er bestaan andere, geluidsarmere, middelen om elektriciteit te genereren (windmolens, zonnepanelen), maar aannemelijk is dat [gedaagde 3] en [gedaagde 1], zoals zij ook stellen, simpelweg niet de financiële middelen hebben om de investeringen te doen om daarop over te schakelen. Dat is niet bijzonder. Immers, veel bewoners van de Bonairiaanse kunuku hebben het niet breed, en mede daarom is het gebruik van generatoren in de kunuku ook normaal. Het belang van [gedaagde 3] (en [gedaagde 1]) bij het gebruik van generatoren is dus erg groot.
De eisers vorderen, vermoedelijk om die reden, geen verbod op het gebruik van generatoren, maar wensen vermindering van de geluidsoverlast. Zij stellen (onder 11 van het verzoekschrift) wel dat de oplossing simpel is, namelijk een geluiddempende maatregel, maar de partijen hebben, conform de afspraken ter zitting, met inschakeling van een deskundige (Timbo B.V.) mogelijkheden voor geluidsdemping onderzocht en ook (deels) uitgevoerd, maar dat heeft weinig geholpen. Zo simpel is de oplossing kennelijk ook weer niet.
21. Verder is gesteld noch gebleken dat de generatoren van [gedaagde 3] en [gedaagde 1] meer geluid produceren dan generatoren normaliter doen. Tijdens de zitting en de descente is gebleken dat zij de generator soms, als ze defect raken, vervangen door een andere, maar niet gebleken is dat dat veel uitmaakt voor de hoeveelheid geluid. [gedaagde 3] heeft verklaard dat hij ook een stillere generator heeft gehad, maar niet gebleken is dat de eisers een periode hebben ervaren waarbij de hoeveelheid geluid van de generator van [gedaagde 3] substantieel minder was. Ook gebruik van een generator van het type “Silent” lijkt niet veel uit te maken. Het merkwaardige in deze zaak is dat de eisers tot het laatste kwartaal van 2018 - toen [gedaagde 3] en [gedaagde 1] toch al jarenlang generatoren gebruikten - geen overlast ervoeren van de generatoren en daarna wel. Het lijkt er daarom op dat (ook) andere omstandigheden een rol spelen.
22. Als het gebruikelijk is dat generatoren zoveel herrie veroorzaken, gebeurt dat ook bij de generatoren van veel andere kunuku-bewoners. Dit impliceert dat het gebruik van generatoren vaker hinder voor omwonenden veroorzaakt. Naar het oordeel van het gerecht is het gegeven dat veel bewoners van de kunuku voor hun elektriciteitsvoorziening noodgedwongen gebruik moeten maken van generatoren een omstandigheid die aan de geluidshinder minder snel een onrechtmatig karakter geeft. Bovendien is het een omstandigheid waarmee mensen die er gaan wonen, rekening kunnen houden.
Ook gelet hierop is allerminst zeker dat in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat de door de generatoren van {gedaagde 3] en [gedaagde 1] veroorzaakte geluidshinder onrechtmatig is.
23. Gelet op het overgelegde KRB-formulier zal [gedaagde 2] verlof worden verleend om kosteloos te procederen.
Het gerecht, recht doende in kort geding:
1. wijst het gevorderde af,
2. verleent [gedaagde 2] verlof om kosteloos te procederen,
3. veroordeelt de eisers hoofdelijk, aldus dat door de betaling door de een de ander zal zijn gekweten. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] begroot op nihil en aan de zijde van [gedaagde 2] op US$ 559 aan gemachtigdensalaris,
4. verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019 in tegenwoordigheid van L. van Marrewijk als griffier.