De beoordeling
18. De partijen zijn het er over eens dat “Habitat” geen rechten ontleent aan de in de leveringsakte opgenomen erfdienstbaarheid. In deze procedures gaat het vooral om de vraag of op grond van verjaring een erfdienstbaarheid op het perceel rust met “Habitat” als heersend erf.
19. Art. 5:70 lid 1 BW BES omschrijft de erfdienstbaarheid als een last waarmee een onroerende zaak (het dienende erf) ten behoeve van een andere onroerende zaak (het heersende erf) is bezwaard.
Dit betekent dat als, zoals in deze zaak, een verklaring voor recht wordt gevorderd dat sprake is van een erfdienstbaarheid, niet alleen duidelijk moet zijn om welke last het gaat, maar ook moet worden benoemd wat het dienende erf is en wat het heersende erf is. Dat laatste is in deze zaak onduidelijk gebleven. Habitat heeft het steeds over een erfdienstbaarheid ten behoeve van het Captain Don’s Habitat-resort, maar een erfdienstbaarheid kan niet gelden ten behoeve van het geheel van zaken dat het resort vormt, maar slechts ten behoeve van een of meer onroerende zaken. Habitat heeft echter niet aangegeven welke onroerende zaken de heersende erven zouden moeten zijn, ook niet nadat [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] (onder 14a van de conclusie van antwoord) daarop heeft gewezen, en heeft in zoverre niet aan haar stelplicht voldaan. Alleen daarom al zijn de vorderingen van Habitat op basis van het huidige dossier niet toewijsbaar.
20. Habitat heeft in het petitum ook niet gevorderd welke erfdienstbaarheid van overpad door verjaring zou zijn ontstaan (en ook daarop wijst [gedaagde in conventie, eiser is reconventie]), maar uit het betoog van Habitat kan worden afgeleid, en zo heeft [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] het gelet op het verweer ook begrepen, dat het om dezelfde erfdienstbaarheid gaat als die is vastgelegd in de leveringsakte.
21. Voor de primair en subsidiair gevorderde verklaring voor recht - dus zowel bij bevrijdende verjaring als bij verkrijgende verjaring - is niet, zoals Habitat suggereert, een langdurige gewoonte vereist, maar een langdurig 'bezit' van de erfdienstbaarheid (minimaal 20 jaar voor bevrijdende verjaring en 10 jaar voor verkrijgende verjaring).
22. Iemand heeft een zaak in bezit genomen als hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (art. 3:113 lid 1 BW BES). Het antwoord op de vraag of een (rechts)persoon de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvattingen en overigens op grond van uiterlijke feiten (art. 3:108 BW BES). Alle omstandigheden van het geval moeten daartoe tegen elkaar worden afgewogen, waarbij het primair aankomt op uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden.Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat als vereisten voor het bezit geldt dat het “niet dubbelzinnig” en “openbaar” is. “Niet-dubbelzinnig bezit” is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, hetgeen naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden.
23. Vaststaat dat Habitat het zeepad heeft aangelegd en dat het pad al lange tijd over het perceel loopt. Habitat verklaart uitgebreid omtrent haar bedoelingen met dat pad, maar niet die bedoelingen zijn relevant voor de vraag of sprake is van de gestelde verjaring, maar slechts feitelijke bezitsdaden. Het gerecht destilleert uit het betoog van Habitat dat zij in dat verband, naast de aanleg van het pad zelf, in het verzoekschrift het volgende stelt dat van het zeepad, óók op het perceel, altijd gebruik is gemaakt door (a) bewoners van Hamlet Villa’s, (b) personeel van Habitat, waaronder tuinlieden en bewakers, en (c) de duikschool van Habitat.
24. Het gerecht kan Habitat niet volgen waar het betreft het gebruik door de onder a bedoelde categorie personen. Als het bestendige gebruik van het zeepad op het perceel door bewoners van Hamlet Villa’s al als bezitsdaden kan worden beschouwd, dan moet toch worden aangenomen dat dat was ten behoeve van de villa’s die door die bewoners worden bewoond. Zonder nadere toelichting, die niet gegeven is, valt niet in te zien waarom het gebruik door bewoners van Hamlet Villa’s kan leiden tot een bezit van een erfdienstbaarheid ten behoeve van een of meer erven van Habitat. Habitat stelt weliswaar herhaaldelijk dat Habitat en Hamlet Villa’s behoren tot hetzelfde resort, maar- nog los van de betwisting van die stelling - zij onderbouwt niet waarom dat relevant is. De stelling is voor het overige onbegrijpelijk, nu gesteld noch gebleken noch aannemelijk is dat de erfpachtpercelen die samen Hamlet Villa’s vormen, afzonderlijk of gezamenlijk zakenrechtelijk op enige wijze met Habitat zijn verbonden.
25. Bij het gebruik door genoemde categorieën personen b en c bestaat wél een relatie met Habitat.
Het gerecht acht, mede gelet op de verklaringen in het dossier, aannemelijk dat het personeel van Habitat gedurende zeer lange tijd gebruik heeft gemaakt van het zeepad, óók van het deel dat over het perceel loopt.
Dat betekent echter nog niet dat het gebruik van dat deel van het zeepad moet worden gekwalificeerd als het bezit van een recht van erfdienstbaarheid in plaats van een persoonlijk gebruiksrecht of als een inbreuk op de erfpacht die werd gedoogd. Degene die een recht van erfdienstbaarheid op een deel van het perceel pretendeert te bezitten, ontzegt in feite de erfpachter het bezit van het recht op het exclusieve genot van die zaak. Dat die dit recht zou willen prijsgeven, dient niet snel te worden aangenomen. Het past niet in het systeem van het burgerlijk recht om aan het enkele feit dat de rechthebbende niet optreedt tegen een inbreuk op het betreffende recht, de conclusie van verlies van dat recht te verbinden. De eigenaar die niet tegen de inbreuk optreedt, kan immers de inbreuk ook gedogen of tot die inbreuk toestemming verlenen zonder dat hij daaraan goederenrechtelijke gevolgen wil verbinden.
Naar het oordeel van het gerecht maakt het enkele feit dat personeel van Habitat gebruik heeft gemaakt van het deel van het zeepad dat over het perceel loopt, nog niet dat het daarbij om ondubbelzinnige bezitshandelingen van Habitat ging, ook niet als dat een heel lange tijd gebeurde. Dit is temeer niet aannemelijk nu Habitat in haar latere processtukken stelt dat ook haar gasten en lokale gezinnen gebruik maakten van het deel van het zeepad dat over het perceel liep. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan het door die lokale gezinnen inbreuk maken op de rechten van de erfpachter toch bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat sprake was van een gedoogsituatie.
Het was aan Habitat om te onderbouwen waarom er ten opzichte van de erfpachter geen sprake was van een persoonlijk gebruiksrecht of een handelen dat gedoogd werd, maar van ingrijpendere gedragingen waaruit de erfpachter behoorde af te leiden dat Habitat pretendeerde op het deel van het perceel waarover het zeepad loopt, sterkere aanspraken te hebben dan de erfpachter zelf. Habitat heeft echter onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat bij bedoeld gebruik door haar personeel sprake was van zulke ondubbelzinnige bezitshandelingen.
26. Nu niet is gebleken van ondubbelzinnig bezit door Habitat, is er geen erfdienstbaarheid door bevrijdende of verkrijgende verjaring ontstaan. De primair en subsidiair gevorderde verklaringen voor recht zijn dus niet toewijsbaar. De overige primaire en subsidiaire vorderingen zijn gebaseerd op het bestaan van een erfdienstbaarheid door verjaring en zijn dus eveneens niet toewijsbaar.
27. De meer subsidiaire vordering is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] misbruik van bevoegdheid maakt. Habitat voert daartoe aan dat het belang van [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] bij de uitoefening van zijn bevoegdheid als erfpachter niet in verhouding staat tot haar veel grotere belang bij een onbelemmerd gebruik van het deel van het zeepad dat over het perceel loopt. Zij wijst daarbij op het belang dat werkzaamheden door haar personeel zo efficiënt mogelijk kunnen worden uitgevoerd, waardoor het verblijfsgenot van haar gasten behouden blijft. Zij meent dat [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] door haar personeel en gasten niet toe te laten, het recht van erfpacht uitoefent met geen enkel ander doel dan Habitat te schaden of in elk geval een ander doel dan waarvoor haar de bevoegdheid is verleend.
28. Het gerecht volgt Habitat ook hier niet in.
Erfpacht is het zakelijke recht om een aan een ander toebehorende onroerende zaak te houden en te gebruiken (art. 5:85 lid 1 BW BES). Het is een absoluut vermogensrecht dat de erfpachter tegenover iedereen kan handhaven.
Uitgangspunt is dus dat het aan [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] zelf is om te bepalen hoeveel gebruik hij van zijn bevoegdheden maakt. Dat doet hij ook: zo woont hij er af en toe en laat voor de rest van de tijd de woning door anderen bewonen of onbewoond. Verder brengt hij wijzigingen op het perceel aan. Kortom: hij doet ermee wat elke rechthebbende mag doen met zijn erfpachtperceel.
De bijzondere beperkingen die hij moet dulden, zijn gelegen in de in de leveringsakte opgenomen erfdienstbaarheid ten behoeve van de percelen waarop de woningen van Hamlet Oasis en [naam huis] zijn gelegen. Voorts gelden de algemene uit de wet volgende beperkingen op zijn vrijheid om met zijn recht te doen wat hij wil, zoals het niet veroorzaken van onrechtmatige hinder.
Buiten dat kader hoeft [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] geen beperkingen toe te staan, dus ook niet wegens het feit dat het een nabijgelegen onderneming als Habitat ten behoeve van haar bedrijfsvoering beter uitkomt om van een deel van het perceel gebruik te maken. Dat Habitat dat lange tijd wel heeft kunnen doen, doet niet ter zake, omdat - zo volgt uit het overwogene inzake de primaire en subsidiaire vorderingen - zij daaraan geen rechten kon ontlenen. Zij wist bovendien dat ten behoeve van de percelen waarop haar resort is gelegen, geen erfdienstbaarheid was gevestigd, had dus behoren te beseffen dat de voor haar bedrijfsvoering zo gemakkelijke situatie kon eindigen - de ene erfpachter is immers niet zo soepel als de andere, zo is nu wel weer gebleken - en had daarmee dus ook rekening behoren te houden.
Het mag zo zijn dat [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] minder soepel is als zijn voorganger als erfpachter, maar gelet op het vorenstaande handelt hij binnen de grenzen van zijn bevoegdheden door niet toe te staan dat zijn perceel wordt betreden door personen die daartoe niet gerechtigd zijn. Van misbruik van bevoegdheid is geen sprake.
29. Uit het voorgaande volgt dat ook de meer subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
30. [ [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] stelt ten behoeve van zijn eerste vordering dat uit het door Habitat in conventie gestelde blijkt dat Habitat in haar interne en externe communicatie en advertenties het doet voorkomen alsof het perceel onderdeel uitmaakt van het resort van Habitat. Hij stelt dat hij daarvan last ondervindt omdat derden bij hem aankloppen in de veronderstelling dat zij het perceel als onderdeel van het Habitat-resort kunnen gebruiken, en dat de onjuiste informatieverschaffing door Habitat voor verwarring en onnodige confrontaties zorgt.
31. Het gerecht verwerpt het verweer van Habitat dat het perceel wél tot het Habitat-resort behoort, omdat - zo is onder 24 al overwogen - gesteld noch gebleken noch aannemelijk is dat de erfpachtpercelen die samen Hamlet Villa’s vormen, afzonderlijk of gezamenlijk zakenrechtelijk op enige wijze met Habitat zijn verbonden. Ook in reconventie heeft Habitat haar stellingen terzake niet nader onderbouwd.
De stelling van Habitat dat [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] indirect zou hebben erkend dat het perceel wél tot het Habitat-resort behoort, berust op een verkeerde lezing c.q. weergave van de processtukken, zoals [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] onder 12.2 van de conclusie van repliek in reconventie helder weergeeft.
32. Voor het overige is hetgeen Habitat in reconventie aanvoert, irrelevant.
32. Niettemin is deze vordering niet toewijsbaar, aangezien [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] het belang bij zijn vordering niet voldoende overtuigend heeft onderbouwd, gelet op zijn innerlijk tegenstrijdige stellingen. Hij stelt immers enerzijds dat uit het in conventie gestelde blijkt dat Habitat het in haar interne en externe communicatie en advertenties doet voorkomen alsof het perceel onderdeel uitmaakt van het resort van Habitat, terwijl hij even later stelt dat derden daarom bij hem aankloppen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, vallen deze stellingen niet met elkaar te rijmen. Echter, als juist is dat [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] pas door het in conventie aangevoerde weet dat Habitat bedoelde foutieve informatie verstrekt, is het gestelde belang - het verminderen van overlast door derden die bij hem aankloppen - niet aannemelijk.
34. Ter onderbouwing van zijn tweede vordering voert [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] aan dat hij er belang bij heeft dat Habitat het personeel, de gasten en de eigenaren/bewoners/gebruikers van het Habitat-resort er van in kennis stelt dat de eigendomsrechten van [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] met betrekking tot het perceel gerespecteerd dienen te worden.
Het gerecht acht deze vordering niet toewijsbaar. Niet alleen omdat [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] geen eigenaar is van het perceel, maar ook omdat het petitum meer omvat dan hij in zijn onderbouwing heeft gesteld. [gedaagde in conventie, eiser is reconventie] heeft in zoverre niet aan zijn stelplicht voldaan.
35. Nu in beide procedures de eisers volledig in het ongelijk zijn gesteld, zal het gerecht de proceskosten compenseren.